首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 46 毫秒
1.
Twelve virus isolates from pea, broad bean, red clover and yellow lupin have been compared with the B25 strain of bean yellow mosaic virus (BYMV-B25), the E198 strain of pea mosaic virus (PMV-E198) and the pea necrosis virus (E178), which were described earlier (Bos, 1970).On the basis of host ranges, symptoms and bean and pea varietal reactions most isolates could be classified into three groups, representatives of which did not differ appreciably serologically. These groups were considered to be typicalbean yellow mosaic virus isolates (E212, L1, B25),pea yellow mosaic strain isolates of BYMV (E198, E204, Kow28) andpea necrosis strain isolates of BYMV (E197, E199, E221). From these results and from a survey of literature it is concluded that PMV is only a strain of BYMV.The pea necrosis virus (E178), described earlier as a distinct entity, is still considered a different virus. A severe pea necrosis isolate (Kow14) resembled E178 in many respects and was also more distantly related serologically to the BYMV isolates tested. Four other virus isolates from pea and broad bean (E196, Vf15, Vf18 and Vf30) could not yet be identified. Lettuce mosaic virus (LMV) was found to be serologically rather closely related to BYMV.Results of cross-protection tests were erratic, and particle length measurements were no help in differentiating the strains and viruses studied.Samenvatting Twaalf virusisolaten uit erwt, tuinboon, rode klaver en gele lupine werden vergeleken met de eerder beschreven (Bos, 1970) B25-stam van het bonescherpmozaïekvirus (BYMV), de E198-stam van het erwtemozaïekvirus (PMV) en het erwtenecrosevirus (E178) (Tabel 1).Op grond van waardplantreeksen, symptomen en de reacties van bone- en erwterassen (Tabel 2) konden de meeste isolaten worden ingedeeld in drie groepen, waarvan vertegenwoordigers serologisch niet duidelijk verschilden (Tabel 5). Een groen erwteisolaat (E212) en een met zaad overgaand isolaat uit gele lupine (L1) bleken typische bone-isolaten van hetbonescherpmozaïekvirus, dat duidelijke symptomen veroorzaakt in de meeste bonerassen en groen mozaïek in erwt (Fig. 1A) en tuinboon. InChenopodium amaranticolor geven deze isolaten in tegenstelling tot alle andere getoetste isolaten gewoonlijk systemische symptomen, die met het lupineïsolaat zeer hevig zijn (Fig. 4A).Twee erwtegeelmozaïekisolaten (E198 en E204) en een isolaat uit rode klaver (Kow28), die geelmozaïek in erwt en tuinboon doen ontstaan en slechts milde symptomen in een deel der op het bonescherpmozaïekvirus reagerende bonerassen, werden opgevat als behorend tot deerwtegeelmozaïekstam van het bonescherpmozaïekvirus.Drie erwtenecrose-isolaten (E197, E199, E221), die necrose veroorzaken in erwt (Fig. 3) en tuinboon (Fig. 2) terwijl de bonerassen gewoonlijk overgevoelig bleken, werden beschreven alserwteecrosestammen van het bonescherpmozaïekvirus.De drie voor erwtemozaïek onvatbare erwterassen bleken immuun voor alle isolaten van het bonescherpmozaïekvirus behalve E197, dat een latente systemische infectie gaf in Relonce.Het eerder als een aparte eenheid beschreven erwtenecrosevirus (E178) gedroeg zich ook nu duidelijk verschillend van de bonescherpmozaïekvirusisolaten. Het isolaat Kow14, dat in erwt eveneens ernstige necrose veroorzaakte, leek op E178 in de necrose die werd teweeggebracht in erwt en tuinboon, in de lokale vlekken in komkommerzaadlobben en in het ontbreken van systemische necrose inLupinus angustifolius, maar de meeste bonerassen waren onvatbaar voor Kow14. Het was ook serologisch minder nauw verwant aan de onderzochte bonescherpmozaïekvirusisolaten.Vier andere virusisolaten uit erwt en tuinboon konden nog niet worden geïdentificeerd. Eén ervan (Vf18) vertoonde een unieke latente systemische infectie in alle drie mozaïekonvatbare erwterassen (Tabel 2).Resultaten van de premunitieproeven (Tabel 3) waren wisselvallig en nergens werd een volledige bescherming verkregen. Deeltjeslengtemetingen (Tabel 4) bleken niet van nut bij de onderscheiding van de onderhavige stammen en virussen.Uit de verkregen resultaten en uit een overzicht van de literatuur wordt tenslotte geconcludeerddat het erwtemozaïekvirus opgevat moet worden als een stam van het bonescherpmozaïekvirus. Het laatstgenoemde virus is tamelijk nauw verwant aan het slamozaïekvirus, zoals met een antiserum tegen dit virus werd aangetoond.De variabiliteit van het bonescherpmozaïekvirus en zijn relaties met een groep van nauw verwante virussen wordt verder besproken. Biologische eigenschappen van de onderhavige virussen hoeven niet samen te vallen met de lichamelijke eigenschappen van hun deeltjes, inclusief de serologische. De virussen en hun stammen kunnen gemakkelijk worden onderscheiden met behulp van een beperkte reeks van differentiërende waardplantsoorten (Tabel 6). Een indeling van de betrokken virussen op grond van pathogeniteit is zowel van betekenis om praktische redenen, als voor het verkrijgen van inzicht in hun ontstaan.Guest worker from May through November 1973 as a fellow of the International Agricultural Centre, Wageningen. Research worker of the Institute of Plant Genetics, Polish Academy of Sciences, Pozna, Poland.  相似文献   

2.
Bean yellow mosaic virus, pea mosaic virus, lettuce mosaic virus, and potato virus YN were purified by homogenizing and clarifying infected leaves in a mixture of 0.1 M tris-thioglycollic acid buffer pH 9, carbon tetrachloride and chloroform, followed by differential centrifuging applying moderate centrifugal forces.Samenvatting Het bonescherpmozaïekvirus B25, het erwtemozaïekvirus E198, het slamozaïekvirus en het aardappelvirus YN konden worden gezuiverd door geïnfecteerde bladeren te vermalen in een mengsel van 0,1 M tris-thioglycolzuur pH 9, tetrachloorkoolstof en chloroform, en de geklaarde suspensie vervolgens differentiëel te centrifugeren bij matige centrifugaalkrachten.  相似文献   

3.
A standard pea necrosis virus isolate (PNV-E178) and two isolates resembling PNV (Kow 14 and E242) were fully compared with bean yellow mosaic virus type strain B25 (BYMV-B25). PNV-E178 and PNV-like isolates Kow 14 and E242 resembled each other and the earlier described pea necrosis strain of BYMV in their reaction on pea, but differed from BYMV strains studied so far in inclusion bodies, and in their reaction in cucumber.Serologically, PNV isolates E178 and E242 were closely related to each other and both showed a more distant relationship to BYMV-B25. PNV isolate Kow14 was serologically intermediate between PNV and BYMV-B25, but was hardly infectious toPhaseolus beans.E242 and, to a lesser extent, also Kow14 were considered strains of the pea necrosis virus, which is closely related to BYMV, but apparently not more so than bean common mosaic virus, pea seedborne mosaic virus, clover yellow vein virus and some other members of the potyvirus group.The lack of well-definable borderlines between the different taxonomic entities unavoidably leads to problems in diagnosing (identifying) intermediate isolates.Samenvatting Een aantal virussen kan in erwten ernstige aftervingsverschijnselen doen ontstaan, zoals een eerder beschreven ertwtenecroserivus (PNV-E178) en een erwtenecrosestam van het bonescherpmozaïekvirus (BYMV). Twee nieuwe erwtenecrose-isolaten (Kow14 ene E242) werden bestudeerd en hun verwantschap met het erwtenecroserirus (PNV) en het bonescherpmozaïekvirus (BYMV) gaf aanleiding tot een nieuw onderzoek naar de relatie tussen de twee laatstgenoemde virussen.In hun reactie op erwt en boon leken PNV-E178, Kow14 en E242 veel op elkaar en op de erwtenecrosestam van BYMV. Ze verschilden echter van de mozaïekstam (B25) van dit virus in de geproduceerde celinsluitsels, vooral wat betreft de sterke vergroting der nucleodi en bij E178 bovendien door de opvallende uitstaande kristalnaalden in de celkern. Ook zijn de eerste drie isolaten duidelijk minder pathogeen voorPhaseolus-bonen (Fig. 1) dan de bonemozaïkstam en de erwtegeelmozaïekstam van het BYMV. Op deze plantesoort doet Kow14 slecht een gering aanal lokale vlekken ontstaan. Verder wordenNicotiana-soorten gemakkelijker door de drie isolaten aangetast (Fig. 2 en Tabel 1). Deze laatste worden ook niet veroorzaakt door de erwtenecrosestam van het BYMV, hoewel ook deze vrij gemakkelijkNicotiana-soorten aantast (o.a. het nu in de serologieproef gebruikte isolaat E221).Serologisch zijn PNV-E178 en E242 nauw aan elkaar verwant en zijn beide minder nauw verwant aan B25 (Tabel 2). Kow14 neemt serologisch een tussenpositie in, hoewel dit isolaat in biologisch opzicht meer een uiterste is omdat het nauwelijks infectieus is voorPhaseolus-bonen.E242, en hoewel minder verwant, ook Kow14, worden nu beschouwd als stammen van het erwtenecrosevirus (Tabel 3). Dit virus is weliswaar vrij nauw verwant aan het bonescherpmozaïekvirus, maar niet nauwer dan het bonerolmozaïekvirus, het erwterolmozaïkvirus, het nerfvergelingsvirus van klaver en enkele andere leden van de aardappelvirus-Y-groep.Het klaarblijkelijk on tbreken van shcerpe grenzen tussen de verschillende taxonomische eenheden leidt onvermijdelijk tot moeilijkheden bij de beschrijving en herkenning van intermediatire isolaten(tussenvormen).Guestworker from February through May 1, as afellow of the Netherlands Ministry of Education, research plant virologist of the Institute for Plant Protection, Budaperst, Hungary.  相似文献   

4.
A slightly modified procedure for purifying pea enation mosaic virus (PEMV) is described. Essential features are the adding of Mg++ ions to the extraction buffer and the use of polyethylene glycol for concentrating the virus; Mg++ ions seem to protect virus infectivity. Both components of PEMV were found to be infectious. The infectivity of each component in its band on a sucrose gradient was directly proportional to its optical density. The infectivity was not enhanced when both components were simultaneously inoculated ontoChenopodium album. It is concluded that each component carries a complete genome of the virus.Samenvatting Een methode, die was beschreven om erwte-enatiemozaïekvirus (PEMV) te zuiveren, werd gewijzigd. De toevoeging van Mg++-ionen bleek gunstig te zijn voor de zuiverheid van het preparaat en voor de infectiositeit van het virus. Het virus kan met polyethyleenglycol worden geconcentreerd zonder dat NaCl behoeft te worden toegevoegd.Gezuiverde preparaten van PEMV bestaan uit twee componenten met sedimentatiecoëfficienten van 107 en 96 S (Fig. 1). Beide componenten bleken na zuivering infectieus te zijn (Tabel 4). Bij scheiding van de componenten op een suikergradiënt waren de optische dichtheid en de infectiositeit van beide componenten op gelijke wijze over de gevormde zones verdeeld (Fig. 2). Bovendien bleek dat de infectiositeit van beide componenten niet kon worden verhoogd door toevoeging van de een aan de ander (Tabel 5).Wanneer het virus op een CsCl-gradiënt werd gecentrifugeerd werd alleen de bodemcomponent teruggevonden. Deze bleek infectieus te zijn. De topcomponent wordt waarschijnlijk vernietigd door CsCl.In de agargeldiffusietoets bleek het virus-antigeen homogeen te zijn. Het virus viel in twee componenten uiteen bij immuno-elektroforese. Mogelijk is dit te verklaren door het bestaan van twee centrifugale componenten.The senior author was a visiting research worker from March 1965 till May 1967.  相似文献   

5.
An apparently undescribed virus was isolated fromPhysalis subglabrata in Illinois, USA, and its properties were studied. The virus was namedPhysalis mosaic virus (PMV). It was readily transmitted by sap inoculation to 23 out of 34 Solanaceae tested, toChenopodium foetidum andSonchus oleraceus but not to 28 other non-solanaceous species inoculated. Purified preparations of PMV contained isometric particles of 27 nm in diameter, which sedimented as two components with sedimentation coefficients of 50 and 112 S. The 112 S component was infectious, the 52 S component was not. The virus contained 38% ribonucleic acid with a molar base content of G 14.4%, A 22.9%, C 37,2% and U 25.5%.Purified preparations were highly infectious; a concentration of about 6000 particles per ml was infectious on plants.PMV is a member of the Andean potato latent virus subgroup of the turnip yellow mosaic virus group. The virus was closely related to the viruses: Andean potato latent, belladonna mottle, dulcamara mottle and egg-plant mosaic.Samenvatting Een nog niet eerder beschreven virus, dat in de staat Illinois (V.S. van Amerika) opPhysalis subglabrata was gevonden, werd in Wageningen bestudeerd. Het virus dat Physalis mosaic virus (PMV) (in het Nederlands:Physalis-mozaïekvirus) werd genoemd, kon met sap worden overgebracht.BehalveChenopodium foetidum enSonchus oleraceus bleken ook 23 van de 34 getoetste soorten uit de familie Solanaceae vatbaar voor dit virus te zijn. Gezuiverde virus preparaten bevatten isometrische deeltjes met een diameter van 27 nm (Fig. 2) Het virus bestaat uit twee deeltjes met sedimentatie-coëfficiënten van 112 en 50 S. Het 112 S deeltje bleek infectieus te zijn, het andere niet. Op grond van de sedimentatiecoëfficiënten kan worden berekend dat het 112 S deeltje 38% nucleïnezuur bevat. Voor de basenverhouding in het nucleïnezuur werd 22,9% adenine, 14,4% guanine, 37,2% cytosine en 25,5% uracil gevonden (Tabel 1). Het hoge gehalte van cytosine kwam ook tot uiting in de U.V. absorptiekromme van het virus en het nucleïnezuur (Fig. 1). Het gezuiverde virus bleek zeer infectieus te zijn; 6000 deeltjes/ml waren in staat een plant van de soortNicotiana clevelandii ziek te maken.Op grond van serologisch onderzoek kon het virus tot de turnip yellow mosaic virus groep worden gerekend. Het vertoonde serologische verwantschap met de Andean potato latent virus (APLV) subgroep (Tabel 2). In premunitieproeven bood het slechts een geringe bescherming tegen APLV en dulcamara mottle virus. Het omgekeerde werd eveneens geconstateerd. De leden van de APLV-subgroep kunnen op grond van hun waardplantenreeks van elkaar onderscheiden worden (Tabel 3).  相似文献   

6.
Two modifications of ELISA and DIA were compared in relation to sensitivity of detection of two plant viruses and suitability for large-scale routine testing. DIA is a solid phase immuno assay like ELISA, in which the enzyme conjugate is replaced by a dye sol conjugate and substrate incubation is replaced by immediate dissolving of the dye molecules from the conjugate with an organic solvent. Sample and conjugate were incubated separately (ELISA 1, DIA 1) or simultaneously (ELISA 2, DIA 2). The seed-borne viruses viz. lettuce mosaic virus (LMV) and pea early-browning virus (PEBV) were subjected to the assays. DIA detected LMV in a purified extract ofNicotiana benthamiana. However, compounds present in crude virus-free and virus-containing plant extracts strongly interfered with DIA, necessitating adaptation of DIA to plant viruses in crude extracts.With the extracts of lettuce and pea seeds ELISA 2, in comparison with ELISA 1, resulted in equal (LMV) or slightly higher (PEBV) extinction values and in a higher ratio between extinction values of virus-containing and virus-free samples. The higher sensitivity of ELISA 2 in combination with its higher efficiency as a result of simultaneous sample and conjugate incubation, indicates the potential of this method for large-scale indexing.Samenvatting Twee modificaties van ELISA en DIA werden vergeleken met betrekking tot hun gevoeligheid voor het aantonen van twee plantevirussen en hun geschiktheid voor routinematige toepassing. DIA is een serologische toetsmethode die veel overeenkomst vertoont met ELISA, maar waarin het enzymconjugaat is vervangen door een conjugaat met gedispergeerde kleurstofdeeltjes en de incubatie met enzym-substraat door het direct oplossen van de kleurstofmoleculen van het conjugaat met een organisch oplosmiddel. Incubatie van monster en conjugaat vond zowel gescheiden (ELISA 1, DIA 1) als gelijktijdig (ELISA 2, DIA 2) plaats. Twee met zaad overgaande virussen, te weten slamozaïekvirus (LMV) en vroege-verbruiningsvirus van erwt (PEBV) werden bij het onderzoek betrokken. Met DIA kon LMV worden aangetoond in een gezuiverd extract vanNicotiana benthamiana. In ruwe planteëxtracten bleken echter stoffen voor te komen die in DIA sterke niet-specifieke reacties tot gevolg hadden. Verder onderzoek is dan ook noodzakelijk om DIA geschikt te maken voor het aantonen van plantevirussen in ruwe extracten van planten. Betere resultaten werden verkregen met de beide ELISA-modificaties. Met de extracten uit slazaad en erwtezaad gaf ELISA 2 vergelijkbare (LMV) of iets hogere (PEBV) extinctiewaarden dan ELISA 1. Bovendien was de verhouding tussen de extinctiewaarden van virusziek materiaal en die van virusvrij materiaal, bij ELISA 2 hoger dan bij ELISA 1. De grotere gevoeligheid van ELISA 2 en de grotere doelmatigheid ten gevolge van de gelijktijdige incubatie van monster en conjugaat duiden op de bijzondere geschiktheid van deze methode voor routinematige toepassing op grote schaal.  相似文献   

7.
The concurrence of a decrease of the concentration of ribosomes and glycoproteins in leaves of potato plants under field conditions and mature plant resistance against potato virus YN was studied. On four of five dates with intervals of one or two weeks plants of randomly chosen plots in the field were inoculated. During plant growth sixth, tenth and fifteenth leaves of main stems were collected at regular intervals. With the aid of cellulose columns and polyethylene glycol-containing solvents the ribosome- en glycoprotein-contents (and in one experiment also the RNA-content) of these leaves were determined. Tubers were harvested from plants, inoculated fourteen days before. Lack of typical virus symptoms on plants grown from these tubers gave information on the presence of mature plant resistance.It was concluded that in plants which had developed about 20 leaves, there was a high degree of mature plant resistance when ribosome- and glycoprotein-contents in the fifteenth leaf was less than 2 and 4 OD260/ml/g fresh weight respectively. When higher absorbance values are measured, mature plant resistance may or may not occur depending on environmental conditions. The ribosome- and glycoprotein-contents have a remote relation to the mature plant resistance. It is suggested that ribosome- and glycoprotein-contents of the youngest fully expanded leaves give the best indication of mature plant resistance.Samenvatting In veldproeven werde het verband tussen de concentraties van ribosomen en glycoproteinen in bladeren van aardappelplanten en de ouderdomsresistentie tegen aardappel YN-virus (PVYN) bestudeerd. Op vier of vijf data met tussenpozen van een of twee weken werden planten in het veld met PVYN geïnoculeerd. Gedurende de groeiperiode van de planten werden zesde, tiende en vijftiende bladeren op vastgestelde tijden verzameld. Chromatografische analyse met behulp van cellulosekolommen en solvents die polyethyleenglycol bevatten, leidde tot de bepalingen van de ribosoom- en glycoproteïnegehalten (en in één proef ook het RNA-gehalte) in de verzamelde bladeren. De oogst van de knollen vond plaats 14 dagen na inoculatie. Het niet tot ontwikkeling komen van de typische virussymptomen bij planten, die uit deze knollen waren gegroeid, was een aanwijzing voor het optreden van de ouderdomsresistentie.Geconcludeerd wordt dat waarschijnlijk enige mate van ouderdomsresistentie tegen PVYN in een pootaardappelgewas aanwezig is, als het ribosoom- en glycoproteïnegehalte in het vijftiende blad van hoofdstengels met ongeveer twintig bladeren, leidt tot corresponderende extinctiewaarden bij 260 nm per ml en per gram vers gewicht van respectievelijk minder dan 2 en 4. Wanneer hogere extinctiewaarden worden gevonden kan ouderdomsresistentie wel of niet in belangrijke mate voorkomen, afhankelijk van de omstandigheden waaronder het gewas is gegroeid. Gesuggereerd wordt de jongste volledig ontwikkelde bladeren te gebruiken voor het aantonen van een gelijktijdig optreden van de afname in de ribosoom- en glycoproteïnegehalten en een praktisch waarneembare mate van ouderdomsresistentie.  相似文献   

8.
This paper reports the results of live-trapping winged aphids in an Ashby (1976) trap in potato crops in the Netherlands from 1983–1987. During this period, a total of 122 aphid species were trapped. Although only four of those species were able to colonise potato, 26 of them were able to transmit PVYN from potato to potato test plants. The transmission rates and relative efficiency factors (REF's) of those transmitters were determined. Aphis sambuci, Cryptomyzus galeopsidis, Dysaphis spp.,Hyadaphis foeniculi, Hyalopterus pruni andMyzus cerasi were recorded for the first time as vectors of PVYN in the Netherlands.The numbers of aphids per species caught per season differed very much, also the virus transmission results of some fluctuated from year to year, e.g.Brachycaudus helichrysi. The REF's in various reports differ greatly, thus the value of a universal REF is doubtful. Assessment of the rate of virus spread in a potato crop is discussed.Samenvatting Van de in Nederland voorkomende aardappelvirussen wordt het aardappelvirus YN (PVYN) als het meest schadelijke bij de pootgoedproduktie beschouwd. Dit virus kan op non-persistente wijze door een aantal bladluissoorten worden overgebracht. De groene perzikluis,Myzus persicae wordt geacht dit het meest efficiënt te kunnen doen.In de periode 1983–1987 is onderzocht welke bladluissoorten, geregistreerd in aardappelpercelen te Wageningen, YN-virus kunnen overbengen. In deze periode werden 122 gevleugelde bladluissoorten met behulp van een Ashby-val levend gevangen en op hun vermogen om YN-virus van aardappel naar aardappel over te brengen getoetst. 26 soorten hiervan zijn potentiële YN-virusoverbrengers. De relatieve efficiëntiewaarden (REF) voor elk van deze soorten werden opnieuw berekend.De REF-waarde voorBrachycaudus helichrysi werd berekend op 0,21, in afwijking van de waarde (0,01) die Van Harten (1983) aan deze toekende na waarnemingen gedurende slechts één seizoen.40% van het totaal aantal geregistreerde bladluizen bestond uitCavariella aegopodii, M. persicae, Metopolophium dirhodum, Rhopalosiphum insertum, R. padi enSitobion avenae. Minder talrijk (6,5%) was de groepB. helichrysi, Brachycandus spp. enMacrosiphum euphorbiae. De groepAphis nasturtii, Myzus certus enPhorodon humuli had een aandeel van 3,2% in de totale vangst. BehalveC. aegopodii zijn de genoemde soorten in staat het PVYN over te brengen van aardappel naar aardappel. Van de rest zijn echter ook een aantal soorten in staat PVYN over te brengen maar die zijn slechts in geringe mate gevangen. A. nasturtii, Brachycaudus spp.,M. certus enM. persicae besmetten vaker dan andere soorten aardappelplantjes met PVYN. Van de soortenAphis sambuci, Cryptomyzus galeopsidis, Dysaphis spp.,Hyadaphis foeniculi, Hyalopterus pruni andMyzus cerasi werd voor de eerste keer in Nederland overdracht van PVY geconstateerd.  相似文献   

9.
From 18 tobacco mosaic virus isolates from tomato, which could be divided into 3 pathogenicity groups, the buoyant density, the S value, the base composition, the amino acid composition, and the behaviour of their tryptic peptides in thin-layer chromatography were compared. There were no differences in buoyant densities and S values. With respect to the other characteristics only small individual differences could be detected. Pathogenicity of the isolates was not correlated with the chemical and physical properties.Samenvatting Van 18 tabaksmozaïekvirusisolaten van tomaat, die konden worden onderscheiden in 3 pathogeniteitsgroepen, werden de zweefdichtheid, de sedimentatiecoëfficiënt, de basesamenstelling, de aminozuursamenstelling en het gedrag van peptiden van het manteleiwit in dunne-laagchromatografie vergeleken. Er was geen verschil in zweefdichtheid en sedimentatiecoëfficiënt. Met betrekking tot de andere kenmerken konden alleen individuele verschillen worden aangetoond. Er kon geen verband worden gevonden tussen de pathogeniteit van de isolaten en hun chemische en fysische eigenschappen.  相似文献   

10.
Seven isolates of pea seed-borne mosaic virus (PSbMV) were compared on selectedPisum sativum L. differentials and by microprecipitin and SDS-gel serology and particle length. All isolates were characterized by 750 nm particle-length modes and were closely related serologically, but some were readily distinguished onP. sativum differentials. Isolate distinctions were of the magnitude typical for virus strains. Differentials, diversePisum germplasm from U.S. Plant Introduction accessions, provided a practical means of PSbMV strain differentiation.Samenvatting Tussen 1966 en 1970 zijn in verschillende landen virussen gerapporteerd, die bij erwt met zaad overgaan, maar in verschillende opzichten leken te verschillen. Isolaten uit Japan en de USA bleken serologisch nauw aan elkaar verwant, zo niet identiek te zijn. Daarom werd de internationale naam pea seed-borne mosaic virus voorgesteld. In Nederland was het virus beschreven onder de naam erwterolmozaïekvirus.Zeven isolaten van het virus uit de USA, Japan, Tsjechoslowakije en Nederland zijn nader met elkaar vergeleken in reactie op geselecteerde differentiërende rassen van erwt (Pisum sativum) en op enkele andere plantessorten, en in serologische eigenschappen zowel als in deeltjeslengte.Serologisch waren de isolaten niet van elkaar te onderscheiden, wel echter van het verwante bonescherpmozaïekvirus. De voor alle vormen van het laatste virus onvatbare Perfection-type erwterassen bleken al eerder alle vatbaar te zijn voor het erwterolmozaïekvirus. Ook verschillen de isolaten niet in deeltjeslengte (750 nm).Bij toetsing in zes verschillende over de wereld verspreide laboratoria bleek de reactie van de differentiërende erwterassen te variëren van een snelle, de hele plant dodende necrose (groep I) tot onvatbaarheid (groep V). Ook tussen de virusisolaten bestonden kleine verschillen in reactie. Het Nederlandse isolaat E224 gedroeg zich opvallend mild. Ook in de, directe vergelijkingsproeven op enkele toetsplantesoorten bleken kleine biologische verschillen te bestaan. De geconstateerde verschillen overschrijden echter niet die tussen stammen van eenzelfde virus. Wellicht gaat het bij het optreden van necrose en van zwakke symptomen om genen die het vatbaarheidsgensbm modificeren.Contribution of the U.S. Department of Agriculture, Science and Education Administration, Agricultural Research, in cooperation with the Agricultural Experiment Station, Oregon State University, Corvallis. Technical Paper No. 5192, Oregon Agricultural Experiment Station.Mention of a trademark of proprietary product does not constitute a guarantee or warranty of the product by the U.S. Department of Agriculture and does not imply its approval to the exclusion of other products that may also be suitable.Authors are members of the International Working Group on Legume Viruses.  相似文献   

11.
Potato virus YN (PVYN) infection was determined by the tobacco test in Swifterbant (Eastern Flevoland). In plots with beet, wheat and seed potatoes the infection exhibited an identical course. No differences were found either between PVYN infection in the border and that in the middle of a field planted with ware potatoes, although infection pressure was clearly higher here than in the plot with seed potatoes. A barrier crop of 10 rows of wheat did not decrease the infection pressure of the virus.From August onwards, the spread of PVYN in Lienden (Betuwe) was followed. Here virus transmission was found continuously, even until mid-November.Potato volunteers outside as well as in potato fields are serious infection sources. In 1976 and in 1977 virus spread was detected before the flight ofMyzus persicae, as determined with yellow Moericke traps. Infection pressure can be measured more efficiently by the tobacco test than by aphid trapping. The effect of rogueing at the time of virus spread should be reconsidered.If infection pressures in different areas or successive years are to be compared, the tobacco test should be standardized. A proposal to this effect is made.Samenvatting In Swifterbant (Oostelijk Flevoland) werd de infectie met het aardappel-YN-virus (PVYN) bepaald met behulp van de tabakstoests. In percelen met bieten, tarwe en pootaardappelen bleek de infectie hetzelfde verloop te hebben. Tussen het infectieverloop van PVYN in de rand en in het midden van een veld consumptieaardappelen werd eveneens geen verschil gevonden. Wel was de infectiedruk hier duidelijk hoger dan in het pootgoedperceel. Een barrier crop van 10 rijen tarwe verminderde de infectiedruk niet.De volgende conclusies kunnen worden getrokken. Aardappelopslag buiten en in aardappelvelden vormt een zeer belangrijke infectiebron. Zowel in 1976 als in 1977 vond de virusverspreiding plaats vóór de vlucht vanMyzus persicae begon, zoals deze werd bepaald met behulp van de gele Moericke vangbakken. Het effect van opzuiveren ten tijde van de virusverspreiding dient aan een nader onderzoek te worden onderworpen. De infectiedruk kan met de tabakstoets op meer directe wijze worden vastgesteld dan met bladluisvangsten mogelijk is.Wil men overgaan tot het vergelijken van de infectiedruk in verschillende gebieden of in verschillende jaren, dan dient de tabakstoets te worden gestandaardiseerd. Een voorstel hiertoe wordt gedaan.  相似文献   

12.
Three new legume diseases in The Netherlands are described:Wisteria vein mosaic, pea necrosis, and pea leafroll mosaic. In particle size and morphology and in host reaction the virus isolates resembled bean yellow mosaic virus (BYMV), but they were readily distinguishable in several test plants.In recent years several new legume viruses related to BYMV and bean common mosaic virus have been described. Besides, more and move viruses of the potato virus Y group are proving to be naturally infectious to legumes, e.g. lettuce mosaic virus, beet mosaic virus, watermelon mosaic virus, and even turnip mosaic virus, all of which are somehow related to BYMV. To investigate the nature and degree of these relationships, the virus isolates causing the three new legume diseases were compared with a normal strain of BYMV and with pea mosaic virus, clover yellow vein virus, cowpea aphidborne mosaic virus, two isolates of beet mosaic virus, and lettuce mosaic virus.They were all found to have several hosts and symptoms in common. The differences observed showed a range of gradations only. Unexpectedly, BYMV was found to infect 17 out of 20 non-legumes tested. TheWisteria isolate and lettuce mosaic virus did not produce inclusion bodies, whereas all others did. Often nucleoli were very much enlarged or contained crystals. The pea necrosis isolate produced many nucleoar crystalline needles.Cross-protection tests were of little help in determining mutual relationships.Antisera prepared against theWisteria isolate, the pea necrosis isolate, and BYMV, and an antiserum against bean common mosaic virus, revealed definite relationships, but also substantial differences.By using the electron microscope the three new isolates were indistinguishable from BYMV, whereas the particle lengths of two isolates of beet mosaic virus were considerably shorter. The isolate of pea mosaic virus had much longer (840 m) and more rigid particles.Thus, the more that known viruses are studied in detail, and the more new viruses and strains are described, the more borderlines supposed to exist between the different viruses of a morphological group disappear. The fading away of biological borderlines as described here, throws new light on the intergrading serological relationships between viruses of a morphological group as reported in the literature. Thus, extreme variation of viruses may make it impossible to define a species concept for viruses. Borderlines have to be drawn arbitrarily. The incitants ofWisteria vein mosaic, pea necrosis, and pea leafroll mosaic are here considered different viruses, although closely related to bean yellow mosaic and bean common mosaic viruses.Samenvatting Drie nieuwe in Nederland voorkomende ziekten van vlinderbloemigen worden beschreven, te wetenWisteria-nerfmozaïek, dat vrij algemeen bij de sierplant blauwe regen voorkomt (Fig. 1), erwtenecrose, slechts éénmaal geconstateerd (Fig. 2), en een met zaad overgaand, waarschijnlijk niet zeldzaam erwterolmozaïek (Fig. 3). In deeltjesgrootte en-vorm leken de betrokken virusisolaten op bonescherpmozaïekvirus, maar ze konden in verscheidene toetsplanten gemakkelijk worden onderscheiden.In de laatste jaren zijn talrijke nieuwe virussen van vlinderbloemigen beschreven die verwant zijn aan het bonescherpmozaïekvirus en het bonerolmozaïekvirus (Table 1). Bovendien blijkt dat een toenemend aantal virussen uit de aardappel-Y-virusgroep, zoals slamozaïekvirus, bietemozaïekvirus, watermeloenemozaïekvirus en zelfs een knollemozaïekvirus (turnip mosaic virus), in staat is onder natuurlijke omstandigheden vlinderbloemigen aan te tasten. Op de een of andere wijze zijn al deze virussen verwant aan het bonescherpmozaïekvirus. Om een inzicht te krijgen in de aard en mate van deze verwantschappen zijn de drie nieuw ontdekte isolaten vergeleken met een normale stam van het bonescherpmozaïekvirus en met erwtemozaïekvirus en verder met clover yellow vein virus, cowpea aphid-borne mosaic virus, twee isolaten van het bietemozaïekvirus en slamozaïekvirus (Tabel 2). Ze bleken alle ettelijke waardplanten en symptomen gemeen te hebben (Tabel 3, Fig. 4–14), waaronder erwte- en bonerassen (Tabel 4 en 5). Onderlinge verschillen waren slechts van graduele aard. Talrijke niet-vlinderbloemigen reageerden op de te identificeren isolaten, vooral op het erwtenecrosevirus (o.a. Fig. 13). Geheel onverwacht werd gevonden dat zelfs de normale stam van het bonescherpmozaïekvirus 17 van de 20 getoetste niet-vlinderbloemigen kon infecteren. Met moeite ging het virus lokaal over op biet, en spinazie werd zelfs systemisch geïnfecteerd. Bij nader inzien blijken in de literatuur meer verspreide meldingen van infectie van niet-vlinderbloemigen voor te komen (Tabel 12). De vorming van celinsluitsels en zelfs van vergrotingen van de nucleolus is niet beperkt tot bonescherpmozaïekvirus en tabaks-etsvirus, een andere vertegenwoordiger uit de Y-virusgroep. Ze werden alleen niet gevonden bij hetWisteria-virus en bij slamozaïekvirus. Het erwtenecrosevirus veroorzaakte vergrote en zeer opvallend van talrijke naalden voorziene nucleoli.Gegevens uit de literatuur en uit dit onderzoek over het niet vatbaar zijn van bepaalde plantesoorten zijn van betrekkelijke waarde, omdat de resultaten afhankelijk zijn vanhet ras of type van de getoetste plantesoort en de omstandigheden, alsmede van de kwaliteit van het inoculum en van de combinatie donor-acceptor (virusbrontoetsplant) (Tabel 6).De gevonden verschillen in bestendigheid van het infectievermogen in uitgeperst sap waren voor enkele isolaten slechts gering (Tabel 7). Premunitieproeven bleken nauwelijks te helpen bij het bepalen van onderlinge verwantschappen (Tabel 8 en 12).De in samenwerking met de heer D. Z. Maat bereide antisera tegen de isolaten uitWisteria en necrotische erwt en de normale stam van het bonescherpmozaïekvirus, alsmede een beschikbaar antiserum tegen bonerolmozaïekvirus toonden het bestaan van duidelijke verwantschappen, maar ook van niet geringe verschillen aan (Tabel 9).In de elektronenmicroscoop waren de drie nieuwe virusisolaten niet van bonescherpmozaïekvirus te onderscheiden terwijl beide isolaten van bietemozaïekvirus belangrijk korter waren (Tabel 10). Merkwaardigerwijs had het erwtemozaïekisolaat vrijwel rechte deeltjes van aanzienlijk grotere lengte (840 m).Uit dit onderzoek en uit gegevens uit de literatuur kan worden geconcludeerd dat naarmate de bekende virussen meer in detail worden bestudeerd en meer nieuwe virussen en virustammen worden beschreven de grenzen die men lange tijd veronderstelde te bestaan tussen verschillende virussen van een morfologische groep geleidelijk vervagen. Het hier vooral beschreven vervagen van biologische grenzen werpt nieuw licht op het reeds langer bekende bestaan van graduele serologische verwantschappen tussen virussen van een morfologische groep. Hiermee zitten we midden in het probleem van de variabiliteit van de virussen dat ook geldt voor de meer intrinsieke viruseigenschappen. De laatste zijn overigens ook al van betrekkelijke waarde voor de identificatie van virussen, omdat slechts een deel van de totale hoeveelheid genetische informatie van invloed is op deeltjesvorm, deeltjesgrootte en serologische eigenschappen. Biologische eigenschappen zullen daarom van waarde blijven voor de identificatie van virussen.Virussen schijnen zich overwegend of uitsluitend ongeslachtelijk te vermeerderen of vermeerderd te worden. Daardoor kan iedere mutant, indien ontstaan of terechtgekomen onder selectieve omstandigheden leiden tot een nieuw biotype. Door de enorme variabiliteit der virussen zal het vermoedelijk onmogelijk zijn ooit een soortsbegrip voor virussen te omschrijven. Toch moeten uit praktische overwegingen kunstmatige grenzen worden getrokken. Daar de geconstateerde verschillen tussen de verwekkers van de drie nieuwe ziekten en het bonescherpmozaïekvirus niet onderdoen voor die tussen laatstgenoemd virus en bonerolmozaïekvirus en tussen de nauw aan tabaks-etsvirus verwante virussen, worden de nieuwe verwekkers als aparte virussen beschouwd, hoewel ze onderling en aan het bonescherpmozaïekvirus nauw verwant zijn.  相似文献   

13.
Tobacco mosaic virus was detected twice in herbaceous test plants inoculated with sap from leaves and petals of apple. However owing to the high infectivity of the virus and the low infection rate of the test plants it could not be concluded whether the infection of the test plants was due to contamination or to its actual presence in apple. Using the latex-agglutination test, the virus could not be detected in fruit tree material.Samenvatting Gedurende 1965 en 1966 werd herhaaldelijk tabaksmozaïekvirus (TMV) aangetroffen in kruidachtige toetsplanten die met sap van appel waren geïnoculeerd. Dit feit en gegevens uit latere publikaties van Amerikaanse onderzoekers over het algemeen voor-komen van TMV in appel, peer en kers in de VS en Canada, leidden in 1967 en 1968 tot een meer gericht onderzoek naar het voorkomen van TMV in appels in Nederland. Bij dit onderzoek werd wederom tweemaal een TMV-reactie op de toetsplanten verkregen. Deze resultaten waren echter niet reproduceerbaar en daarom is met dit onderzoek niet bewezen dat het virus in Nederland in appels voorkomt. Gezien de zeer hoge infectiositeit van TMV kan niet uitgesloten geacht worden dat de infectie van de toetsplanten veroorzaakt werd door verontreiniging.Ook op een meer directe wijze, door verschillende sapmonsters van appel serologisch met behulp van de latex-agglutinatietoets te onderzoeken, kon het virus niet worden aangetoond. Bladsap gaf dikwijls een niet-specifieke uitvlokking. Dit hoeft echter nog geen aanwezigheid van TMV uit te sluiten want door toevoeging van gezuiverd virus aan sap, waarin geen spontane uitvlokking optrad, werd toch geen positieve serologische reactie verkregen. Dit was wel het geval met gezuiverd virus zonder saptoevoegingen.  相似文献   

14.
BesideMyzus persicae a dozen other species were found to be vectors of potato virus YN. Eleven other species did not transmit the virus.White Burley tobacco and A6 potato are equally suitable as test plant to monitor the efficency ofRhopalosiphum padi as vector of PVYN, but as PVYN source tobacco is not suitable for this aphid species.Between some aphid species rather large differences exist in retention periods of PVYN. WithR. insertum andAphis fabae transmission after a 1 h starvation period was still 50% of that without starvation. WithPhorodon humuli, M. certus andM. persicae this value was only 15, 30 and 30%, respectively.Samenvatting Van 12 bladluissoorten werd vastgesteld dat zij, evenalsMyzus persicae, vectoren van het aardappelvirus YN (PVYN) zijn. Van 11 andere soorten kon dit niet worden vastgesteld. Nicotiana tabacum cv. White Burley enSolanum tuberosum cv. A6 bleken beide goed bruikbaar als toetsplant voor het vaststellen van de efficiëntie vanRhopalosiphum padi als vector van het PVYN; voor deze bladluissoort is tabak ongeschikt als bron van PVYN.De retentieperiode van het PVYN lijkt bij verschillende bladluissoorten aanzienlijk te variëren. BijRhopalosiphum insertum enAphis fabae bracht één uur vasten na de acquisitie de overbrenging terug tot 50% van die welke zonder vasten werd verkregen. BijPhorodon humuli was de reductie in overbrenging na één uur vasten 85%, bijMyzus certus enM. persicae was deze 70%.  相似文献   

15.
Samenvatting Een aantal isolaten van het gerstegeelmozaïekvirus, afkomstig van verschillende plaatsen in Engeland, werden met elkaar vergeleken. Uit de resultaten, verkregen met ELISA, goudmerking en mechanische overdracht, kan worden geconcludeerd, dat tenminste twee stammen van het virus in Engeland voorkomen. Deze stammen zijn, wat betreft de wijze van overdracht en de serologische eigenschappen, gelijk aan die welke in de Duitse Bondsrepubliek zijn beschreven.  相似文献   

16.
From bean plants (Phaseolus vulgaris) grown near Valencia, Spain, a virus was isolated that is easily transmitted by sap and by leaf contact to beans and 23 of 37 other plant species tested. In most species symptoms were mild or absent. Symptoms in bean could be easily confused with those of bean common mosaic virus, but were usually mild and diseased plants often recovered. All bean cultivars tested were susceptible. One of twelve varieties investigated showed 7% seed transmission. Seed remained infective after 27 months of storage. Two antisera (titre 64) were prepared against purified, formalin-treated virus. Serologically the virus was found to be closely related to normal cucumber mosaic virus and hardly or not to the chrysanthemum aspermy virus. This shows that it differs from peanut stunt virus which is known to cause a severe disease in beans in the USA.Partial masking of symptoms, high infectivity, wide host range and seed transmission make the virus potentially important to bean cultivation.Samenvatting Uit boneplanten, geteeld in de buurt van Valencia, Spanje, werd een virus geïsoleerd dat met sap gemakkelijk overgaat op bonen en 23 andere van de 37 getoetste plantesoorten (Tabel 1). In de meeste soorten waren de symptomen zwak of zelfs afwezig.De verschijnselen in boon konden gemakkelijk worden verward met die van het bonerolmozaïekvirus (Fig. 1), maar ze waren meestal zwak, terwijl de geïnfecteerde planten zich doorgaans min of meer herstelden. Alle 26 getoetste bonerassen (o.a. Tabel 2) bleken vatbaar te zijn.Bij boon ging het virus door aanraking met de vingers of aan een doekje over, ook wanneer na aanraking van de zieke plant 5 minuten werd gewacht alvorens een gezonde aan te raken. Na 15 minuten wachten kon evenwel geen virusoverdracht meer worden aangetoond. Door wassen met alleen water, of met water en zeep, bleken de handen gemakkelijk van virus te reinigen. In één van de 12 hierop onderzochte bonerassen bleek het virus met zaad over te gaan (7%). Het zaad was nog geïnfecteerd toen het opnieuw werd getoetst na bewaring gedurende 27 maanden.De verdunningsgrens van het virus lag bij 100.000, de inactiveringstemperatuur bij ongeveer 60°C en de houdbaarheid in vitro bij 24 uur.InNicotiana glutinosa beschermde het virus tegen latere infectie met de gele stam van het komkommermozaïekvirus.In hakselpreparaten van geïnfecteerde planten waren de virusdeeltjes slechts met moeite aantoonbaar (Fig. 2). Gezuiverde, met formaline behandelde preparaten bleken echter veel, ongeveer 30 nm grote deeltjes te bevatten (Fig. 3).Tegen gedeeltelijk gezuiverde, met formaline gefixeerde preparaten werden twee antisera met een titer van 64 gemaakt. Serologisch bleek het virus nauw verwant te zijn aan het normale komkommermozaïekvirus en nauwelijks of niet aan het chrysante-aspermievirus (Tabel 3). Het verschilt daarom van het peanut stunt virus, waarvan bekend is dat het in de USA een ernstige ziekte in boon kan veroorzaken.Gedeeltelijke symptoommaskering, hoog infectievermogen, uitgebreide waard-plantenreeks en overgang met zaad doen het virus voor de boneteelt van potentiële betekenis zijn.  相似文献   

17.
A virus isolated from apple and pear, and coded GE36, was purified from sap ofChenopodium quinoa by bentonite clarification followed by differential centrifugation and rate-zonal centrifugation on a sucrose gradient in a zonal rotor. Infectious fractions contained spherical virus-like particles. An antiserum with a titer of 64 was prepared. No serological relation was found with 22 known spherical viruses and alfalfa mosaic virus. GE36 virus differs from any other sap-transmissible virus from apple and pear previously described.Samenvatting Proeven werden uitgevoerd om te komen tot een nadere identificatie van het eerder door van der Meer (1968) geïsoleerde GE36 virus. Deze proeven hadden voornamelijk betrekking op de zuivering en de serologie. Voor vermeerdering van het virus werdChenopodium quinoa gebruikt. In ruw sap van deze planten, 1 op 10 verdund met 0,2 M buffers, verloor het virus zijn infectievermogen reeds binnen 24 uur. Werd het sap 1 op 10 verdund met 0,02 M buffers of met gedestilleerd water, dan bleef het virus aanmerkelijk langer infectieus (Tabel 1 en 2).Een goede klaring van het sap met behoud van infectievermogen kon worden verkregen door toevoeging van een bepaalde hoeveelheid van een 1% bentoniet-suspensie gevolgd door centrifugering bij laag toerental van het mengsel (Tabel 3). Bovendien bleek het aantal vlekjes bij inoculatie opPhaseolus vulgaris door toevoeging van bentoniet sterk toe te nemen (Tabel 4).Het virus kon worden geconcentreerd door ultracentrifugeren. Werden voorgezuiverde en geconcentreerde preparaten van gezonde en zieke planten vanC. quinoa vergeleken door middel van centrifugeren op een suikergradiënt in een zonerotor, dan bevatte het zieke materiaal twee componenten extra (Fig. 1). Deze waren infectieus en bevatten bolvormige virusachtige deeltjes (Fig. 2).Antiserum (titer 64), bereid tegen gezuiverde viruspreparaten, reageerde alleen met preparaten van zieke planten vanC. quinoa en niet met preparaten van gezonde planten. Antisera tegen 22 bekende bolvormige virussen en het luzernemozaïekvirus reageerden niet met GE36 virus. Het virus bleek niet identiek te zijn met enig ander reeds beschreven virus. Het cryptogram van GE36 is (*/* */*S/SS/*).  相似文献   

18.
Poplar mosaic virus (PMV) was purified fromNicotiana megalosiphon orN. clevelandii and antisera with titres from 256 to 4096 were prepared. One of these was used for the detection of PMV in poplar stools with the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Although ELISA was less sensitive than the infectivity test onN. megalosiphon, both tests were equally reliable when using lower leaves in July and August, and when applied to tip leaves at the end of the growing season. With both tests more infected trees were detected than with visual inspection. For PMV a particle length of 661 nm was calculated.Samenvatting Plantgoed van populier mag in Nederland alleen verhandeld worden als het goedgekeurd is door de NAKB en afkomstig is van door de NAKB gekeurde vermeerderingsvelden. Vooral in vermeerderingsvelden is het van belang dat besmette bomen in een zo vroeg mogelijk stadium verwijderd worden. De beoordeling van populieren op aanwezigheid van populieremozaïekvirus (PMV) geschiedde tot nu toe vrijwel uitsluitend visueel. Van veel virussen is echter bekend dat besmette planten vaak geen symptomen vertonen. Daarom werden in 1978 twee toetsmethoden vergeleken, zowel onderling als met de resultaten van visuele selectie. Daarbij bleek een infectietoets opNicotiana megalosiphon gevoeliger dan een recent door Clark en Adams (1977) beschreven serologische methode (enzyme-linked immunosorbent assay: ELISA). Beide toetsmethoden zijn echter even betrouwbaar als de toetsingen worden uitgevoerd in juli en augustus met de onderste en middelste bladeren van jonge eenjarige scheuten, of in begin oktober met de topbladeren. Met beide toetsen werden belangrijk meer besmette planten gevonden dan met visuele beoordeling. Daar men niet, zoals bij de uitvoering van de infectietoets, over kasruimte hoeft te beschikken, kunnen met ELISA grote aantallen monsters per seizoen worden getoetst. De ELISA methode verdient daarom de voorkeur boven de infectietoets. Het voor ELISA benodigde antiserum werd verkregen door een konijn te injecteren met virus gezuiverd uitN. megalosiphon enN. clevelandii.De deeltjeslengte van PMV (Robusta LH) werd berekend op 661 nm.  相似文献   

19.
A modified procedure for the purification of TSWV is described which consists of differential centrifugation, treatment with antiserum against sap from healthyN. rustica and density-gradient centrifugation in sucrose gradients. Centrifugation in the zonal-rotor proved efficient for processing large amounts of infected leaves.Antisera to purified TSWV were produced in rabbits. These sera reacted with healthyN. rustica sap. This reaction could be abolished by absorption with either healthyN. rustica sap or polysaccharides purified fromN. rustica. Unabsorbed sera reacted with the major TSWV structural proteins following their electrophoretic separation in polyacrylamide-gels. The positions of the precipitin lines corresponded with those of the structural proteins visualized by staining. The intensity of these lines was greatly diminished after absorption of the antisera with either healthyN. rustica sap or polysaccharides. It was concluded that the reaction of TSWV antiserum with the structural proteins is partly due to host-derived polysaccharides covalently bound to the virus proteins.Samenvatting Het bronsvlekkenvirus van de tomaat (TSWV) werd gezuiverd met een procedure die bestond uit een cyclus van differentiële centrifugering, behandeling van de virus-suspensie met antiserum tegen bestanddelen van gezonde planten (N. rustica) en dichtheidsgradiëntcentrifugering (Fig. 1 en Fig. 3). De zone rotor kon worden gebruikt wanneer grote hoeveelheden bladmateriaal werden gebruikt (Fig. 2).Twee antisera, die elk een verschillende activiteit tegen TSWV (Tabel 1, Fig. 4) hadden, werden bereid. Deze sera reageerden ook met sap en polysacchariden uitN. rustica (Fig. 6). Door verzadiging met polysacchariden werd de reactie tegen TSWV aanmerkelijk verzwakt. Analyse van de eiwitbandjes die na polyacrylamidegel-elektroforese waren gevormd, toonde aan dat de activiteit van de sera tegen de eiwitcomponenten van TSWV was gericht (Fig. 5) en dat deze activiteit na verzadiging met polysacchariden zwakker was. Uit deze reacties kan geconcludeerd worden dat polysacchariden van de waardplant aan de structurele eiwitten van TSWV zijn gebonden. Niet geabsorbeerd antiserum geeft met TSWV drie precipitatielijnen (Fig. 4), maar na absorptie met compleet virus trad nog slechts één precipitatielijntje op (Fig. 7). Mogelijk wordt dit lijntje gevormd door het nucleocapside-eiwit dat door de dissociatie van het virus vrij komt. Sera die tegen normale bestanddelen vanN. rustica zijn bereid, vormen geen zichtbare reactie met compleet virus; wel wordt er een lijntje gevormd indien het virus met guanidine-HCl wordt gedissociëerd (Fig. 8). Deze waarneming kan verklaren dat deze antisera kunnen worden gebruikt bij de zuivering van TSWV ondanks het feit dat dit virus polysacchariden uit de waardplant draagt.  相似文献   

20.
A modified simple staining technique readily demonstrated inclusion bodies in cytoplasm and nucleoli. Large amounts of cytoplasmic granular inclusions and abnormal nucleoli were observed with bean yellow mosaic virus. One isolate caused nucleoli to sprout like yeast. With a related pea virus nucleoli were much enlarged and usually covered with radiating crystalline needles. Inclusions produced by clover yellow vein virus were like those of bean yellow mosaic virus but nucleoli were very much enlarged. With beet mosaic virus, granular cytoplasmic inclusions and enlarged and sprouting nucleoli were observed.Samenvatting Uit de literatuur blijkt van een toenemend aantal virussen uit de aardappel-Y-virusgroep dat ze in staat zijn insluitsels in het cytoplasma te veroorzaken. Tot dusver waren het tabaksetsvirus en het scherpmozaïekvirus van boon de enige plantevirussen waarvan bekend was dat ze microscopisch zichtbare kerninsluitsels doen ontstaan.Met een iets gewijzigde, zeer eenvoudige kleurmethode werden bij aantasting door scherpmozaïekvirus gemakkelijk en snel de grote hoeveelheden, uit de literatuur bekende, meestal korrelige, onregelmatig gevormde celinsluitsels in het cytoplasma van enkele plantesoorten gevonden. Bovendien waren de nucleoli meestal hoekig vergroot. Bij inoculatie met enkele isolaten van dit virus uit erwt leken de kernen echter normaal. Met twee andere werden soms kleine kristalletjes in de nucleolus aangetroffen of sproten de nucleoli gistachtig (Fig. 1).Een nog niet beschreven, maar verwant virus uit necrotische erwten deed slechts zelden granulaire insluitsels ontstaan, terwijl daarentegen de nucleoli sterk vergroot waren en dan meestal voorzien van merkwaardige, nog niet eerder in de literatuur vermelde uitstralende kristalnaalden (Fig. 2).De celinsluitsels veroorzaakt door clover yellow vein virus leken sterk op die ontstaan door infectie met het scherpmozaïekvirus van boon, maar de nucleoli waren zeer sterk vergroot (Fig. 3). Ook door het bietemozaïekvirus ontstonden granulaire insluitsels en sterk vergrote en vaak spruitende nucleoli (Fig. 4).  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号