首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
The prophylactic effect in elm of one treatment with aPseudomonas isolate was monitored in two types of field trials. In one type only natural Dutch elm disease infections were monitored and hence large numbers of trees were necessary due to the low incidence of natural occurring infections. In the other type trees were artificially infected.The large-scale field trials in which only natural infections were monitored, were based on expected annual losses due to Dutch elm disease of approximately 2%. As a result of the Dutch sanitation program, which was based on the prompt removal of every weakened or diseased elm, the actual losses were generally threefold lower. Dutch elm disease incidence was 22–45% lower in the trees treated with aPseudomonas isolate in the year of treatment and the year after. The results of the biocontrol treatment were negatively influenced because on several locations trees were felled that showed initial signs of Dutch elm disease, which probably would have disappeared during the season.The advantage of artificial infections withOphiostoma ulmi was a reproducable development of symptoms and the possibility to maintain diseased trees, at least till the first signs of elm bark beetle breeding. For Commelin elms an increase in symptoms was observed with increasingO. ulmi dose till 3000 conidia per tree; the standard 500 000 conidia used for most experiments was well above this critical value. No decrease in effectiveness of the bacterial pre-treatment was observed with increasingO. ulmi inoculum. Different bacterial treatments suggested that injections at a smaller interval (i.e. more injections per tree) may result in a better prophylactic effect, but the significance of the correlation remained doubtful. A comparison of several elm species and clones showed the importance of the host tree. Prophylaxis as a result of one bacterial treatment was shown repeatedly in Commelin elms; the numbers of trees showing symptoms by the end of the second year were 10 to 85% lower in the bacteria-treated groups in comparison with the controls. Also in one experiment with Belgica elms prophylaxis was observed, resulting in a 84% decrease in the number of trees showing symptoms by the end of the second year after the prophylactic treatment followed by inoculation withO. ulmi. In Vegeta symptom development was only less severe and in field elms (Ulmus carpinifolia) some prophylactic effect was observed in one experiment, but no effect in two others.Samenvatting De mogelijke bescherming tegen de iepeziekte, verkregen door injectie van de boom met bacteriën van het geslachtPseudomonas, werd gemeten in twee soorten experimenten. In het ene soort werden natuurlijke infecties gemeten, waardoor grote proefgroepen nodig waren. In het andere soort werden de iepen kunstmatig geinfecteerd.De grootschalige veldexperimenten waarbij natuurlijke iepeziekte-infecties werden gemeten, waren gebaseerd op een verwachte jaarlijkse uitval van 2%. Als gevolg van de landelijke bestrijdingscampagne bleken de verliezen slechts ongeveer een derde hiervan te zijn. Er kwam minder iepeziekte voor in de metPseudomonas geïnjecteerde bomen in het jaar van injectie en in het jaar daarna. Een storende invloed op de resultaten had het effect dat ook met bacteriën geïnjecteerde bomen soms beginnende symptomen vertonen na infectie metOphiostoma ulmi, symptomen die in de loop van het seizoen soms weer verdwijnen. Als gevolg van de bestrijdingscampagne werden zulke bomen toch geveld.Het voordeel van kunstmatige infecties metO. ulmi was een voorspelbaar verloop van de symptoomontwikkeling en de mogelijkheid om zieke bomen te laten staan tot er iepespintkevers in kwamen. In Commelin iepen bleken de symptomen toe te nemen met een tot 3000 conidiën per boom toenemende dosisO. ulmi. De gebruikelijke 500000 conidiën die in de meeste experimenten werden gebruikt lagen ver boven deze kritische waarde. Er werd geen effect van een toenemende dosisO. ulmi op de effectiviteit van een bacteriebehandeling waargenomen.Uit variaties in de diverse bacteriebehandelingen kwam naar voren dat injecties met een kleinere tussenruimte (dus meer injecties per boom) mogelijk het effect verbeterden, maar de significantie van deze correlatie bleef twijfelachtig.Vergelijken van diverse iepen toont dat soort en kloon type een belangrijke rol speelt bij deze bestrijdingsmethode. Bescherming tegen de iepeziekte als gevolg van een bacteriebehandeling werd diverse malen aangetoond in Commelin iepen; het aantal bomen met iepeziekte-symptomen was aan het eind van het tweede seizoen in de met bacteriën behandelde groepen 10 tot 85 % lager dan in de controlegroepen. Ook in een experiment met Belgica iepen werd een goede bescherming gemeten. In Vegeta werd slechts een verminderde symptoomontwikkeling gemeten en in veldiepen (U. carpinifolia) werd enige bescherming gevonden in één experiment, maar geen effect in twee andere.  相似文献   

2.
Depending upon the variety, fruits of plum trees infected with sharka virus may show grooves and pits, red bands and thin red rings and lines. The latter two types of symptom were only found on fruits that become orange, red or purple during ripening. On fruits of trees free from sharka virus these discolorations were never observed and therefore these symptoms are diagnostic for sharka virus. In several varieties the grooves and pits, previously thought to be the main symptom produced by sharka virus on plum fruits, were observed more or less frequently on fruits of trees free from sharka virus. Therefore, this symptom was unreliable for diagnosis of sharka virus under Dutch conditions.Inclusions were present in parenchyma cells of fruits of all varieties, when infected with sharka virus. They may be helpful for diagnosis when external symptoms are not conclusive.Samenvatting De diagnose van de sharkaziekte van de pruim is met behulp van de bladsymptomen goed mogelijk van begin juni tot ongeveer half juli. Daarna zijn de bladsymptomen bij de meeste rassen moeilijk of in het geheel niet meer te vinden. Daarom werd nagegaan in hoeverre vruchtsymptomen bruikbaar zijn voor een betrouwbare diagnose in de zomer.Op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen werden drie typen symptomen waargenomen (Tabel 1): 1. brede, rood- of paarsachtige bandvormige schilverkleuring, meestal aan een zijde scherp en aan de andere zijde diffuus begrensd (Plaat 2b en 4); 2. dunne, scherp begrensde rood- of paarsachtige lijntjes en kringetjes, vaak op de onderzijde van de vrucht (Plaat 5); 3. onregelmatige lijn- en putvormige inzinkingen, waaronder bruin necrotisch vruchtvles (Plaat 1b, 2b en 3b). Per vrucht kon meer dan een symptoomtype voorkomen. De symptomen verschenen pas 2–4 weken voor de rijping van de vruchten.Zowel de bandvormige verkleuringen als de dunne lijntjes en kringetjes werden waargenomen op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen van rassen met oranje, rode en paarse vruchten, doch niet op vruchten van rassen met gele of groene vruchten. Deze verkleuringen van de vruchtschil werden niet waargenomen op vruchten van niet mét het sharkavirus geïnfecteerde bomen (Tabel 1 en 2).De lijn- en putvormige inzikingen werden waargenomen op vruchten van verscheidene pruimerassen, zowel met als zonder het sharkavirus (Tabel 1 en 2; Plaat la en b, 2a en b en 3a en b). Bij een aantal rassen bleek dit pseudo-pox (inzinkingen op vruchten van bomen zónder het sharkavirus) vrij algemeen, zoals bij Warwickshire Drooper (Plaat la), Zoete Kwets (Plaat 3a) en incidenteel ook bij Victoria (Plaat 2a) en Early Prolific. De inzinkingen waren veelal alleen zichtbaar op de eerst rijpende vruchten, onafhankelijk van het voorkomen van het sharkavirus. Vruchten met dit symptoom vielen vaak vóór de rijping van de overige vruchten van de boom. De symptoomexpressie was op de vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen vaak heviger dan op vruchten van niet met dit virus geïnfecteerde bomen, terwijl ook een groter aantal vruchten het sympttom toonden. Het is onmogelijk gebleken verschillen aan te geven tussen inzinkingen op vruchten van bomen die al dan niet met het sharkavirus waren geïnfecteerd. Alleen op vruchten van het ras Czar werden nooit inzinkingen gevonden.In de parenchymcellen van rijpende vruchten van sharkazieke bomen van alle onderzochte rassen werden voor het virus karakteristieke insluitsels gevonden. Deze insluitsels ontbraken in vruchten van niet met het sharkavirus geïnfecteerde bomen.Voor de diagnose van sharka kan dus bij rassen met oranje, rood of paars kleurende vruchten gebruik worden gemaakt van de beide typen schilverkleuring. Indien vruchten worden gevonden met inzinkingen, dan kan de aanwezigheid van het sharkavirus alleen worden vastgesteld op grond van andere symptomen op de vruchten en de bladeren, door insluitselonderzoek of door toetsing op indicatorplanten.  相似文献   

3.
Stems of the susceptible Early Sam and resistant Novada carnations were inoculated with a conidial suspension ofFusarium oxysporum f. sp.dianthi. Stem segments of either cultivar were sampled regularly and used for determination of fungal growth and for microscopical investigation.Early Sam showed typicalFusarium wilt symptoms and its stems were colonized intensively. The observed vascular browning appeared to be caused by discolouration of primary walls of infected vessels and surrounding cells. Vessels were rarely occluded with gel. Cell wall degradation led to the formation of stem cavities. Hyperplasia of xylem parenchyma was not seen.In Novada, fungal colonization remained low throughout the experiment. Macroscopic symptoms were absent except for longitudinal bursts in the stem, which appeared to be caused by hyperplasia of xylem parenchyma bordering infection. Vascular gelation occurred in the infected tissues, causing some vascular browning also. Xylem vessel regeneration was observed in the hyperplastic layer. Cavities were not formed, and wall discolouration was rare. Vascular gelation is considered part of theFusarium wilt resistance mechanism. It is followed by xylem vessel regeneration, which expresses a general plant response to vascular dysfunction rather than being part of the resistance mechanism.Although of different origin, vascular browning as such occurs in both susceptible and resistant interactions. In breeding for resistance, care should hence be taken with the current use of browning as an indication of disease.Samenvatting Anjers van de vatbare cultivar Early Sam en de resistente cultivar Novada werden geïnoculeerd met een conidiënsuspensie vanFusarium oxysporum f. sp.dianthi. Van beide cultivars werden regelmatig stengeldelen geoogst om deze microscopisch te onderzoeken en om de schimmelgroei te bepalen.Early Sam vertoonde de voor deze verwelkingsziekte kenmerkende symptomen en werd intensief gekoloniseerd. Aan het vaatweefsel waargenomen bruinkleuring bleek veroorzaakt te worden door verkleuring van de primaire wanden van geïnfecteerde vaten en de hen omringende cellen. Zelden trad er in de vaten gomvorming op. Celwandafbraak veroorzaakte de vorming van holten in de stengel. Hyperplasie van het houtparenchym werd niet waargenomen.In Novada bleef de schimmelgroei gedurende het hele experiment beperkt. Macroscopisch waren er enkel lengtescheuren in de stengel te zien, die veroorzaakt bleken te worden door hyperplasie van aan de infectie grenzend houtparenchym. In het geïnfecteerde vaatweefsel optredende gomvorming veroorzaakte ook enige bruinkleuring. In het hyperplastische weefsel werd regeneratie van houtvaten waargenomen. In de stengel werden geen holten gevormd, en verkleuring van de celwanden kwam weinig voor. De vorming van gommen in de houtvaten maakt waarschijnlijk deel uit van het resistentiemechanisme. De daarop volgende houtvatregeneratie is eerder een algemene reactie van de plant op vaatverstopping dan een deel van het resistentiemechanisme.Vaatverbruining, zij het van verschillende oorsprong, komt voor in zowel vatbare als resistente interacties. Om die reden moet men in de resistentieveredeling bij de anjer voorzichtig zijn met het gebruik van bruinkleuring als ziekteïndicatie.  相似文献   

4.
Lily symptomless virus (LSV) was readily detected with the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) in leaves ofLilium Mid-Century hybrids cvs Enchantment and Destiny andLilium speciosum cv. Brabander. In bulbs of cv. Enchantment LSV could be detected without any additional treatment of the extracts, but for reliable results in cv. Destiny it was necessary to pre-incubate the bulb extracts with cellulase or hemicellulase.Samenvatting In de bladeren van secundair geïnfecteerde planten van de leliecultivars Enchantment, Destiny en Brabander kon LSV met ELISA gemakkelijk worden aangetoond. In bladextracten van Enchantment kon nog ca. 100 ng LSV/ml extract worden teruggevonden. Bij toepassing van de standaard-methode van extraheren (2 g weefsel malen in 4 ml extractiebuffer) kon ook in de bolschubben van Enchantment LSV worden aangetoond; bij Destiny gelukte dat aanzienlijk minder goed. Wijzigingen in de extractie-procedure of een speciale behandeling van het standaard-extract (dialyseren, verhitten tot 50°C etc.) leidde niet tot een betere aantoonbaarheid van het virus met ELISA. Enzymen als hemicellulase, cellulase en pectinase, toegevoegd aan het standaard-extract van bolschubben van Destiny vóór de toetsing (incubatie gedurende 18 h bij kamertemperatuur), verbeteren de aantoonbaarheid van het LSV aanzienlijk.  相似文献   

5.
An isometric virus was isolated from cucumber plants growing in a plastic house in Crete and showing stunting and bright yellow mosaic of the leaves. Based on host range, properties in crude sap, behaviour during purification, electron microscopy and serology, the virus was identified as an isolate of artichoke yellow ringspot nepovirus. Ecological data corroborate transmission of the virus via the soil.Samenvatting Uit komkommerplanten in plastic-foliekassen op Kreta werd een bolvormig virus geïsoleerd; de aangetaste komkommerplanten vertoonden dwerggroei en helder geel mozaïek op de bladeren. Gebaseerd op de resultaten verkregen uit onderzoek met het virus naar de waardplantenreeks, de eigenschappen in perssap, zuivering, elektronen-microscopie en serologie kon het virus worden geïdentificeerd als een strain van het artichoke yellow ringspot nepovirus. Waarnemingen op het gebied van de ecologie wijzen op overdracht van het virus via de grond.  相似文献   

6.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

7.
Different wood preparation techniques for a SEM study of the growth ofOphiostoma ulmi (Buisman) Nannf. in elm tissue were compared. Critical point drying appeared to be the most suitable method. All observations were made 10–14 cm above the site of inoculation. In the resistant elm,Ulmus hollandica cl. 390, inoculated with a non-aggressive strain ofO. ulmi, no hyphae could be found until 5 days after inoculation. However, whenU. hollandica cl. 390 was inoculated with the aggressive strain, the fungus could already be observed after 3 days. In the susceptible elm,U. hollandica cl. Belgica, whether inoculated with an aggressive or non-aggressive strain, hyphae were found within 2 days after inoculation. The fungus appears only to penetrate the vessel pits and has at no time been seen to penetrate the cell wall directly.Samenvatting Verschillende houtpreparatie-technieken voor bestudering van de groei vanOphiostoma ulmi in iepeweefsel met behulp van de SEM werden vergeleken. Alle waarnemingen werden 10–14 cm boven de plaats van inoculatie gedaan. Critical point drying bleek de meest bruikbare methode. In de resistente iep,Ulmus hollandica kloon 390, geïnoculeerd met een niet-agressieve stam vanO. ulmi werden eerst 5 dagen na inoculatie hyfen gevonden in tegenstelling tot de vatbare iep,U. hollandica kloon Belgica waarin zowel na inoculatie met de agressieve als met de niet-agressieve stam hyfen konden worden gevonden binnen 2 dagen. AlsU. hollandica kloon 390 geïnoculeerd werd met de agressieve stam kon de schimmel reeds na 3 dagen worden gevonden. Binnendringen van de schimmel door de vaatwand werd waargenomen, maar alleen via de stippels.  相似文献   

8.
Samenvatting Het genoom van het cassava latent virus (CLV), een geminivirus, bestaat uit twee cirkelvormige, enkelstrengige DNA-moleculen nl. DNA 1 (2,78 kb) en DNA 2 (2,72 kb). DNA, verkregen uitNicotiana benthamiana-planten, die mechanisch waren geïnoculeerd met sap van natuurlijk geïnfecteerde cassaveplanten, bevat naast het enkelstrengige genoom-DNA en de corresponderende open, lineaire en via covalent-bindingen gesloten cirkelvormige, extra-getwiste, dubbelstrengige vormen, een enkelstrengig DNA, dat kleiner is dan het genoom-DNA (c. 1,3 kb). Van dit DNA is aangetoond, dat het fungeert als een defect DNA. Het kleinere DNA interfereert met de functies van het genoom-DNA waardoor de plant minder hevige ziektebeelden gaat vertonen. Het was echter nog niet bekend of dezelfde DNA-vormen in het veld voorkomen in natuurlijk geïnfecteerde cassaveplanten met mozaïeksymptomen. In het hier beschreven onderzoek is aangetoond, dat de DNA-vormen in natuurlijk geïnfecteerde cassaveplanten overeenkomen met die in kunstmatig met het CLV geïnfecteerdeN. benthamiana-planten. De hoeveelheid DNA, kleiner dan het genoom, wordt echter sterk verhoogd door passage van het virus van cassave naarN. benthamiana. De mogelijkheid, dat de hoeveelheid van het DNA, kleiner dan het genoom, in mozaïek-vertonende cassaveplanten gecorreleerd is met de mate van symptoomexpressie wordt besproken.  相似文献   

9.
Wilting and dying off of young shoots of the second flush of asparagus are typical symptoms of one of the soil-borne diseases of this crop. Fungi could not be isolated from these shoots. A positive correlation was found between an increase of the pF-value of the soil and the occurrence of topwilting.Samenvatting Een van de ziekten van asperge is topverwelking, waarbij de stengeltoppen van jonge scheuten vrij plotseling verwelken, en vervolgens de gehele stengel afsterft. Dit komt vooral voor in jonge stengels van het zogenoemde tweede schot in juli en augustus. Er werd een positieve correlatie gevonden tussen het optreden van dit verschijnsel en het oplopen van de pF curve (Fig. 3). Schimmels konden uit juist verwelkte stengels niet geïsoleerd worden.  相似文献   

10.
Samenvatting De verspreiding van roestsporen door turbulente luchtbewegingen wordt geïllustreerd met behulp van rookwolkjes. Rookwolkjes werden geproduceerd nabij het actieve buitenoppervlak van een gerstgewas. De bewegingen van de rookwolkjes werden gefilmd. Iedere kwart seconde werd de op de film zichtbare buitenomtrek van een rookwolkje op een tekening vastgelegd (Fig. 1 t/m 10). De verplaatsing van het zwaartepunt van ieder rookwolkje kon een aantal seconden gevolgd worden (Fig. 11). De waarnemingen ondersteunen de gangbare opvattingen over de verspreiding van uredosporen binnen de gewasruimte en vanuit het gewas naar de, turbulente lucht daarboven.  相似文献   

11.
A newly recognized disease of tulip called veinal streak is described. The disorder occurs more often in tulips grown under glass than in the field, but totally diseased stocks are found under both conditions. When sap from tulip leaves with veinal streak was manually inoculated to test species, no virus isolate was obtained whereas the sap clarified with a mixture of n-butanol and chloroform and concentrated by centrifugation consistently gave isolates of tobacco ringspot virus (TRSV). However, TRSV was also obtained from symptomless and diseased tulips infected with other viruses. Isolates were propagated inNicotiana tabacum White Burley and sap from systemically infected leaves was used for serological identification in microprecipitin tests. It is postulated that TRSV is the cause of tulip veinal streak. Generally the virus is latent in tulips. The development of symptoms is associated with particular environmental growing conditions (Asjes and Muller, 1972).Samenvatting Een nieuw herkende ziekte in tulpen, genoemd de nerven- of strepenziekte, wordt beschreven. De ziekte treedt meer op in tulpen in de kas dan te velde, doch totaal zieke partijen worden onder beide omstandigheden gevonden. Wanneer sap van tulpebladeren met de nervenziekte mechanisch geïnoculeerd werd op toetsplanten, kon geen virus-isolatie worden verkregen. Het sap gedeeltelijk gezuiverd met een mengsel van n-butanol en chloroform en door centrifugering geconcentreerd gaf steeds weer isolaties van het tabakskringvlekkenvirus (TRSV). Het virus werd echter ook verkregen van symptoomloze planten en zieke tulpen die geïnfecteerd waren met andere virussen. Isolaties werden vermeerderd inNicotiana tabacum White Burley en sap van systemisch geïnfecteerde bladeren werd gebruikt voor serologische identificatie in microprecipitatietoetsen. Aangenomen wordt dat TRSV de oorzaak is van de nerven- of strepenziekte van tulpen. Gewoonlijk is het virus latent in tulpen aanwezig. De ontwikkeling van de symptomen gaat samen met bijzondere groeiomstandigheden (Asjes and Muller, 1972).  相似文献   

12.
The construction and application is described of a polystyrol humidity box in which wheat leaves, while continuing to function as parts of living plants, can be tested for their reactions toSeptoria spp. in an atmosphere nearly saturated with water, as is required for successful infection. The method is simple, accurate ans inexpensive.Samenvatting Voor dit doel is een z.g. vochtdoos geconstrueerd (Fig. 1A). Het te toetsen blad wordt daar doorheen geleid en in de doos geïnoculeerd met een druppel conidiën-suspensie van de schimmel. Onder het blad staat wat water in de doos (Fig. 1B). Na afsluiting ontstaat in de doos de hoge luchtvochtigheid van bijna 100% die nodig is voor de infectie. Dit wordt op deze wijze eenvoudig en goedkoop gerealiseerd. De bladeren die zo worden getoetst blijven onbeschadigd functioneren aan de plant. Na enkele dagen kan de doos worden geopend en kan de symptoom-ontwikkeling worden afgewacht en gevolgd (Fig. 3A, 3B en 4). De methode leent zich voor nauwkeurig werk en vereist zeer weinig infectiemateriaal. De Technische en Fysische Dienst voor de Landbouw (TFDL), Wageningen, ontwierp en construeerde een statief voor het gebruik van de vochtdozen in serie (Fig. 2).  相似文献   

13.
A climate chamber experiment is reported in which were investigated the growth and transpiration of uninfected wheat plants (C), plants infected with eitherPuccinia recondita (leaf rust) alone (R),Septoria nodorum (glume blotch) alone (S), or with both pathogens together (I). The rust inoculation was at the 75% heading stage, and was followed four days later by the glume blotch inoculation; re-infection was prevented. Effects of disease on axial development were not observed. The rate of total dry weight increase of the plants was reduced in S and I, mainly because of smaller dry weight increase of the heads. Kernel weight and kernel number in I were lower than in C, R, and S. Stems in S and I were shorter than those in C and R, and their weights were lower. Papid root deterioration was observed in I. The transpiration was greater in R than in C, in S smaller. Transpiration in I was initially equal to that in R, but the transpiration rate decreased rapidly after the glume blotch symptoms became visible. The increase in the percentage of infection by rust in I was lower than in R, and the sporulation came almost to a stop soon after the appearance of glume blotch flecks. The percentage of infection by glume blotch in I increased faster than in S. Regression equations for growth and transpiration are given.Samenvatting De proef had tot doel inzicht te verschaffen in het ontstaan van schade door pathogene schimmels bij graangewassen. De infectie verandert in het algemeen de fysiologie van de geïnfecteerde plant. De aard en mate van de verandering hangen vermoedelijk af van de toestand van de plant op het tijdstip van infectie, van de aard en hoeveelheid van het infectieuse agens, en van de groei-omstandigheden na de infectie. Als objecten werden gekozen de ongeïnfecteerde tarweplant (C), de plant geïnfecteerd met alleenP. recondita (R), die met allenS. nodorum (S), en de tarweplant geïnfecteerd met beide pathogenen (I). Voor de beschrijving van de fysiologie van de plant werden gekozen: de ontwikkeling, groei en transpiratie. De axiale ontwikkeling is beschreven volgens Schoute (1910) en het ontwikkelingsstadium volgens Zadoks et al. (1974). De groei is beschreven aan het droge-stofgewicht van de plant als geheel en dat van wortels, spruit, blad, halmen, aren en korrels, terwijl ook het aantal korrels en het bladoppervlak bepaald werden. Deze proef behoort tot de klasse single input—multiple output experiments (Zadoks, 1972). De enige variabele die op meer dan één niveau voorkomt is de variabele ziekte-behandeling met vier niveaus: C, R, S en I). Alle overige variabelen zijn situatiefactoren, waarvan een beschrijving gegeven wordt.De inoculaties werden per pathogeen slechts eenmaal in de groeicyclus van de tarweplant gedaan, terwijl herinfectie werd uitgesloten. De roestinoculatie vond plaats 60 dagen na het planten in ontwikkelingsstadium 56, vier dagen later volgde de inoculatie metSeptoria. De axiale ontwikkeling van de plant werd niet beïnvloed. Wel volgden de ontwikkelingsstadia elkaar sneller op bij de zieke planten. De groei werd duidelijk beïnvloed. Het verlies aan drooggewicht van de aren was niet opvallend in R, wel in S. Het effect van beide pathogenen samen in I op het verlies van aargewicht was groter dan de som van de effecten van elk van de pathogenen afzonderlijk; dit is een aanwijzing voor het bestaan van interactie. In I was het korrelgewicht lager en het aantal korrels kleiner dan in C, R en S (fig. 4, Tabel 6).De vermindering van turgescent bladoppervlak na inoculatie verliep snel in I, minder snel in R en S. De vermindering van het turgescente bladoppervlak in R en S verschilde onderling niet. De transpiratie in R was groter, die in S kleiner dan in C. Aanvankelijk was de transpiratiesnelheid in I gelijk aan die in R, maar later nam de transpiratiesnelheid sterk af. Uiteindelijk was de transpiratie in I veel geringer dan in S (Fig. 6, Tabel 9). De toeneming van het aantastingspercentage door de roest was in I geringer dan in R (Fig. 7). De roestsporulatie in I hield spoedig na het zichtbaar worden van de kafjesbruinsymptomen op. De toeneming van het aantastingspercentage doorSeptoria in I was groter dan die in S, zowel op het blad als op de aar (Fig. 8).  相似文献   

14.
Samenvatting Cladosporium fulvum staat bekend om zijn vermogen zich snel aan te passen aan nieuw geïntroduceerde resistentiegenen. Die laatste jaren bleven tomaterassen met C5 resistentie in de praktijk resistent. Deze rassen zijn zelfs resistent tegen het complexe fysio 2.4.5 door het bezit van Cf9 of een ander resistentie-gen. Een fysio 2.4.5.9 trad weliswaar op bij proeven op het IVT (Wageningen), maar werd nooit in de praktijk gevonden.In 1985 werd in Frankrijk het ras Rianto F1 in een praktijkteelt aangetast. Een isolaat vanC. fulvum van dit C5-resistente ras bleek fysio 2.5.9 te zijn. Een deel van de thans bij onderzoek gebruikte resistentiebronnen, zoals Bulgaria no. 1, Japan 74S en Japan 76S, is resistent voor dit nieuwe fysio.Het optreden van dit nieuwe fysio onderstreept de wenselijkheid ten minste twee nieuwe resistentiegenen in nieuwe rassen te gebruiken ter verbetering van de duurzaamheid van de resistentie.  相似文献   

15.
Most of 43 viruses could easily be detected directly in 53 out of 66 leaf samples dried and stored over CaCl2 for varying periods of time up to 20 1/2 years. Detection usually was with PTA pH 6.5, but alfalfa mosaic, cucumber mosaic and tomato aspermy viruses required PTA pH 3.0 to 4.0. Bean common mosaic, cowpea aphid-borne mosaic and cowpea mosaic viruses were also easily observed in newly dehydrated samples obtained for diagnosis from Morocco and Tanzania.Broad bean wilt virus, cowpea mosaic virus and cucumber mosaic virus were detected with agar gel-diffusion tests in dry leaf material ground in buffer. This serological assay demonstrated a high concentration of cucumber mosaic virus in leaf material dried over CaCl2 20 years ago. This paper further coroborates the value of the CaCl2 method of dehydration and storage of plant viruses in leaf material.Samenvatting Zeer uiteenlopende plantevirussen kunnen goed worden bewaard in bladmateriaal van geïnfecteerde planten dat is gedroogd en bewaard boven CaCl2. Bij rechtstreekse elektronenmicroscopische toetsing van 66 monsters met verschillende isolaten van 43 virussen konden in 53 monsters gemakkelijk virusdeeltjes worden waargenomen (Tabel 1 en Fig. 1 en 2). Meestal lukte dit met fosforwolfraamzuur pH 6,5 dat doorgaans voor in ruw plantesap voorkomende virussen wordt gebruikt. Bij luzernemozaïekvirus en komkommermozaïek virus gelukte dit alleen maar bij lagere pH (3,0 en 4,0). Ook het tomate-aspermievirus was dan veel gemakkelijker aantoombaar. Methylaminewolfraamzuur gaf geen beter resultaat.Draden van bonerolmozaïekvirus en van cowpea aphid-borne mosaic virus en bolletjes van cowpea mosaic virus waren snel waarneembaar in elektronenmicroscopische preparaten gemaakt van bladmateriaal van recent uit Marokko en Tanzania ontvangen monsters.Cowpea mosaic virus, tuinboneverwelkingsvirus en komkommermozaïekvirus konden eveneens gemakkelijk en snel serologisch worden aangetoond in met bufferoplossing vermalen droog blad van respectievelijk cowpea, erwt en tabak. Het laatstgenoemde, reeds 20 1/2 jaar geleden gedroogde bladmateriaal, bleek in vergelijking met pas geïnoculeerd vers blad van komkommer enChenopodium quinoa zelfs zeer veel serologisch actief virusmateriaal te bevatten (Fig. 3).De beschreven waarnemingen bevestigen nogmaals de waarde van de toegepaste methode van virusbewaring en tonen aan dat het mogelijk is vele virussen te herkennen in van elders ontvangen gedroogde bladmonsters, zonder het risico te lopen van virusontsnapping, zoals altijd aanwezig bij werk met toetsplanten in de kas.Guestworker from Istituto Sperimentale per la Patologia Vegetale, Rome, Italy, participating in the investigations from September 21 to December 21, 1977.  相似文献   

16.
When leaf-halves of Samsun NN tobacco or bean plants were floated on a solution of 10–15 M eosin Y after inoculation with tobacco mosaic virus (TMV) and kept at 20° C, local lesion formation was markedly diminished. There was also a decrease in the size of the lesions.Depending on the temperature very strong fluorescence due to callose formation was seen around the lesions in eosin Y-treated leaf-halves of Samsun NN tobacco and bean plants. It lasted from 3–5 days after inoculation, whereas fluorescence around lesions in the water-treated control leaves disappeared within 2–3 days after inoculation.When leaf discs of Samsun tobacco, a systemic host for TMV, were floated on a solution of eosin Y after inoculation with TMV and kept at 20°C for 5 days, TMV multiplication was not prevented. Callose deposition could be detected, neither in eosin Y-treated nor in water-treated control leaves.The relation between the inhibition of local lesion formation and the accumulation of callose in eosin Y-treated leaves is discussed.Samenvatting Het is bekend dat er een verband bestaat tussen afzetting van callose en de vorming van lokale lesies bij verschillende virus-waardplantcombinaties. Tevens staat vast dat eosine ophoping van callose op zeefplaten veroorzaakt. Onderzocht werd nu of eosine Y van invloed is op de vorming van lokale lesies en tevens ophoping van callose veroorzaakt in bladeren van Samsun NN-tabak en boon, geïnoculeerd met tabaksmozaïekvirus (TMV).Het bleek dat bladhelften van tabak die, na inoculatie met TMV, bij 20°C gedreven hadden op een oplossing van 10 of 15 M eosine Y, minder en kleinere lesies hadden dan de controlehelften die op water hadden gedreven (Tabel 1; Fig. 1). Bij 25°C werden deze effecten niet waargenomen (Fig. 2). Een concentratie van 15 M veroorzaakte wat beschadiging van de bladeren (verbruining van een deel van de zijnerven).Bij bladhelften van de boon was geen beschadiging te zien bij een concentratie van 15 M. Bij bonebladeren geïnoculeerd met TMV bleek behandeling met eosine Y zowel bij 20°C als bij 25°C en zelfs bij 30°C minder en kleinere lesies tot gevolg te hebben (Tabel 2; Fig. 3 en 4).Als gezonde bladhelften van Samsun NN-planten te drijven waren gelegd op water verscheen er callose in de buurt van het wondvlak (Fig. 5). Deze ophoping van callose was sterker als de bladhelften hadden gedreven op eosine Y in concentraties van 10 of 15 M (Fig. 6). In de zijnerven, die als gevolg van de behandeling met 15 M bruin waren geworden, was eveneens een sterke fluorescentie als gevolg van de aanwezigheid van callose te zien (Fig. 7 en 8).Als bladhelften van Samsun NN-planten na inoculatie met TMV te drijven waren gelegd op oplossingen van 10 of 15 M bij een temperatuur van 20°C bleek er niet alleen een reductie in aantal en afmeting van de lesies opgetreden te zijn, maar ook sterke fluorescentie als gevolg van aanzienlijke callose-afzettingen rondom de in hun uitbreiding geremde lesies (Fig. 9). De sterke fluorescentie verdween zelfs niet 3–5 dagen na inoculatie, hoewel bij bladeren die op water hadden gedreven dit al na 2–3 dagen het geval was (Fig. 10). Hadden de bladhelften na inoculatie echter bij 25°C op eosine Y gedreven dan was de fluorescentie rondom de lesies dezelfde als in de bladhelften die op water hadden gedreven.Bij bladhelften van gezonde bonen was niet veel ophoping van wondcallose waarneembaar en evenmin stimuleerde eosine Y de vorming ervan. Wel bracht deze stof een ophoping van callose teweeg op de zeefplaten van bladnerven (Fig. 11). Eveneens was er in de met eosine Y behandelde bladhelften fluorescentie in delen van de zijnerven (Fig. 12).Bij bonebladeren die waren geïnoculeerd met TMV was een sterke afzetting van callose te zien rondom de lesies die zich niet meer uitbreidden als gevolg van behandeling met eosine Y bij temperaturen tussen 20°C en 30°C (Fig. 13). In de controlehelften die op water hadden gedreven verdween de fluorescentie binnen 2 dagen na inoculatie (Fig. 14).Hadden bladschijfjes van Samsun-tabak na inoculatie met TMV gedreven op een oplossing van eosine Y dan bleek de virusvermeerdering in deze schijfjes niet geremd te zijn (Tabel 3).We kunnen concluderen dat er een correlatie bestaat tussen de hoeveelheid afgezette callose in de bladeren en de uiteindelijke grootte van de lokale lesies. De vraag blijft echter nog wel bestaan of callose-afzetting inderdaad de verspreiding van virus naar naburige cellen verhindert.  相似文献   

17.
A macroscopical, microscopical and SEM examination of wood samples, taken from diseased ash trees, was undertaken to probe into the cause of an ash wilt disease considered to be identical with dieback. The symptoms, particularly the obstruction of the vessels by tyloses and the occurrence of fungal hyphae in one specimen, bear a strong resemblance to those found in Dutch elm disease.Samenvatting Houtmonsters van zieke essen werden macroscopisch, microscopisch en met de SEM onderzocht om de oorzaak van de esseverwelkingsziekte op te sporen. Deze ziekte, ook wel aangeduid met essensterven, vertoont grote overeenkomsten met de in de Verenigde Staten van Amerika en in Groot-Brittanië al langer bekende ash dieback. De gevonden verschijnselen, in het bijzonder de verstopping van vaten door thyllen en het vóórkomen van schimmeldraden in een van de monsters, vertonen veel overeenkomsten met karakteristieke symptomen van de iepeziekte en van de eikeverwelking.  相似文献   

18.
A carlavirus was isolated from leaves of a dandelion plant raised in the experimental garden of the Hugo de Vries Laboratory in Amsterdam. The virus was readily sap-transmissible and infected 24 out of the 52 plant species and cultivars tested, with visible symptoms in 18 of them.Myzus persicae andCuscuta subinclusa (dodder) did not transmit the virus. In addition the virus was not seed-transmitted in dandelion. Dilution end-point was 10–5, thermal inactivation occurred at between 80–85°C and longevity in vitro was approximately 24h. The virus had a sedimentation coefficient of 136 S. Polyacrylamide gel electrophoresis of the coat protein gave two bands, consisting of proteins with molecular masses ranging from 37 000 to 34 300 Da (band I) and from 34 000 to 32 800 Da (band II). The molecular mass of the RNA was 2.84 x 106 Da. The average buoyant density of the virus was 1.306 gcm–3 and the average A260/A280 ratio 1.16. The virus particles had a normal length of 668 nm. with the light microscope, large mainly vacuolate inclusions were observed in the epidermal cells of infectedNicotiana cleavelandii leaves. In ultra-thin sections of systemically infected leaves ofN. clevelandii, bundles of aggregated virus particles were detected, whereas in infected dandelion leaves there were fewer aggregates and more scattered virus particles. There was a close serological relationship to dandelion latent virus, chrysanthemum virus B and potato virus S and a more distant one to carnation latent virus, elderberry carlavirus,Helenium virus S and potato virus M. The occurrence of the virus was found to be restricted to dandelion plants in the experimental garden in Amsterdam. On the basis of large differences in host range, symptomatology and lack of transmission byM. persicae it was decided that the virus could not be considered a strain of either dandelion latent virus, chrysanthemum virus B or potato virus S. We therefore propose that it be called dandelion carlavirus.Samenvatting Een carlavirus werd geïsoleerd uit een paardebloemplant, die opgekweekt was in de proeftuin van het Hugo de Vries-Laboratorium in Amsterdam. Het virus kon gemakkelijk met sap worden overgebracht en was in staat 24 van de 52 getoetste plantesoorten en-cultivars te infecteren, waarbij op 18 van deze symptomen zichtbaar werden.Myzus persicae en warkruid (Cuscuta subinclusa) konden het virus niet overbrengen. Evenmin kon het virus met zaad van geïnfecteerde planten van paardebloem overgaan. De verdunningsgrens was 10–5, de inactiveringstemperatuur 80–80°C en de houdbaarheid in vitro ongeveer 24 uur. Het virus had een sedimentatiecoëfficiënt van 136 S. Polyacrylamide-gelelektroforese van het manteleiwit resulteerde in twee banden, bestaande uit eiwitten met molecuulmassa's die varieerden van 37000 tot 34 3000 Da (band I) en van 34 000 tot 32 800 Da (band II). De molecuulmassa van het RNA was 2,84×106Da. De gemiddelde zweefdichtheid van het virus bedroeg 1,306g cm–3 en de gemiddelde A260/A280 verhouding was 1,16. Het virus had een normale lengte van 668 nm. In de epidermiscellen van geïnfecteerde bladeren vanNicotiana clevelandii werden met de lichtmicroscoop insluitsels met draderige en vacuoleachtige structuren waargenomen. In ultradunne coupes van systemisch geïnfecteerde bladeren vanN. clevelandii waren bundels geaggregeerde virusdeeltjes zichtbaar. In geïnfecteerde bladeren van paardebloem werden daarentegen meer verspreid voorkomende virusdeeltjes gevonden en minder aggregaten. Het virus vertoonde een sterke serologische verwantschap met het dandelion latent virus, chrysantevirus B en aardappelvirus S; er was een geringe verwantschap met het latente anjervirus, het carlavirus van vlier, Helenium virus S en het aardappelvirus M. Het vóórkomen van het virus bleek beperkt te zijn tot paardebloemen in de proeftuin in Amsterdam. Gezien de grote verschillen in waardplantenreeks, symptomatologie en overdracht metM. persicae hebben we gemeend, dat het virus niet slechts als een stam kon worden beschouwd van hetzij het dandelion latent virus, hetzij het chrysantevirus B en het aardappelvirus S. We stellen voor de naam carlavirus van paardebloem aan dit virus te geven.  相似文献   

19.
Beet yellows virus can be detected in leaf extracts of infected sugarbeet plants by ELISA. The use of discs was studied and proved to be a valuable and qualitatively reliable method. Leaf material could be stored at 4o or 22°C for at least six days without affecting the detection of this virus by ELISA. A dramatic decrease in ELISA values was found when leaf extracts were frozen.In an analysis of the distribution of virus over the plant it was found that young leaves present at the moment of infection and those which had still to develop after infection will contain virus. Symptoms produced by systemic virus invasion occur on the oldest leaves containing virus.Samenvatting Het bietevergelingsvirus kan op betrouwbare wijze met de ELISA methode in geïnfecteerde bieteplanten worden aangetoond. Een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedure kan worden bereikt met de zogenaamde disc-method, waarbij intacte ponsstukjes in de putjes van de ELISA-plaat worden geïncubeerd. Hierbij komt voldoende virus uit de ponsstukjes voor ELISA vrij. Bladmateriaal kon op verschillende wijzen bewaard worden zonder dat de mogelijkheid om het virus aan te tonen achteruitging. Met bladextracten die ingevroren waren, werden echter slechte resultaten verkregen.In een analyse naar de verdeling van het virus over het loof bleek het virus voor te komen in de geïnoculeerde bladeren, in die bladeren die op het tijdstip van inoculatie minder dan de helft van hun uiteindelijke lengte bereikt hadden en in de bladeren die nog moesten verschijnen. De symptomen ontwikkelden zich op de oudste systemisch geïnfecteerde bladeren.  相似文献   

20.
Fluorescence microscopy of cross sections of young twigs from sandal trees, stained with aniline blue, showed a marked difference in fluorescence in the phloem area of healthy and spike-diseased trees. In sections of twigs from healthy trees fluorescence was restricted to the outer zone of the phloem whereas the phloem zone in spike-diseased trees fluoresced over its total area. Older twigs and leaves, but not roots, showed a similar phenomenon. The diagnostic value of this method is discussed.Samenvatting Dwarscoupes van jonge takjes van sandelbomen werden gekleurd met 0,1% anilineblauw en de fluorescentie in ultraviolet licht met de microscoop bestudeerd.Van een spike-zieke sandelboom, die in een aantal takken de symptomen duidelijk vertoonde, werd een aantal monsters genomen (Fig. 1, monsters 1 t/m 5). Deze monsters bestonden uit jonge, groene takjes van een spike-vertonende tak (1), gezond uitziende takken (2, 3 en 4), en uit een ouder, verhout takje van een spike-vertonende tak (5). Tevens werd onderzoek verricht aan een sandelboom, die ongeveer een jaar geleden was geïnfecteerd met de ziekte door middel vanCuscuta, doch die, na het afsterven van enige takken, op het moment van onderzoek geen symptomen meer te zien gaf. Als controle diende een gezonde sandelboom.De monsters 1 (Fig. 2), 2 (Fig. 4), 3 (Fig. 5) en 5 (Fig. 7) vertoonden alle fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 2B, 4, 5 en 7B) in tegenstelling tot dat van de gezonde boom (Fig. 3 en 8) en monster 4 (een heel jong takje) van de zieke boom (Fig. 6).Takjes van de schijnbaar gezonde boom, die viaCuscuta was geïnfecteerd, vertoonden sterke fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 9 en 10).Dwarscoupes van bladeren van een gezonde boom (Fig. 11) en van die met spike-symptomen (Fig. 12) vertoonden ook de verschillen in fluorescentie in het floëem van de vaatbundels. In het eerste geval was de fluorescentie weer beperkt tot de buitenste lagen van het floëem (Fig. 11B), terwijl in het tweede geval fluorescentie in het gehele floëem optrad (Fig. 12B).Dwarscoupes van wortels van gezonde en zieke bomen gaven ongeveer dezelfde hoeveelheid fluorescentie in het floëem te zien.De toepassing van fluorescentiemicroscopie biedt perspectieven voor de diagnose van de spike-ziekte, wanneer de sandelboom nog geen uitwendige symptomen vertoont.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号