首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 374 毫秒
1.
Culm base samples were collected in August 1984, from winter wheat fields in Groningen, Flevoland and near Wageningen in Gelderland. In contrast to fields in the latter two areas, fields in Groningen were characterized by intensive wheat cultivation and yearly applications of benzimidazole fungicides for eyespot control. Seventy-seven isolates ofPseudocercosporella herpotrichoides were recovered. Forty-three percent of recovered isolates were carbendazim-resistant, all of which originated from fields in Groningen. Resistant isolates were detected among both rye- and wheat-types of the pathogen. Rye-type isolates were identified asP. herpotrichoides var.acuformis and those of the wheat-type asP. herpotrichoides var.herpotrichoides.Samenvatting Monsters van de halmbasis van tarwestro werden in augustus 1984 verzameld van percelen met wintertarwe in Groningen, Flevoland en bij Wageningen in Gelderland. In tegenstelling tot de percelen in de twee laatstgenoemde gebieden, waren de percelen in Groningen gekenmerkt door intensieve tarweteelt en door jaarlijkse bespuitingen met benzimidazool fungiciden tegen de oogvlekkenziekte. In totaal werden 77 isolaten vanPseudocercosporella herpotrichoides verkregen. Drieënveertig procent van de isolaten was resistant tegen carbendazim en alle resistente isolaten waren afkomstig van percelen in Groningen. Resistente isolaten werden zowel bij het rogge- als bij het tarwetype van het pathogeen aangetroffen. Isolaten van het roggetype werden geidentificeerd alsP. herpotrichoides var.acuformis en die van het tarwetype alsP. herpotrichoides var.herpotrichoides.  相似文献   

2.
In an attempt to unravel the complexity of chrysanthemum virus B eight isolates were grafted onto the chrysanthemum indicator cultivars Fanfare, Good News, Mistletoe, and Pink Marble. Six symptomatologically different entities could be distinguished. However, withantisera prepared against two of the isolates, no serological differences were detected. It is concluded that chrysanthemum virus B consists of many strains and that the number of strains that can be distinguished depends on the number of indicator cultivars used. The Good News, Yellow Doty, Nightingale, Improved Bronze Daisy and September Morn, mosaic viruses described by Brierley and Smith (1958) as well as the vein mottle, dwarf mottle and necrotic mottle viruses named by Hollings and Stone (1967) should be considered as strains of chrysanthemum virus B.Samenvatting In een poging de complexiteit van het chrysantevirus B te ontrafelen werden acht isolaten geënt op de chrysante-indicatorrassen Fanfare, Good News, Mistletoe en Pink Marble. Zes symptomatologisch verschillende eenheden konden worden onderscheiden (Tabel 1; Fig. 1,2 en 3), die echter serologisch niet verschilden. De conclusie wordt getrokken dat van het virus vele stammen voorkomen en dat het anntal te onderscheiden stammen afhangt van het aantal indicatorrassen dat men gebruikt. Ook de vijf mozaïekvirussen van Brierley en Smith (1958) en de leden van het leaf mottling complex van Hollings en Stone (1967) dienen als stammen van het chrysantevirus B te worden beschouwd.Stationed at the Research Station for Floriculture, Aalsmeer.  相似文献   

3.
Single-ascospore cultures ofCeratocystis ulmi from the progeny of a cross between a culture of compatibility type A from Belford, Massachusetts, U.S.A., and one of type B from Rotterdam, Netherlands, were morphologically heterogeneous and varied widely in virulence towards young elms inoculated in the greenhouse. Some cultures regularly caused typical wilt in callus cuttings ofUlmus hollandica Belgica (susceptible) but none in those ofU. carpinifolia Christine Buisman (resistant). Some cultures cuased wilt in trees of both clones; others in neither. All isolates produced abundant yeast-like cells in liquid culture. All isolated induced typical vascular discoloration except in the terminal inch of twigs. Similar progeny from a cross between cultures of types A and B, both from Naarden, Netherlands, however, were morphologically homogeneous and caused a fairly uniform level of symptoms in young trees ofU. hollandica Belgica (susceptible) and Commelin (moderately resistant), and in seedlings ofU. americana after inoculation in the nursery.Samenvatting Eén-ascosporecultures vanCeratocystis ulmi, verkregen uit de nakomelingen van een kruising tussen een cultuur van het compatibiliteitstype A uit Bedford, Massachusetts, V.S., en een type B uit Rotterdam, Nederland, waren morfologisch heterogeen en vertoonden grote verschillen in virulentie ten opzichte van jonge iepen, die in de kas waren geïnoculeerd. Enkele cultures veroorzaakten bij herhaling een typische verwelking bij callusstekken van de kloonUlmus hollandica Belgica (vatbaar), maar zij brachten geen verwelking teweeg bijUlmus carpinifolia Christine Buisman (resistent). Andere cultures veroorzaakten verwelking bij bomen van beide klonen, weer andere bij geen van beide. In alle gevallen ontstond na inoculatie de typische houtverkleuring, die echter uitbleef in de toppen van de twijgen (ca. 3cm). Alle cultures produceerden in een voedingsvloeistof een overvloed van gistachtige cellen.Eén-ascosporecultures, verkregen uit een kruising tussen de twee compatibiliteitstypen, beide afkomstig uit Naarden, Nederland, waren daarentegen morfologisch homogeen. Zij vertoonden bovendien vrijwel geen verschillen in virulentie na inoculatie in de kwekerij in jonge bomen vanU. hollandica Belgica en Commelin (respectivelijk vatbaar en matig resistent) en in zaailingen vanU. americana (vatbaar).A contribution of the Massachusetts Agricultural Experiment Station.  相似文献   

4.
The fluorine compound in fluoridated drinking water caused injury to the leaf tips as well as to the leaves and bracts of flower stalks of gladiolus, when cut leaves or cut flowers were placed with their bases in the water.In all cases the fluorine content of 4 cm long leaf tips was much higher when fluoridated water was used in place of non-fluoridated water.Samenvatting Aanzienlijk meer bladtopbeschadiging werd geconstateerd bij het voor HF zeer gevoelige gladioleras Sneeuwprinses wanneer bladstukken met de basis in gefluorideerd leidingwater zijn geplaatst dan wanneer deze in niet gefluorideerd leidingwater staan. Ook werden bij de als snijbloem gebruikte gladiolerassen Sneeuwprinses, Oscar en mary Housley de bladtoppen en de toppen van de schutblaadjes van de bloemen, door opname van gefluorideerd water meer beschadigd dan wanneer niet-gefluorideerd water werd toegepast.Zowel de bladstukken als de bladeren van de bloemstengels bevatten in de 4 cm lange bladtoppen een aanzienlijk hoger fluorgehalte wanneer deze geflurodeerd water hebben opgenomen dan wanneer niet gefluorideerd water opgenomen werd.  相似文献   

5.
After inoculation of elms withCeratocystis ulmi tylose formation in vessels of the susceptible clone Belgica appeared to be delayed in comparison with tylose formation in the resistant clone 390. It is suggested that tylose formation may be a resistance mechanism in elms to Dutch elm disease.Samenvatting Na inoculatie van iepen metCeratocystis ulmi bleek de thyllenvorming te zijn vertraagd in de vaten van de vatbare kloon Belgica in vergelijking met de thyllenvorming in de resistente kloon 390 (Fig. 1). Thyllenvorming zou een resistentie mechanisme kunnen zijn tegen de iepziekte.  相似文献   

6.
The ability of four races of the bean pathogenColletotrichum lindemuthianum to metabolize the phytoalexin phaseollin in shake cultures was compared. Apart from some differences in the rate of conversion, all races metabolized the phytoalexin in the same way. Phaseollin was first converted to 6a-hydroxyphaseollin, and this product was further metabolized to 6a, 7-dihydroxyphaseollin. No metabolites of the latter compound could be detected.6a, 7-Dihydroxyphaseollin was as inhibitory as phaseollin to race 11, but was only slightly inhibitory to races 1, 2 and 1.Samenvatting Een vergelijkend onderzoek werd verricht naar het vermogen van vier fysiologische rassen van het bonepathogeenColletotrichum lindemuthianum om het fytoalexine phaseolline om te zetten.In schudculturen waaraan 10 g phaseolline/ml was toegevoegd, werd dit door alle fysio's op gelijke wijze omgezet, hoewel met verschillende snelheid (Fig. 1). Steeds werd phaseolline eerst omgezet tot 6a-hydroxyphaseolline, en dit produkt vervolgens tot een verbinding die geïdentificeerd kon worden als 6a, 7-dihydroxyphaseolline. Hierna konden geen verdere produkten worden aangetoond.6a, 7-Dihydroxyphaseolline was even fungitoxisch als phaseolline voor fysio 11, maar was slechts weinig fungitoxisch voor de fysio's 1, 2 en 1 (Tabel 1).De verschillen in omzettingssnelheid van phaseolline en in gevoeligheid voor phaseolline ee zijn omzettingsprodukten die tussen de fysio's gevonden zijn, zijn onvoldoende om de fysiospecifieke interacties tussen de boon en de verschillende fysio's vanC. lindemuthianum te verklaren.  相似文献   

7.
Lily symptomless virus (LSV) was readily detected with the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) in leaves ofLilium Mid-Century hybrids cvs Enchantment and Destiny andLilium speciosum cv. Brabander. In bulbs of cv. Enchantment LSV could be detected without any additional treatment of the extracts, but for reliable results in cv. Destiny it was necessary to pre-incubate the bulb extracts with cellulase or hemicellulase.Samenvatting In de bladeren van secundair geïnfecteerde planten van de leliecultivars Enchantment, Destiny en Brabander kon LSV met ELISA gemakkelijk worden aangetoond. In bladextracten van Enchantment kon nog ca. 100 ng LSV/ml extract worden teruggevonden. Bij toepassing van de standaard-methode van extraheren (2 g weefsel malen in 4 ml extractiebuffer) kon ook in de bolschubben van Enchantment LSV worden aangetoond; bij Destiny gelukte dat aanzienlijk minder goed. Wijzigingen in de extractie-procedure of een speciale behandeling van het standaard-extract (dialyseren, verhitten tot 50°C etc.) leidde niet tot een betere aantoonbaarheid van het virus met ELISA. Enzymen als hemicellulase, cellulase en pectinase, toegevoegd aan het standaard-extract van bolschubben van Destiny vóór de toetsing (incubatie gedurende 18 h bij kamertemperatuur), verbeteren de aantoonbaarheid van het LSV aanzienlijk.  相似文献   

8.
In the Netherlands in 1961 three new field races were found ofPuccinia striiformis, the causal fungus of yellow rust on wheat. Two of these, viz. the Falco race and the Opal race, together with the already known Etoile de Choisy race, constitute the so-called Nord-group of races, which is now clearly distinguished from the so-called Rubis-group. Most dangerous and interesting is the third of the new races. This so-called Cleo race proved to be the first to break both resistance to the Nord-group and resistance to the Rubis-group. On wheat seedlings in the greenhouse all three new races behaved like green-house race W(ageningen) 8=B(raunschweig) 55.Samenvatting Er zijn van de schimmelPuccinia striiformis Westend., de veroorzaker van de gele roest van tarwe, in Nederland in 1961 drie nieuwe veldfysio's gevonden. Dit zijn het Falco-fysio, het Opal-fysio en het Cleo-fysio. De eerste twee bleken met het reeds bekende Etoile de Choisy-fysio een groep te vormen, de z.g. Nord-groep, die zich duidelijk onderscheidt van de reeds beter bekende Rubis-groep van fysio's. Eerstgenoemde groep kenmerkt zich o.a. door de aantasting van het tarweras Nord, de laatstgenoemde door de aantasting van Rubis (zie tabel 1). Het belangrijkst en het gevaarlijkst is het Cleo-fysio. Dit bleek voor zover bekend het eerste en enige fysio te zijn dat zowel de resistentie tegen de Rubis-groep als die tegen de Nord-groep doorbreekt. Het heeft zodoende een zeer breed aantastingsspectrum. Van de tarwerassen die voorkomen in de 39ste Nederlandse Rassenlijst voor Landbouwgewassen (1964) zijn de volgende negen rassen vatbaar voor het Cleo-fysio met een aantastingsgraad van 6 tot 9 (Internationale Schaal): Cleo, Cappelle Desprez, Heine's VII, Hector, Stella, Sambo, Mado, Wodan en Jufy I. Bovendien bleek het Cleo-fysio in vergelijking met de andere veldfysio's goed te overwinteren en in 1964 reeds op vele plaatsen in Nederland aanwezig te zijn. Het Cleo-fysio maakt het des te noodzakelijker bij de selectie op resistentie tegen gele roest te werken op een brede genetische basis. Bij toetsing op tarwekiemplanten in de kas gedroegen de drie nieuwe fysio's zich alle als het kasfysio W(ageningen) 8 =B(raunschweig) 55 (zie tabel 2).  相似文献   

9.
The symptoms of bud necrosis in tulip bulbs are described. This disorder is neither contagious nor hereditary. It is found more often and more severely in certain cultivars (viz Red Champion and White Sail) than in others (viz Rose Copland) in which it appears less frequently or not at all. The disease originates in the stamens of the flower-producing main bud during dry storage between lifting and planting of the bulbs. The occurrence of the disease in sensitive cultivars is promoted by storage of the bulbs under conditions of poor ventilation (viz packed in cardboard boxes) and at higher temperatures later in the storage period (after September 1).The experimental results suggest that there are several pathogenic factors and that the combined action of these factors can lead to bud necrosis; the primary factor is probably of physiological nature.Samenvatting Kernrot is een afwijking in tulpebollen die een bloeibare maat hebben. De ziekte ontstaat tijdens de droge bewaring van de bollen en begint met afwijkingen aan de meeldraden. Bij de beschrijving is onderscheid gemaakt tussen symptomen welke zich tijdens de droge bewaring voordoen aan de knoppen waaruit zich de bloeiende spruit zal ontwikkelen en symptomen welke zich voordoen aan de bollen tijdens de bloei te velde. Naar de mate waarin de knoppen en planten afwijken, wordt gesproken van meeldraadnecrose (Fig. 1A en 2), bloemnecrose (Fig. 1B en 4A), spruitnecrose (Fig. 1C en 4B), kernnecrose (Fig. 1D en 4C) en bolnecrose (Fig. 4D).Het is gebleken, dat de ziekte bij bepaalde cultivars (Red Champion en White Sail) vaak voorkomt, bij andere minder vaak (Rose Copland) of in het geheel niet. Er kon worden vastgesteld, dat de ziekte niet besmettelijk of erfelijk is.In de proeven werd het ontstaan van de afwijking bij Red Champion en White Sail bevorderd door de bollen te verpakken in kartonnen dozen (ventilatiebeperking) en door de bollen later in het seizoen (na 1 september) te bewaren bij hogere temperaturen dan daarvoor. Op grond van de proefresultaten wordt aangenomen dat de primaire oorzaak van de afwijking van fysiologische aard is. De aanwezigheid van schimmels, bacteriën en mijten moet als tweede oorzaak worden beschouwd.  相似文献   

10.
Three isolates of tomato mosaic virus, A.8, SJ-64 and SLa, assumed to contain the pathogenic strains 1 and 2, were each subjected to selection pressure by passage through different hosts in concurrent series. The sub-isolated obtained were tested at intervals on differential tomato lines heterozygous for each of the resistance genes Tm-1 and Tm-2 and for the combination of Tm-1 and Tm-2.Three preliminary passages throughSolanum pennellii followed by 22 passages through the tomato line CStMW-18 (Tm-1/Tm-1) resulted for A.8, SJ-64 and SLa in sub-iolates, of strain 1. Three preliminary passages throughL. peruvianum P. I. 128655 followed by 22 passages through the tomato line Pérou-2 (Tm-2/Tm-2) resulted for A.8 and SLa in sub-isolates of strain 2 and for SJ-64 in a sub-isolate of strain 1.2. Twenty passages through Pérou-2, followed by two additional passages through the tomato line Craigella Tm-1/+Tm-2/+ resulted for SJ-64 and SLa in sub-isolates of strain 1.2 and for A.8 in a sub-isolate of strain 2.Samenvatting Op drie isolaten van het tomatemozaïekvirus, A.8, SJ-64 en SLa, die naar alle waarschijnlijkheid de pathogene stammen 1 en 2 bevatten, werd selectiedruk uitgeoefend door een herhaalde waardplantpassage. Voor de afscheiding van stam 1 onderging elk van de isolaten eerst driemaal een passage doorSolanum pennellii en vervolgens 22 maal door de tomaatselectie CStMW-18 (Tm-1/Tm-1). Voor stam 2 passeerde elk isolaat eerst driemaalLycopersicon peruvianum P.I. 128655 en vervolgens 22 maal de tomaatselectie Pérou-2 (Tm-2/Tm-2). Op gezette tijden werden de sub-isolaten, verkregen uit de gelijktijdig verlopende passageproeven, getoetst op een differentiële reeks tomaatselecties. Deze waren heterozygoot en homozygoot voor de resistentiegenen Tm-1 en Tm-2 en voor de combinatie van Tm-1 en Tm-2.Voor elk van de isolaten A.8, SJ-64 en SLa werden na passage door CStMW-18 sub-isolaten verkregen van stam 1. Terwijl voor A.8 en SLa na passage door Pérou-2 sub-isolaten van stam 2 werden verkregen, leverde dezelfde passage voor SJ-64 een sub-isolaat, op van stam 1.2. Voor SJ-64 en SLa gaven, twee passages door de tomaatselectie Craigella Tm-1/2 Tm-2/+ in aansluiting op 20 passages door Pérou-2 aanleiding tot de vorming van stam 1.2.In de discussie wordt op de mogelijke ontstaanswijze van stam 1.2 ingegaan.  相似文献   

11.
Isolates ofSphaerotheca fuliginea resistant to fungicides which inhibit ergosterol biosynthesis (EBIs: bitertanol, fenarimol, imazalil) had been collected from glasshouses in the Netherlands. Fitness of these isolates was compared to that of isolates with a wild-type sensitivity to EBIs. Fitness parameters studied were germination of conidia, growth of germ tubes and mycelium, penetration, sporulation and competitive ability.In an experiment in which 10 EBI-resistant isolates were compared to 7 wild-type isolates, one or more values of fitness parameters for EBI-resistant isolates were slightly lower than those for the wild-type isolates. However, within the group of resistant isolates no relation existed between the degree of resistance to EBIs and the degree of fitness. In an experiment with fewer isolates but with more replicates, differences in fitness between EBI-resistant and wild-type isolates were not detected over a three-month period.In competition experiments in which no crowding was present, resistant isolates competed well with the wild-type isolate.It is concluded that the hypothesis that resistance to EBIs is unlikely to develop under practical conditions because of decreased fitness of EBI-resistant strains, does not seem to hold forS. fuliginea.Samenvatting Uit kassen in Nederland waren isolaten vanSphaerotheca fuliginea verzameld, die resistent waren tegen fungiciden die de ergosterol-biosynthese remmen (EBR's: bitertanol, fenarimol, imazalil). De fitness van deze isolaten werd vergeleken met die van isolaten met een wild-type gevoeligheid voor EBR's. De volgende fitness-parameters werden bestudeerd: sporekieming, groei van kiembuizen en mycelium, penetratie, sporulatie en competitievermogen.In een proef, waarin 10 EBR-resistente isolaten werden vergeleken met 7 wild-type isolaten, waren één of meer fitness-parameters iets lager dan die van de wild-type isolaten. Binnen de groep van de resistente isolaten bestond geen relatie tussen de mate van resistentie tegen EBR's en de waarden van de fitness-parameters. In een proef met iets minder isolaten maar met meer herhalingen in de tijd, werden geen verschillen in fitness waargenomen tussen de EBR-resistente en wild-type isolaten. In competitieproeven waarin een epidemie zich kon ontwikkelen, concurreerden de resistente isolaten goed met het wild-type isolaat.Er wordt geconcludeerd dat de hypothese dat resistentie tegen EBR's in de praktijk waarschijnlijk niet zou optreden vanwege een verminderde fitness van de EBR-resistente isolaten, niet van toepassing is opS. fuliginea.  相似文献   

12.
Phytophthora cactorum was isolated from soil of strawberry fields and from an apple and a pear orchard, using hard apples and pears as traps. Pears gave better isolation of the fungus. Isolates from diseased strawberry rhizomes and strawberry-field soil were much less pathogenic to stems and stem and branch pieces of apple variety Cox's Orange Pippin than isolates from apple stem, pear fruit, and orchard soils. Each group of soil isolates showed differences with respect to length and number of the resulting cankers in apple stem and branch pieces.Samenvatting De isolatie vanP. cactorum uit boomgaardgrond en uit grond an aardbeivelden slaagde het beste door gebruik te maken van harde perevruchten. De schimmel groeide uit de grond in de vruchten en kon door overbrengen van een stukje weefsel van de rand van de vruchtaantasting op aardappel-glucose-agar voedingsbodem geisoleerd worden (Tabel 1). Isolaties uit grond van aardbeivelden waren veel minder pathogeen dan isolaties uit appel- of pereboomgaardgrond, indien ze geïnoculeerd werden in ongeveer 35 cm lange stam- en takstukken van het appelras Cox's Orange Pippin, welke in vochtige turfmolm bij 20°C geplaatst waren (Tabel 2). Evenzo vertoonden isolaties uit aangetaste aardbeirhizomen een geringe pathogeniteit voor stammen en stam- en takstukken van Cox's Orange Pippin in vergelijking met isolaties uit appelstam en perevrucht (Tabel 2 en 3 en Fig. 1). De meeste sterk infektieuse isolaties veroorzaakten grote kankers, doch enkele waren maar weinig virulent.  相似文献   

13.
Fusarium wilt-resistant Novada and wilt-susceptible Early Sam carnations were planted in soil infested withFusarium oxysporum f.sp.dianthi, and their roots studied after five and ten weeks. Both in Novada and Early Sam, the extravascular tissue of undamaged young root parts were scarsely colonized. In roots of Novada, infected xylem vessels were usually occluded with gums and surrounded by phellem tissue. In mature parts of roots, the phellem surrounding occluded vessels often merged with the external phellem surrounding the vascular cylinder, after which the occluded vessels were shed from the roots. The phellem at the root surface appeared to be a strong barrier to fungal invasion. In roots of Early Sam carnations, as well as in a few roots of Novada carnations, the defence responses did not result in compartmentation of the fungus, and colonization and degradation of the vascular tissues followed. Diseased roots finally healthy. Shoots of Early Sam carnations, and eventually a few shoots of Novada carnations, were colonized and developed wilt symptoms.Samenvatting Resistente Novada en vatbare Early Sam anjers werden geplant in grond besmet metFusarium oxysporum f.sp.dianthi. Na vijf en tien weken werden de wortels van de planten bestudeerd. De extravasculaire delen van onbeschadigde jonge wortelgedeelten waren in beide cultivars nauwelijks gekoloniseerd. In de wortels van Novada waren geïnfecteerde houtvaten meestal verstopt door gommen en omgeven door kurkweefsel. In oudere wortelgedeelten sloot het kurkweefsel rond verstopte vaten vaak aan op het kurkweefsel aan de buitenkant van het vaatweefsel, waarna de aangetaste vaten werden uitgestoten uit de wortel. Het kurkweefsel aan het worteloppervlak leek een belangrijke barrière te vormen tegen het binnendringen van de schimmel. In de wortels van Early Sam en in enkele wortels van Novada mislukte het afweerproces, en werd het vaatweefsel door de schimmel gekoloniseerd en vervolgens afgebroken. Aangetaste wortels werden na afloop van tijd hol. De bovengrondse delen van de meeste Novada anjers werden niet gekoloniseerd en bleven gezond. De bovengrondse delen van de Early Sam anjers, en op den duur die van enkele Novada anjers, werden gekoloniseerd en verwelkten.  相似文献   

14.
In her fire blight prediction systems, E. Billing (1978, in: P.R. Scott & A. Bainbridge (Eds), Plant disease epidemiology, p. 159–166) has used the parameter potential doublings per day (PD) of the fire blight causing bacterium,Erwinia amylovora. Reconsideration of her calculations of PD revealed, however, that the PD values in Billing's table were underestimated. This leads to overestimation of the duration of incubation periods. A corrected PD table is presented. Sensitivity analyses indicated that day-of-the-year and latitude have little effect on the values in the PD table.Samenvatting Billing maakte in haar systemen waarin de ontwikkeling van bacterievuur wordt voor-speld, gebruik van de parameter potentiële verdubbelingen per dag (=PD) van de bacterievuur veroorzakende bacterieErwinia amylovora. Uit herberekeningen blijkt echter, dat de PD-waarden in Billings tabel onderschat worden. PD-onderschattingen leiden in haar systemen tot overschattingen van de duur van incubatieperioden. Een gecorrigeerde PD-tabel werd samengesteld. Uit gevoeligheidsanalyses bleek dat de dag van het jaar en de breedtegraad een gering effect hebben op de waarden in de PD-tabel.  相似文献   

15.
A macroscopical, microscopical and SEM examination of wood samples, taken from diseased ash trees, was undertaken to probe into the cause of an ash wilt disease considered to be identical with dieback. The symptoms, particularly the obstruction of the vessels by tyloses and the occurrence of fungal hyphae in one specimen, bear a strong resemblance to those found in Dutch elm disease.Samenvatting Houtmonsters van zieke essen werden macroscopisch, microscopisch en met de SEM onderzocht om de oorzaak van de esseverwelkingsziekte op te sporen. Deze ziekte, ook wel aangeduid met essensterven, vertoont grote overeenkomsten met de in de Verenigde Staten van Amerika en in Groot-Brittanië al langer bekende ash dieback. De gevonden verschijnselen, in het bijzonder de verstopping van vaten door thyllen en het vóórkomen van schimmeldraden in een van de monsters, vertonen veel overeenkomsten met karakteristieke symptomen van de iepeziekte en van de eikeverwelking.  相似文献   

16.
Plants of the carnation cultivar Joker, infected with carnation mottle and etched ring viruses, were subjected to a heat treatment at 38°C for 132 days. At intervals lateral shoots were taken and rooted. In some of these shoots carnation mottle virus could no longer be detected, even after repeated indexing onChenopodium amaranticolor. Extension of the duration of the heat treatment resulted in an increase in the percentage of mottle-free plants, but the absolute number decreased owing to deterioration of the plants due to the prolonged heat treatment. A heat treatment of 132 days did not inactivate carnation etched ring virus in the plants.Samenvatting Planten van de anjercultivar Joker, die besmet waren met het carnation mottle —en carnation etched ring — virus, werden gedurende 132 dagen bij een temperatuur van 38°C gehouden. Met tussenpozen werden er scheutjes van de planten afgehaald en beworteld. In een aantal van deze scheutjes bleek het carnation mottle-virus, zelfs na vijfmalige toetsing opChenopodium amaranticolor, niet meer aantoonbaar. Verlenging van de warmtebehandeling gaf een toename van het percentage genezen planten, hoewel het absolute aantal afnam als gevolg van beschadiging door de warm-tebehandeling. Een warmtebehandeling van 132 dagen leverde evenwel geen planten op die vrij waren van het carnation etched ring-virus.Part of this work was carried out during a stay of Mrs. J. Jordanova at the IPO, Wageningen.  相似文献   

17.
Model experiments were carried out with the tomato varieties Moneymaker (no resistance genes), Leaf Mould Resister No. 1 (resistance gene Cf 1), Vetomold (resistance gene Cf 2) and V 473 (resistance genes Cf 1 and Cf 2) and various physiological races ofCladosporium fulvum. Leaking of32P from labelled leaf disks, was obtained on infiltration with high molecular weight excretion products from incompatible races ofC. fulvum but not with those from compatible races. These products were obtained by Sephadex G-25 gel filtration of culture filtrates.The observations are in line with our hypothesis that the gene-for-gene relation existing between tomato andC. fulvum is based on interaction of specific fungal excretion products with specific receptors in the host which may be located in the cell membrane. The presence of these fungal compounds is supposed to be controlled by four avirulence genes (A1, A2, A3 and A4) and that of the receptors by the four resistance genes (Cf 1, Cf 2, Cf 3 and Cf 4). Results obtained from experiments with tomatoes Cf 1, Cf 2 and Cf 1 Cf 2 suggest that leakage followed by the hypersensitivity reaction occurs whenC. fulvum races possessing a specific avirulence allele penetrate into a host carrying the corresponding resistance allele.It is not yet clear why growth ofC. fulvum is stopped when leakage of the host tissue resulting in the hypersensitive reaction takes place. No compound toxic toC. fulvum is present or is formed in homogenates of tomato leaves.Samenvatting Modelproeven werden uitgevoerd met de tomatenvariëteiten Moneymaker (geen resistentiegenen), Leaf Mould Resister No. 1 (resistentiegen Cf 1), Vetomold (resistentiegen Cf 2), V 473 (resistentiegen Cf 1 en Cf 2) en verschillende fysiologischen rassen vanCladosporium fulvum. Bladponsjes van radioactief gemerkte bladeren (gemerkt met32P) werden geïnfiltreerd en geïncubeerd met cultuurfiltraatfracties (fractionering over Sephadex G-25) vanC.fluvum. Waargenomen werd dat ponsjes, behandeld met cultuurfiltraat van een niet compatibeleC.fulvum, een grotere uitlek van radioactief gemerkt materiaal te zien gaven dan in de, gevallen waarin een compatibele schimmel werd gebruikt.Deze waarnemingen stemden overeen met onze hypothese dat de gen-om-gen relatie die bestaat tussen tomaten enC.fulvum, gebaseerd, is op een interactie van specifieke schimmelprodukten met specifieke receptoren in de plantencellen, mogelijk in de membranen. De produktie van de specifieke stoffen door de schimmel zou worden bepaald door vier avirulentiegenen (A1, A2, A3 en A4), en de aanwezigheid van de specifieke receptoren in de plantencel door de vier resistentiegenen Cf 1, Cf 2, Cf 3 en Cf 4.De waarnemingen, verkregen uit de proeven met de tomaten Cf 1, Cf 2 en Cf 1 Cf 2, doen vermoeden dat de uitlek een gevolg is van een overgevoeligheidsreactie die optreedt, indien een fysio vanC.fulvum, dat een specifiek avirulentie allel bezit, een gastheer binnendringt die beschikt over een bijpassend resistentie allel.Het is tot nu toe niet duidelijk waarom de groei vanC.fulvum stopt indien, uitlek op gaat treden als gevolg van de overgevoeligheidsreactie. In homogenaten van tomatenbladeren werd geen stof gevonden die de groei vanC.fulvum remt.  相似文献   

18.
The rate of multiplication of fire blight causing bacteriumErwinia amylovora (Burrill) Winslow et al. depends on the availability of water. Water availability can be quantified by means of the parameter water potential. The relationship between water potential and relative multiplication rate ofE. amylovora was derived from experiments of L. Shaw (1935). This relationship appears to be applicable toE. amylovora in plant tissues and in nectar of flowers.Multiplication and expansion ofE. amylovora in a restricted space, e.g. an intercellular hole, creates a pressure, which may cause schizogenic cavities in soft tissue. Strong tissue, however, may be able to resist this multiplication pressure of the bacteria, so that symptom progression can be prevented. A hypothesis is formulated on how the multiplication pressure may be quantified by means of the parameter water potential. Expansion of bacterial ooze may alo be due to absorbtion of water without increase of dry weight (e.g. a daily cycle of shrinkage and expansion). This expansion may give rise to a swelling pressure, which again may be quantified by means of the parameter water potential.Samenvatting De vermenigvuldigingssnelheid van de bacterie die bacterievuur veroorzaakt (Erwinia amylovora (Burrill) Winslow et al.,), hangt af van de beschikbaarheid van water. De beschikbaarheid van water kan worden gekwantificeerd met de parameter waterpotentiaal. De relatie tussen waterpotentiaal en relatieve vermenigvuldigingssnelheid vanE. amylovora werd afgeleid uit experimenten van L. Shaw (1935, Cornell University Agricultural Experiment Station, Ithaca. Memoir 181). Deze relatie kan zowel worden toegepast op de pathogenese in planteweefsel als op de epifytische ontwikkeling in nektar.Vermenigvuldiging vanE. amylovora in een beperkte ruimte, bijvoorbeeld in een intercellulaire holte, creëert een druk, die tot scheuren van zacht weefsel kan leiden. Sterk weefsel kan de vermenigvuldigingsdruk van de bacteriën vermoedelijk wel weerstaan, zodat uitbreiding wordt verhinderd. In een hypothese wordt beschreven hoe de vermenigvuldigingsdruk zou kunnen worden gekwantificeerd met behulp van de parameter waterpotentiaal. Wateropname door bacterieslijm zonder toename van het drooggewicht (bijvoorbeeld een dagelijkse gang van krimpen en zwellen) kan ook leiden tot een druk. Deze druk kan eveneens worden berekend met de parameter waterpotentiaal.  相似文献   

19.
The influence of leaf age on incomplete resistance to race II of coffee leaf rust (Hemileia vastatrix), which is the most common race in Brazil, was tested in the greenhouse and in the field. Three stages of leaf age were distinguished: young leaves which had just fully expanded and still had a shiny appearance on the day of inoculation, adult leaves of 1 to 4 months old, and old leaves of 6 to 12 months old which were formed in the foregoing growing season.The effect of leaf age varied with the coffee genotype. With the susceptibleCoffea arabica cvs Mundo Novo and Catuai no important effect of leaf age on latency period and reaction type was observed. Lesion density, depending on inoculation method, was affected to some extent, older leaves showing lower values. With genotypes of theC. canephora cv. Kouillou, which varied in level of incomplete resistance, adult leaves appeared to be more resistant than young and old leaves. This adult leaf resistance was expressed mainly by a lower lesion density, but also by a longer latency period and a lower reaction type.Within the hybrid populations Icatu and Catimor, genotypes with race-specific incomplete resistance were tested and others of unknown specificity. Resistance was expressed mainly by a low reaction type. Generally, resistance decreased with increasing leaf age, which was occasionally associated with a complete change in reaction type. Contrary to cv. Kouillou, in Icatu and Catimor no higher susceptibility of young leaves than of adult leaves was observed.The incomplete resistance to race I of the differential CIFC H152/3, heterozygous for SH4, was also better expressed in young leaves, older ones becoming gradually more susceptible.It is concluded that for screening incomplete resistance to coffee leaf rust leaves of different ages should be tested.Samenvatting Het effect van bladleeftijd op incomplete resistentie van koffie tegen fysio II van koffieroest (Hemileia vastatrix), het algemeen voorkomende fysio in Brazilië, werd getoetst in de kas en in het veld. Drie stadia in de bladleeftijd werden onderscheiden: jong blad dat net volgroeid was en nog glansde op de dag van inoculatie, volwassen blad van 1 tot 4 maanden oud en oud blad van 6 tot 12 maanden oud dat gevormd was in het voorafgaande groeiseizoen.Het effect van bladleeftijd varieërde met het koffiegenotype. Bij de vatbareCoffea arabica rassen Mundo Novo en Catuai werd geen belangrijke invloed waargenomen van bladleeftijd op latentieperiode en reactietype. Lesiedichtheid werd, afhankelijk van de inoculatiemethode, wel enigszins beïnvloed. Bij vijf genotypen van hetC. canephora ras Kouillou, die varieerden in niveau van incomplete resistentie, bleek volwassen blad veelal resistenter dan jong en oud blad. Deze resistentie uitte zich voornamelijk door een lagere lesiedichtheid maar ook door een langere latente periode en een lager reactietype.Van de hybride populaties Icatu en Catimor werden enkele genotypen met fysiospecifieke incomplete resistentie getoets alsmede genotypen waarvan de specificiteit van de resistentie onbekend was. Verschillen in resistentie uitten zich voornamelijk door verschillen in reactietype. Over het algemeen nam de resistentie af bij toenemende bladouderdom. Anders dan bij de cv. Kouillou werd bij Icatu en Catimor geen grotere vatbaarheid van jong ten opzichte van volwassen blad waargenomen. Bij sommige genotypen kwam resistantie zelfs alleen maar tot uiting in het jonge blad, terwijl het volwassen blad normaal vatbaar was. Een soortgelijk effect van bladleeftijd werd waargenomen bij inoculatie van de koffiedifferentieel CIFC H153/3, die heterozygoot is voor het resistentiegen SH4, met het incompatibele fysio I.Er wordt geconcludeerd dat voor het bepalen van incomplete resistentie tegen koffieroest bladeren van verschillende ouderdom getoetst dienen te worden.  相似文献   

20.
Besides the race Amsel-C2, a new race of barley mildew (Erysiphe graminis DC. f.sp.hordei Marchal) has been isolated from a still resistant variety L 94. This race has provisionally been denoted Lyallpur 3645-C17. It is able to overcome the resistance of Lyallpur 3645.It appears most likely that the barley variety Lyallpur 3645 has two closely linked genes for resistance, one for hypersensitivity and the other for an intermediate type of reaction. The first is present in the variety Amsel and both in Heine 4808.The reactions indicate that race Lyallpur 3645-C17 has only one gene for virulence in addition to the ones present in race Amsel-C2.A survey is given of the seedling reaction of some 60 previously very or moderately resistant varieties, after infection with the two new races.Samenvatting Twee fysio's van gerstemeeldauw,Erysiphe graminis DC. f.sp.hordei Marchal zijn gevonden, waarvan één niet eerder is beschreven. Dit laatste fysio wordt voorlopig aangeduid als Lyallpur 3645-C17, het andere is het zgn. Amsel-C2-fysio.Met behulp van beide fysio's is duidelijk geworden dat de lijn Lyallpur-3645 twee nauw gekoppelde resistentiegenen bezit; een gen voor een overgevoeligheidsreactie en een ander gen voor een intermediaire reactie.In het ras Amsel is alleen het overgevoeligheidsgen aanwezig, in Heine 4808, evenals Amsel afkomstig van kruisingen met Lyallpur 3645, zijn beide genen aanwezig.Het fysio Lyallpur-3645-C17 lijkt daarom één gen voor virulentie meer te hebben dan Amsel-C2.Tenslotte is een overzicht gegeven van de kiemplantreactie na infectie met beide fysio's van ongeveer 60 gerstrassen die eerder zeer goed of matig resistent waren.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号