首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 15 毫秒
1.
Samenvatting Sinds eind 1978 wordt in toenemende mate onze aandacht gevraagd voor een vergelingsziekte bij sla, andijvie en komkommer, die in kassen worden geteeld. De ziekte komt soms reeds in schadelijke mate voor. De symptomen gelijken geheel op die van het door bladluizen verspreide slavergelingsvirus. De ziekte kon bij de genoemde gewassen worden overgebracht door de kaswittevlieg (Trialeurodes vaporariorum) maar o.a. ook op enkele tabakssoorten. Het gaat hier waarschijnlijk om een virusziekte en de verantwoordelijke verwekker is waarschijnlijk identiek aan het in 1965 in Californië beschreven en tot dusver nog maar éémaal gerapporteerde beet pseudo-yellows virus dat daar bij onderzoek als verontreinigere optrad, maar in staat was om vele plantesoorten te infecteren. Voor het virus werd de Nederlandse naam pseudoslavergelingsvirus ingevoerd. Over de verwantschap met een onlangs in Japan beschreven verwekker van een door dezelfde wittevlieg overgebrachte kasvergelingsziekte van komkommer en meloen bestaat nog onzekerheid. Door wittevliegen overgebrachte virussen komen veelvuldig en in een schadelijke mate voor in de tropen.  相似文献   

2.
A malformation in hyacinths, first observed in recent years, was found to be an effect of uptake by the roots of the herbicide chlorpropham. The risk of this malformation is even present when normal doses of this compound are used for weed killing, especially on sandy soils with very little organic matter and under conditions of shallow planting.Samenvatting De laatste jaren wordt in hyacinten een onbekende afwijking gevonden. In de neus van de bol bevindt zich een grotere of kleinere holte, vandaar de naam holle neuzen (Fig. 1). De bollen zijn niet rond zoals gezonde, maar aan één zijde, naar de bolschijf toe, afgeplat. In de rokken komen op die plaats talloze, glazige vlekjes voor, waardoor het weefsel een crème-achtige kleur heeft. Ernstig beschadigde bollen hebben een krans van klisters (Fig. 1 en 2). In het veld zijn vóór de oogst al afwijkingen in de bol te vinden. Wanneer beschadigde bollen in de herfst opnieuw worden geplant, ontstaan planten met verscheidene spruiten, zgn. bosjesplanten.Het verschijnsel wordt vooral waargenomen op zeer humusarme duinzandgronden (spuittuinen). De meeste klachten over holle neuzen zijn pas de laatste jaren ontvangen, min of meer sedert het ogenblik dat het machinaal planten sterk is toegenomen. In veldproeven en een potproef werd aangetoond, dat deze afwijking een gevolg is van het door de wortels opnemen van het onkruidbestrijdingsmiddel chloorprofam (Tabel 1 en 2). Het middel kan de wortels gemakkelijk bereiken op zeer humusarme grond en ook als de bollen ondiep of onregelmatig zijn geplant, zoals het geval kan zijn bij machinaal planten. De bol komt dan vaak niet met de bolschijf naar beneden gekeerd in de grond terecht. In dat geval groeien de wortels eerst omhoog in plaats van naar beneden, waardoor de kans op een rechtstreeks contact met het gebruikte herbicide sterk toeneemt.  相似文献   

3.
Latent infections byFusarium oxysporum Schlecht. f. sp.tulipae can easily be induced in tulip bulbs in the laboratory. They may also occur in commercial stocks and their presence in planting stocks of susceptible cultivars may affect the health of the daughter bulbs harvested in the following year, even when the planted bulbs have been disinfected. Latent infections do probably not reduce the flowering ability of bulbs during forcing in winter. By histopathological techniques the infective hyphae were shown to penetrate the host tissue superficially in latent infections. The pathogen remains viable during dry storage of the bulbs for several months and can become reactivated after planting.Samenvatting Het is mogelijk latent blijvende infecties veroorzaakt doorFusarium oxysporum Schlecht. f. sp.tulipae kunstmatig op te wekken (Fig. 2), waarbij geen of voor de ziekte aspecifieke, onopvallende symptomen ontstaan (Fig. 1). Ook in partijen, waarin de ziekte uitval heeft veroorzaakt, kunnen in bollen die op het oog gezond lijken, latente infecties voorkomen. Indien dergelijke bollen worden geplant, is de kans aanwezig dat de ziekte in een onverwacht grote mate voorkomt in de oogst van het volgende jaar (Tabel 2). Dit geldt eveneens indien het plantgoed is ontsmet en geplant in onbesmette grond. Waarschijnlijk heeft de aanwezigheid van latente infecties in bollen bestemd voor de bloemproduktie in de winter geen invloed op de slaging van de bloei, omdat de periode waarin de temperatuur een voor de parasiet gunstige waarde heeft, te kort is. De schimmel blijft inactief tijdens de droge bewaring van de bollen en wordt weinig beïnvloed door de bewaar-omstandigheden. In een aantal gevallen groeit hij na het planten uit in de rokken van de moederbol (Tabel 3), van waaruit hij in het late voorjaar de jonge bollen kan infecteren. Uit histologisch onderzoek bleek, dat het pathogeen meestal of uitsluitend via de huidmondjes in de onbeschadigde bolrok binnendringt, van waaruit hij inter- en later intracellulair groeiend in korte tijd het omringende weefsel vernietigt. Indien de infectie door nog onbekende oorzaak in de latente fase overgaat, kan het mycelium slechts spaarzaam in de ademholte of intercellulair tussen de deze omringende cellen worden gevonden.  相似文献   

4.
From bean plants (Phaseolus vulgaris) grown near Valencia, Spain, a virus was isolated that is easily transmitted by sap and by leaf contact to beans and 23 of 37 other plant species tested. In most species symptoms were mild or absent. Symptoms in bean could be easily confused with those of bean common mosaic virus, but were usually mild and diseased plants often recovered. All bean cultivars tested were susceptible. One of twelve varieties investigated showed 7% seed transmission. Seed remained infective after 27 months of storage. Two antisera (titre 64) were prepared against purified, formalin-treated virus. Serologically the virus was found to be closely related to normal cucumber mosaic virus and hardly or not to the chrysanthemum aspermy virus. This shows that it differs from peanut stunt virus which is known to cause a severe disease in beans in the USA.Partial masking of symptoms, high infectivity, wide host range and seed transmission make the virus potentially important to bean cultivation.Samenvatting Uit boneplanten, geteeld in de buurt van Valencia, Spanje, werd een virus geïsoleerd dat met sap gemakkelijk overgaat op bonen en 23 andere van de 37 getoetste plantesoorten (Tabel 1). In de meeste soorten waren de symptomen zwak of zelfs afwezig.De verschijnselen in boon konden gemakkelijk worden verward met die van het bonerolmozaïekvirus (Fig. 1), maar ze waren meestal zwak, terwijl de geïnfecteerde planten zich doorgaans min of meer herstelden. Alle 26 getoetste bonerassen (o.a. Tabel 2) bleken vatbaar te zijn.Bij boon ging het virus door aanraking met de vingers of aan een doekje over, ook wanneer na aanraking van de zieke plant 5 minuten werd gewacht alvorens een gezonde aan te raken. Na 15 minuten wachten kon evenwel geen virusoverdracht meer worden aangetoond. Door wassen met alleen water, of met water en zeep, bleken de handen gemakkelijk van virus te reinigen. In één van de 12 hierop onderzochte bonerassen bleek het virus met zaad over te gaan (7%). Het zaad was nog geïnfecteerd toen het opnieuw werd getoetst na bewaring gedurende 27 maanden.De verdunningsgrens van het virus lag bij 100.000, de inactiveringstemperatuur bij ongeveer 60°C en de houdbaarheid in vitro bij 24 uur.InNicotiana glutinosa beschermde het virus tegen latere infectie met de gele stam van het komkommermozaïekvirus.In hakselpreparaten van geïnfecteerde planten waren de virusdeeltjes slechts met moeite aantoonbaar (Fig. 2). Gezuiverde, met formaline behandelde preparaten bleken echter veel, ongeveer 30 nm grote deeltjes te bevatten (Fig. 3).Tegen gedeeltelijk gezuiverde, met formaline gefixeerde preparaten werden twee antisera met een titer van 64 gemaakt. Serologisch bleek het virus nauw verwant te zijn aan het normale komkommermozaïekvirus en nauwelijks of niet aan het chrysante-aspermievirus (Tabel 3). Het verschilt daarom van het peanut stunt virus, waarvan bekend is dat het in de USA een ernstige ziekte in boon kan veroorzaken.Gedeeltelijke symptoommaskering, hoog infectievermogen, uitgebreide waard-plantenreeks en overgang met zaad doen het virus voor de boneteelt van potentiële betekenis zijn.  相似文献   

5.
Soil fumigations with metam-sodium in the field were simulated with computation models. The results were expressed in the concentration-time product (dose) for methyl isothiocyanate, the active conversion product of metam-sodium.Adequate nematode control with peaty soils will be difficult as a result of the greater extent of adsorption and dilution, and seems only possible under somewhat drier soil conditions. Injection as a line gives less favourable dose patterns than injection as a plane, particularly with the wider shank spacings and when soil is not pre-cultivated to injection depth.The duration of the period with after-effects may range from a few weeks to several months. Soil temperature is the main factor in this respect, which is related to the predominance of methyl isothiocyanate decomposition as compared with the other decay processes.Samenvatting De combinatie van rekenmodellen met basisgegevens over diffusie, verdeling over de fasen en afbraak maakt het mogelijk voorspellingen te doen over het afzonderlijke effect van elk der belangrijke factoren bij grondontsmetting met metam-natrium. De effectiviteit werd vergeleken aan de hand van de concentratie-tijd produkten van het actieve omzettingsprodukt methyl isothiocyanaat.In een simulatie serie werd de factor organische-stof gehalte van de grond gevariëerd. Daarbij bleek dat het moeilijk zal zijn om bij venige zandgronden (dalgronden) een voldoende bestrijding van nematoden te bereiken (Fig. 1). Het beste effect is nog te verwachten onder wat drogere bodemomstandigheden.Gesimuleerd werd ook de injectie van metam-natrium als lijn, zoals dat bij tandinjectie voorkomt. De positie van de iso-dosis lijnen werd vergeleken met de positie bij injectie als een vlak met een schaar- of ploeg-injecteur (Fig. 2 en 3). Vooral bij een ruime tandafstand en het weglaten van voorbewerking tot de injectiediepte is het dosispatroon bij tandinjectie ongunstiger.De duur van de periode met nawerking kan variëren van enkele weken tot verscheidene maanden. Het vochtgehalte van de grond heeft hierop enige invloed. De belangrijkste factor is hier echter de bodemtemperatuur (Fig. 4 en 5), omdat de afbraak van methyl isothiocyanaat bij hogere temperaturen aanzienlijk sneller verloopt. Naast de afbraak als belangrijkste verdwijningsproces, is er ook nog wat vervluchtiging aan het bodemoppervlak. De diffusie naar diepere lagen is uiterst beperkt, maar er moet wel rekening worden gehouden met de kans op uitspoelen onder natte en koude omstandigheden. Ook met het oog op de nevenwerkingen moet gestreefd worden naar een zo vroeg mogelijke toepassing in de zomer of in het begin van de herfst.  相似文献   

6.
Samenvatting Bij onderzoekingen over een virus van populier (Berg, 1962) bleek het mogelijk het virus in de bast van een zieke tak door directe inoculatie aan te tonen. Hiertoe werd van een stuk tak de schors dun afgeschild (fig. 1A) en de toetsplant,Vigna sinensis, met het verse, groene snijvlak direct geïnoculeerd (fig. 1B). Op deze wijze kon behalve in ontbladerde takken in de zomer het virus ook worden aangetoond in virusziek winterstek.Deze inoculatie-methode werd toegepast op andere viruszieke bomen. Van getoetste gedeelten van takken, afkomstig van 14 verschillende soorten houtige waardplanten, werd in zeven gevallen virusoverdracht verkregen op één of meer kruidachtige plantesoorten (tabel 1).  相似文献   

7.
Samenvatting In een voorlopige mededeling wordt de systemische werking van procaïnehydrochloride tegen echte meeldauw op komkommers en enkele andere gewassen vermeld.Komkommerplanten, die met hun wortels in een voedingsoplossing gezet werden welke 300. d.p.m. procaïne-HCl bevatte, bleven vrij of nagenoeg vrij van meeldauw (tabel 1). Dit was eveneens het geval wanneer een 0,5% procaïne-oplossing gegoten werd bij de wortels van in grond opgroeiende planten, of wanneer een 1000 d.p.m. oplossing op het blad gespoten werd (fig. 1). Transport van de wortels naar het blad werd aangetoond met behulp van papierchromatografie en een kleurreactie.Na bladbespuiting was procaïne-HCl ook actief tegen meeldauw op augurken, tarwe, bieten, erwten, lupine, rozen en appels. Herhaaldelijk spuiten met hoge concentraties (0,4–0,8%) veroorzaakte evenwel op diverse gewassen fytotoxische verschijnselen. Een aantal aan procaïne verwante stoffen werd bij de voortzetting der proeven betrokken.Procaïne-HCl is vermoedelijk een specifiek op echte meeldauw werkend middel, daar het in vitro noch in vivo werkzaam was tegen alle andere getoetste planteparasieten. Tegen meeldauw werkt het pas nadat het door de plant opgenomen is; het heeft geen waarneembare invloed op de kieming der conidiën in vitro.  相似文献   

8.
An electronic leaf wetness recorder   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting Gezien het belang van een accurate bladnat-bepalingsmethode voor het onderzoek naar de epidemiologie van een groot aantal schimmelziekten bij planten werd een elektronische m methode ontwikkeld voor het meten van de bladnatperiode aan het blad zelf. Het resultaat was een instrument, waarmee een verandering van het geleidingsvermogen van het blad (door het nat worden) wordt gemeten met op het blad aangebrachte elektroden (Fig. 1 en 2). Het verkregen signaal wordt omgevormd tot een gelijkspanning met een eventueel bij te stellen bereik van ongeveer 2 mV, geschikt voor registratie samen met bijvoorbeeld thermokoppel-signalen. Door het gedeelt van het circuit binnen de stippellijn (Fig. 1) te verveelvoudigen kan op even zovele punten gemeten worden. De curve verkregen met het elektronische instrument (Fig. 3) is vergelijkbaar met die van de De Wit's bladnatschrijver. Bovendien kan het electrisch signaal geheel automatisch verwerkt worden. Een nadere studie is gewenst om de vorm en het niveau van de curve epidemiologisch te interpreteren.  相似文献   

9.
Samenvatting 1. Een methode werd vastgesteld door middel van cultuursoorten om de uitbreidingsvatbaarheid van aardappelknollen voorPhytophthora infestans te bepalen. Het doel is deze methode op nieuwe soorten toe te passen. Er werd gewerkt bij 10° C, de verschillen tusschen de cultuursoorten zijn dan grooter en beter in maten vast te leggen dan bij optimale temperatuur. 2. De tijdsduur, die verloopt tusschen het doorsnijden van de knollen, 5 dagen na de inoculatie, en het optreden van luchtmycelium werd als norm gebruikt. Deze werd in cijfers omgezet en vergeleken met de vatbaarheidscijfers van de Nederlandsche rassenlijst. 3. Drie verschillende typen van necrose, tengevolge van aantasting door de parasiet, werden onderscheiden. 4. In het algemeen is het naveleinde vatbaarder dan de top. 5. Twee isolaties van de schimmel werden gebruikt, die in virulentie verschilden, dit wijst eventueel op het bestaan van verschillende physiologische rassen. Door gebrek aan een goed testsortiment is het nauwkeurig vaststellen hiervan niet mogelijk. 6. De vari?teit, waarop de schimmel gegroeid is, heeft invloed op de zwermsporenontwikkeling. Deze directe werking van de voeding op sterkte en virulentie van het inoculatiemateriaal moet niet verward worden met dezelfde eigenschappen eigen aan een bepaalde Phytophthora-stam.
Method for the determination of the susceptibility of potato tubers to late blight

Laboratorium voor Mycologie en Aardappelonderzoek.  相似文献   

10.
Samenvatting Naar aanleiding van literatuurgegevens werd de invloed van koper en zink op het optreden van aardappelschurft nagegaan. Daarbij werd gebruik gemaakt van een mengsel van zilverzand en perlite, beide zinkvrije materialen, terwijl koper alleen in perlite aangetoond kon worden in een hoeveelheid van 1 ppm. Een schurftisolatie van het IPO werd door deze kunstmatige grond gemengd. Een bepaalde hoeveelheid van beide metalen werd a1 of niet eens per week met de voedingsvloeistof gegeven.Aan het einde van de potproef werden door middel van de verdunningsmethode de aantallen S.scabies in de potten bepaald. De resultaten van de proef zijn in tabel 1 weergegeven.De invloed van zink was niet belangrijk; koper gaf daarentegen een duidelijke reductie van de schurftaantasting, maar tevens bij hoge concentratie een slechte wortelontwikkeling. Gezien de dichtheid van het organisme in het substraat is er sprake van een directe invloed van het koper op het pathogeen.Het resultaat van deze proef maakt het waard om koper op grotere schaal als schurftbestrijdingsmiddel te beproeven. Het fytotoxisch effect kan daarbij misschien vermeden worden door het enige tijd v66r het planten toe te passen.  相似文献   

11.
A severe leaf necrosis, observed since 1978 in glasshouse cucumbers grown on rockwool and later also in crops on soil, is described. A virus could be isolated and the disease be reproduced in cucumber and melon. The virus could be transmitted by leaf inoculation with expressed sap and by pouring rockwool leakage water onto sterilized soil containing cucumber seedlings. Infectivity steeply declined in expressed sap between dilutions 10 and 100 (dilution endpoint ca 106), at temperatures between 55 and 65°C (thermal inactivation point 75°C) and during storage between 1 and 1 1/2 month at room temperature.Out of 40 plant species tested only three species, viz. cucumber, melon and watermelon, were susceptible. All 21 cucumber cultivars and all 8 melon cultivars tested reacted severely with local lesions and some with systemic necrosis, but systemic infection and reaction were erratic under experimental conditions.Purified virus sedimented in sucrose and CsCl gradients and during analytical ultracentrifugation in a single peak. Thes 20 was 134S and buoyant density in CsCl was 1.33 g.cm–3. Virus particles in crude sap and purified suspensions were spherical and ca 30 nm in diameter. They contained one type of protein with a relative molecular mass of 46 000 and one RNA species. An antiserum with a titre of 1024 did not react with cucumber and tobacco necrosis viruses, nor did their antisera react with our cucumber virus. Serologically and in physicochemical properties the virus is similar to if not identical with the melon necrotic spot virus incompletely described in Japan.Disease control may be through improved hygiene, including steam sterilization of rockwool, soil disinfection by steam sterilization or with methyl bromide, and addition of a surfactant to nutrient solutions, and prevention may be by grafting cucumber ontoCucubita ficifolia rootstocks, immune to the virus.Samenvatting Sinds 1978 komt in de op steenwol en in grond geteelde kaskomkommer een ernstige bladnecrose voor, die vooral in het najaar tot afsterving van planten kan leiden en in wel 45% van de planten van een aangetast gewas is geconstateerd. Uit zieke planten kon een virus worden geïsoleerd dat gemakkelijk overging door sap-inoculatie en in lekvocht uit besmette steewol (waarschijnlijk door tussenkomst van eenOlpidium-soort), nadat dit werd gegoten op gesteriliseerde grond waarin komkommerzaailingen groeiden. Met dit virus konden de symptomen van de ziekte worden greproduceerd.Het infectivermogen van ruw platesap nam snel af bij verdunning tussen 10 en 100× (verdunningseindpunt ca 1 millioen), en bij warmtebehandelingen tussen 55 en 65°C (inactiveringstemperatuur 75°C) en bij bewaring bij kamertemperatuur tussen 1 en 1 1/2 maand.Slechts 3 van de 40 getoetste plantesoorten bleken vatbaar voor het virus, te weten komkommer, meloen en watermeloen. Alle 21 getoetste komkommercultivars en alle 8 getoetste meloenerassen reageerden hevig met lokale lesies en enkele, onder de heersende proeformastandigheden onvoorspelbaar, met systemische necrose. De wel als onderstam gebruikteCucurbita ficifolia is onvatbaar.Gezuiverd virus sedimenteerde in suiker- en CsCl-gradiënten en bij analytische ultracentrifugering in één piek. Des 20 was 134S en de zweefdichtheid in CsCl 1.33 g.cm–3. In ruw sap en gezuiverde suspensies deden de virusdeeltjes zich voor als bolletjes met een diameter van ongeveer 30 nm. Ze bevatten slechts éé soort eiwit met een relatieve moleculaire massa van 46 000 en één RNA-soort. Een antiserum met titer 1024 werd bereid. Het reageerde niet met komkommernecrosevirus en tabaksnecrosevirus. Wel reageerde het virus met een uit Japan ontvangen antiserum tegen het daar sinds 1966 bekende melon necrotic spot virus, terwijl het Japanse virus reageerde met het Nederlandse antiserum. Serologisch, zowel als in biologische en fysisch-chemische eigenschappen lijken de Nederlandse en Japanse isolaten identiek. Voor het virus wordt daarom de Nederlandse namm meloenenecrosevirus voorgesteld. Het verschilt van drie andere, onlangs min of meer gelijktijdig in Oost-Duitsland, op Kreta en in Libanese grond aangetroffen, via de bodem overgaande komkommervirussen, die evenals tabaks- en komkommernecrosevirus ook andere plantesoorten dan cucurbitaceeën kunnen infecteren.Waarschijnlijk is meloenencerosevirys al sinds 1967 bekend in Frankrijk als verwekker van criblure du melon. Het is ook nauw verwant aan de verwekker van een in een veredelingsprogramma van meloen in Californië opgedoken necrosevirus, waarvan echter wordt beweerd dat het overgaat met zaad van meloen en wordt overgebracht door bladkevertjes,Diabrotica-soorten. Het meloenenecrosevirus is in ons land voor het eerst geconstateerd als ziekteverwekker van kaskommer. Ook in England is het daarin onlangs aangetroffen. De ziekte kan op verschillende manieren bestreden, respectievelijk voorkomen worden. De grond dient gestoomd te worden of begast met methylbromide. Steenwolmatten kunnen bij hergebruik gestoomd worden, terwijl aan de voedingsoplossing uitloeier (Agral) toegediend kan worden. Zowel bij grond- als steenwolteelten is de ziekte te voorkomen door komkommerplante te enten op de onvatbare onderstamCucurbita ficifolia.  相似文献   

12.
Since detection of beet necrotic yellow vein virus (BNYVV) by serological techniques was not possible 10 years ago, there is no relaible information about the occurrence of the disease in the Netherlands prior to 1983. By evaluating historical information on the sugar production of fields, which have been proved to be infested by rhizomania recently, the time of occurrence of the first infections could be estimated roughly.Analysis of root samples from diseased fields and comparison with uninfected fields, revealed a correlation between sugar and sodium content and the occurrence of rhizomania. Therefore both quality parameters can be used as indicators for the disease under Dutch conditions.Differences between infected and uninfected fields were detected from mid-June onwards. Only a weak correlation between sugar and -amino N content could be established. At later stages of crop growth the -amino N level of diseased fields was always lower than that of healthy ones. However sugar content remained at a low level and did not increase substantially.Samenvatting Aangezien tien jaar geleden geen serologische technieken beschikbaar waren, kon het voorkomen van bieterhizomanie in Nederland niet worden aangetoond. Door het beoordelen van de suikeropbrengsten van percelen die met bieterhizomanie besmet bleken te zijn, over een reeks voorafgaande jaren, kon een periode waarin de infectie vermoedelijk had plaatsgevonden worden vastgesteld.Door analyse en vergelijking van bietmonsters van een reeks aangetaste proefplekken te een aantal gezonde referentiepercelen, kon worden aangetoond dat onder Nederlandse omstandigheden suiker- en Na-gehalten de meest betrouwbare indicatoren voor de aanwezigheid van bieterhizomanie zijn.Afwijkingen in de gehalten van deze kwaliteitsparameters werden in de zwaar aangetaste percelen vanaf half juni gevonden. Er werd een zwakke relatie tussen de gehalten aan suiker en -amino N aangetoond. Gedurende de tweede helft van de zomer was het gehalte aan -amino N in de zieke percelen lager dan dat van bieten in de gezonde. Het suikergehalte bleef op een laag niveau en vertoonde geen of een geringe toename.  相似文献   

13.
Conclusies De toxiciteit van dinitro-o-cresol-oplossingen moet toegeschreven worden aan de giftige werking van ongedissocieerde diniţro-o-cresol-moleculen. Aangezien een zure oplossing van deze stof veel meer ongedissocieerde zuurmoleculen bevat dan een alkalische, is de giftige werking van dit toxicans sterk afhankelijk van de pH der oplossing. Er is een sterke evenredigheid geconstateerd tusschen de hoeveelheid aanwezige dinitro-o-cresol-moleculen in oplossingen van verschillende pH en de toxische werking ervan op meelmoteieren en op bladluiseieren. De hooge toxische werking van deze moleculen komt zoowel in waterige oplossing als gecombineerd met minerale olie naar voren, zoodat in beide gevallen de pH de belangrijkste factor vormt voor het toxische effect van de vloeistof. Aan de dinitro-o-cresolaat-ionen moet waarschijnlijk geen toxische werking worden toegeschreven, evenmin aan ongedissocieerde dinitro-o-cresolaat-moleculen. Van de vier onderzochte alkalizouten van dinitro-o-cresol is het ammoniumzout toxischer dan het kalium-, natrium- en lithiumzout, welke drie laatste een even groote werking uitoefenen. De hoogere toxiciteit van het ammoniumzout moet waarschijnlijk ook teruggebracht worden tot de werking van ongedissocieerde dinitro-o-cresol-moleculen. Voor de nieuwe gezichtspunten, welke dit onderzoek voor de bereiding van sproeimiddelen heeft opgeleverd, werden octrooien aangevraagd. Publicatie van het Laboratorium der N.V. De Bataafsche Petroleum Maatschappij te Amsterdam, afdeeling Plantenziektenbestrijdingsmiddelen  相似文献   

14.
Viral dieback of carrot, chervil, coriander, dill and wild Umbelliferae is described. Disease incidence in carrot crops grown for seed is often high but low in ware carrot. There is no secondary spread in carrot crops.The causal virus was identified as theAnthriscus strain of parsnip yellow fleck virus (PYFV) transmitted byCavariella aegopodii from cow parsley(Anthriscus sylvestris). Nicotiana benthamiana was practically indespensable for isolation of PYFV by sap transmission from plants with viral dieback.No immunity was found in 12 carrot cultivars or in wild carrot. Disease control with a systemic insecticide had limited effect.Carrot red leaf virus and carrot mottle virus were commonly found in carrot, but they did not cause dieback symptoms. Cucumber mosaic virus, parsnip mosaic virus and a virus resembling that of carrot yellow leaf were occasionally isolated from carrot. Symptoms due to mycoplasma were also observed.Samenvatting Bij de zaadteelt van peen is in ons land reeds lang een schadelijke, vroeg in het seizoen optredende instervingsziekte bekend als voorjaarsziekte of het zwart. Planten vallen op door necrose van jonge spruiten (insterving). Soms gaat meer dan de helft van het gewas verloren. Voor consumptie geteelde peen wordt echter nauwelijks aangetast. De ziekte is nu ook gevonden bij dille, kervel, koriander en wilde schermbloemigen.Uit zieke planten en ook vaak uit symptoomloze fluitekruidplanten werd een virus geïsoleerd waarmee de insterving kon worden gereproduceerd. Het werd herkend als de fluitekruid-(ofAnthriscus-)stam van pastinakegeelvlekvirus (PYFV) op grond van waardplanten, symptomen, serologie en overdracht doorCavariella aegopodii met als onmisbare helper hetAnthriscus-vergelingsvirus (AYV), dat ook in fluitekruid voorkomt. Het gebruik vanNicotiana benthamiana als toetsplant maakte isolatie uit planten met virusinsterving mogelijk. Voor de ziekte wordt nu de naam virusinsterving van schermbloemigen voorgesteld.Peenroodbladigheid veroorzaakt door peenroodbladvirus, dat meestal samengaat met peenvlekkenvirus, bleek ook algemeen voor te komen. Deze twee virussen spelen geen rol bij het veroorzaken van virusinsterving, zoals wel werd aangenomen. Beide ziekten zijn geheel verschillend in symptomatologie en epidemiologie. Incidenteel werden komkommermozaïekvirus, pastinakemozaïekvirus en een virus gelijkend op peengeelbladvirus in aangetroffen. Ook werd eenmaal een aan een mycoplasma toe te schrijven ziekte geconstateerd.Virusinsterving bleek epidemiologisch te kunnen worden verklaard door de massale jaarlijkse migratie vanC. aegopodii in het voorjaar, waarbij PYFV van fluitekruid naar peen en andere schermbloemigen wordt verspreid. Door onvatbaarheid van peen voor het helpervirus (AYV) treedt in dit gewas geen secundaire verspreiding op.In geen van 12 peenrassen en wilde peen werd resistentie aangetroffen. Toepassing van een systemisch insekticide bleek in eerder onderzoek slechts een beperkt effect te hebben. Peenzaadteelt in gebieden met minder bladluizen, zoals het noorden des lands, lijkt aan te bevelen, maar verder lijkt de ziekte niet te bestrijden.Work in partial fulfillment of requirements for master's training at Agricultural University, Wageningen  相似文献   

15.
Plum pox virus was purified by adding up to 5% non-ionic detergent Triton X-100 to extracts clarified by low-speed centrifugation. After stirring for 1/2 h, the suspensions were subjected to 2 cycles of differential centrifugation followed by sucrose density-gradient centrifugation. Purity of the product was confirmed by electron microscopy and equilibrium density-gradient centrifugation in CsCl. The virus sedimented in the analytical ultracentrifuge as a single peak with a sedimentation coefficient of about 170 S at infinite dilution. Virus so purified showed an absorption spectrum with a minimum at 247 nm and a maximum at 263 nm. The modal length of the virus particles in purified preparations was 764 nm. Antiserum prepared had a specific titer of 4096.Samenvatting In een mortier werden systemisch geïnfecteerde bladeren vanNicotiana clevelandii gehomogeniseerd in een overmaat buffer. Na centrifugeren bij laag toerental werd aan de bovenstaande vloeistof Triton X-100 toegediend tot een concentratie van 5%. De suspensie werd een half uur geroerd en vervolgens onderworpen aan differentieel centrifugeren, centrifugeren door een 20% suikeroplossing en centrifugeren in een 10–50 % lineaire suikergtadient (Fig. 2).De infectiositeit van het virus bleek zowel afhankelijk van de wijze van homogeniseren als van de samenstelling en de hoeveelheid van de buffer tijdens het homogeniseren (Tabel 1 en 2). Door het gebruik van Triton X-100 werden veel hogere virusopbrengsten verkregen dan met behulp van ether/tetrachloorkoolstof (Fig. 1). Het gezuiverde virus, vertoonde een absorptiespectrum met een minimum bij 247 nm en een maximum bij 263 nan (Fig. 3) en sedimenteerde in de analytische ultracentrifuge als een enkele pick metaeen sedimentatie coëfficiënt van ongeveer 170 S (Fig. 4). De hoge mate van zuiverheid werd tevens aangetoond met behulp van evenwichtscentrifugering in CsCl en elektronenmicroscopie (Fig. 5). De gemiddelde lengte van de virusdeeltjes in gezuiverde preparaten was 764 nm. Een antiserum kon worden verkregen met een titer van 4096.  相似文献   

16.
Conclusies Uit bovenstaande oude gegevens maken we op, dat ziekten in boomen, en zeker in iepen, niet nieuw is. Ofschoon men het kwijnen en den dood der iepen aan verschillende oorzaken als gasvergiftiging en kevervraat wil toeschrijven, blijkt toch steeds, dat andere oorzaken wel vermoed, doch niet gevonden zijn geworden. Of men met de nu heerschende iepenziekte te doen heeft gehad, is nergens met zekerheid uit op te maken. Het doorDuhamel du Monceau beschreven beeld van een ziekte klopt niet geheel, met hetgeen de tegenwoordig heerschende iepenziekte ons te zien geeft; toch is vooral in het plotseling afsterven van zeer goed groeiende en betrekkelijk jonge, meest grootbladige boomen, eenige overeenkomst te vinden. Trouwens, de opzet van bovenstaand artikel is niet geweest erop te wijzen, dat de iepenziekte, zooals wij die kennen, wellicht reeds eerder is voorgekomen; ik wilde enkel doen zien, dat men in vroeger tijd zeker gelet heeft op ziekten in boomen en dat die boomziekten toen ook al heel wat moeilijkheden aan de betrokken autoriteiten opleverden. Tevens verschenen als Medeeeeling No. 60 van den Plantenziektenkundigen Dienst. Wanneer ick door't Haeghsche bos, Van mijn beroep een weynigh los, Of in de naeste velden dwael: Soo vind'ick eycken, boven kael, Doch elders groen en wel gestelt, Gelijck de gaefste van het velt. Dit vind' ick vremt, dies vraegh ick dan, Ja, vraegh hier gront, en reden van;Jacob Cats.Uit Hof-Gedachten, oft op't Gesichte van Boomen enz. op Sorghvliet (1651–1660).  相似文献   

17.
It became apparent from chemical late blight control data on large numbers of genotypes of the Rwandese late blight screening programme, that yields were linearly related to the amount of intercepted radiation by the crop. Measures which affected the total amount of intercepted radiation such as the use of contact and systematic fungicides, or of different genotypes, did not affect the radiation use efficiency of the canopy. Genotypes that started to tuberize at relatively low values of intercepted radiation partly escaped the effect of late blight infection of the foliage on tuber yields. This characteristic could be useful to identify early late blightresistant genotypes for central Africa, where farmers grow two crops per year and earliness is required.Samenvating De chemische bestrijding van de aardappelziekte in grote aantallen genotypen van het Rwandese veredelingsprogramma voor aardappelziekteresistentie heeft aangetoond dat opbrengsten zich lineair verhouden tot de hoeveelheid door het gewas opgevangen zonnestraling. Maatregelen die van invloed waren op de totale hoeveelheid opgevangen straling, zoals het gebruik van contact- of systemische schimmelbestrijdingsmiddelen, of van verschillende genotypen, waren niet van invloed op het rendement van het gebruik van zonnestraling door het blad. Genotypen die een knolaanleg vertoonden bij verhoudingsgewijze lage waarden van opgevangen straling, ontsnapten gedeeltelijk aan het effect van bladaantasting op knolopbrengst. Dit kenmerk zou van nut kunnen zijn om vroege genotypen te zoeken met resistentie tegen de aardappelziekte in centraal Afrika, waar vroegheid van belang is omdat boeren twee gewassen per jaar telen.  相似文献   

18.
Interaction of a new fungicidal compound, viz. 2, 4, 5-trichlorophenylsulphonylmethyl thiocyanate with spores of Fusarium culmorum has been investigated.The compound is readily taken up by spores and converted to the non-fungitoxic 2,4,5-trichlorophenylsuphinic acid, which is released into the ambient solution. Uptake of the thiocyanate can be markedly reduced by pretreatment of the spores with a thiol reagent like iodoacetic acid and slightly enhanced by pretreatment with a thiol, like dithiodglycol. Moreover, the thiocyanate reacts with thiols in vitro by forming the same sulphinic acid. Hence, it is concluded that the title compound is able to react with fungal cell thiols.However, addition of a thiol reagent does not affect the fungitoxicity of the thiocyanate. The absence of synergism suggests that the fungitoxicity of the thiocyanate is based at least partly on reaction with fungal cell thiols.The thiocyanate investigated resembles the fungicide captan with respect to both uptake pattern and failure to give synergism with a thiol reagent. These observations suggest that the fungicidal compounds have a similar mode of action, as far as reaction with fungal cell thiols is concerned.Samenvatting De interactie van een nieuwe fungicide verbinding nl. 2,4,5-trichloorfenylsulfonylmethyl thiocyanaat met sporen vanFusarium culmorum is onderzocht.De verbinding wordt goed door sporen opgenomen en omgezet in het niet fungitoxische 2,4,5-trichloorfenylsulfinezuur, dat aan de buitenoplossing wordt afgestaan. Opname van het thiocyanaat kan in aanzienlijke mate worden verlaagd door voorbehandeling van de sporen met een thiolreagens zoals joodazijnzuur, en enigszins worden verhoogd door voorbehandeling met een thiol zoals dithiodiglycol. Voorts reageert het thiocyanaat met thiolen in vitro onder vorming van hetzelfde sulfinzuur. De conclusie wordt getrokken, dat het thiocyanaat in staat is te reageren met thiolen van de schimmelcel.Toevoeging van een thiolreagens heeft echter geen invloed op de fungicide werking van het thiocyanaat. Het uitblijven van synergisme suggereert, dat de fungitoxiciteit van het thiocyanaat tenminste gedeeltelijk is gebaseerd op reacties met thiolen in de schimmelcel.Het onderzochte thiocyanaat gelijkt op het fungicide captan niet alleen in opnamepatroon maar ook wat betreft het uitblijven van synergisme met een thiolreagens. Deze waarnemingen suggereren dat de fungicide verbindingen hetzelfde werkingsmechanisme hebben, althans voorzover het reacties met thiolen van de schimmel betreft.  相似文献   

19.
Samenvatting In 1969 werd inBegonia bertinii een onbekende ziekte waargenomen waarbij aangetaste planten sterk geremd waren in groei, verwelkten en afstierven. Er werd vastgesteld dat deze ziekte wordt veroorzaakt doorE. chrysanthemi, in ons land bekend als parasiet van anjer, chrysant en dahlia.De ziekte kan gemakkelijk worden overgebracht door de knollen met een besmet mes in delen te splitsen, een methode die bij de vermeerdering van knollen wordt toegepast.Door hygiënische maatregelen wordt besmetting tegengegaan. Gezonde planten kunnen uit een zieke partij worden geselecteerd door op de kleur van de houtvaten te letten na afsnijden van de stengel.  相似文献   

20.
Lily symptomless virus (LSV) was purified by clarification with chloroform, precipitation with polyethylene glycol and NaCl, and differential centrifugation. The influence of the source material and some buffers on virus yields were determined.Antisera were prepared against intact and pyrrolidine degraded LSV. It was concluded that intact and degraded LSV have very few antigenic determinants in common or none at all. The sensitivities of the micro-precipitin test and the single immunodiffusion drop test were about the same, but lower than that of electron microscopy.In the testing of lilies for LSV the most reliable results in leaves were obtained during the period from two weeks after flowering until close to the end of the growing season, and in leaves growing at a level about one-fourth of the distance from the top of the stem. In contrast to secondary infections, primary infections were detected more successfully in stored bulbs than in leaves taken from plants in the preceding growing season.In the testing of tulips, LSV was detected better in flowers than in leaves. Detection of primary infections was almost impossible. Except for those with a pink flower, experimentally infected tulips remained symptomless.Samenvatting Het symptoomloos lelievirus (LSV) were gezuiverd door klaring met chloroform, precipitatie met polyethyleenglycol en NaCl en differentieel centrifugeren. Het effect van het uitgangsmateriaal en enkele buffers op de virusopbrengst werd nagegaan.Antisera werden bereid tegen intact en met pyrrolidine afgebroken LSV. Geconcludeerd were dat intact en afgebroken LSV geen of slechts enkele antigene determinanten gemeenschappelijk hebben.De gevoeligheid van de microprecipitatietoets en de enkele immuno-diffusiedruppeltoets is ongeveer gelijk. Met het elektronenmicroscoop kunnen echter lagere virusconcentraties worden aangetoond.Het toetsen van lelies op LSV gaf de betrouwbaarste resultaten met bladeren die op ongeveer driekwart hoogte van de stengel groeien en in de periode tussen 2 weken na de bloei en vrijwel het einde van het groeiseizoen worden geplukt. Primaire infecties konden, in tegenstelling tot secundaire infecties, beter worden vastgesteld aan bolmateriaal tijdens de bewaring dan aan bladeren in het voorafgaande groeiseizoen.Bij het toetsen van tulpen werd het LSV met grotere zekerheid vastgesteld in bloemen dan in bladeren. Het vaststellen van primaire infecties was bijna niet mogelijk. Na infectie van tulpen met LSV vertoonden alleen die met een rose bloemkleur symptomen.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号