首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 500 毫秒
1.
Abastract The photosynthesis and transpiration rates of winter wheat leaves were measured at different developmental stages and at various levels of mildew infection. Even at low levels of infection, circa 4% leaf area being covered, both the assimilation and transpiration rates at light satiation were considerably reduced. Light use efficiency and dark respiration were not significantly affected. The physiological background of these effects was analysed by photosynthesis measurements at different external CO2 concentrations. It was shown that the carboxylation resistance was increased due to mildew infection and that stomatal resistance, boundary layer resistance and transport resistance in the mesophyll were only indirectly affected.A simulation model was used to compute the consequences of these effects on daily growth rate of a winter wheat canopy at different development stages and with different levels of mildew severity. These computations show that a low infection level may result in a considerable reduction of the crop growth rate. This effect was more pronounced when the sky was clear than overcast.Samenvatting Bepalingen van fotosynthese en verdamping werden verricht bij verschillende ontwikkelingsstadia van wintertarwe, die in verschillende mate was aangetast door meeldauw. Zelfs bij vrij lage infectiepercentages (circa 4%) was er al een aanzienlijke reductie van assimilatie en verdampingssnelheid bij lichtverzadiging. Lichtbenuttingsefficiëntie en donkerademhaling werden niet significant beïnvloed.De fysiologische achtergrond van deze effecten werd onderzocht door fotosynthesemetingen bij verschillende externe CO2 concentraties. Er werd aangetoond dat de carboxylatieweerstand werd verhoogd door meeldauwinfectie en dat de huidmondjesweerstand, grenslaagweerstand en transportweerstand in het mesofyl indirect werden beïnvloed.De gevolgen van deze effecten op de dagelijkse groeisnelheid van een wintertarwegewas in verschillende ontwikkelingsfasen en met verschillende LAI werd nagegaan met een simulatiemodel. Deze berekeningen tonen aan dat een geringe meeldauwaantasting resulteert in een aanzienlijke reductie van de groeisnelheid van het gewas. Dit effect was duidelijker bij heldere dan bij bewolkte hemel.  相似文献   

2.
Samenvatting Inoculaties metStereum purpureum werden in september 1952 uitgevoerd bij pruimen (var. Czar), in totaal bij 52 takken. Periodiek werd daarna telkens één dezer takken afgesnedne en door terugisolatie getracht vast de stellen over welke afstand de schimmel in lengterichting door het hout van de tak was gegroeid. Het is gebleken, dat jaarlijks twee maal groestilstand kan optreden, ten eerste in de winter, wanneer de temperatuur beneden het minimum komt waarbij groei van de schimmel nog mogelijk is, en ten tweede gedurende een bepaalde periode in de zomer. Tijdens deze zomerperiode staat niet alleen de groei stil, maar is ook isolatie van de zwam uit het hout niet mogelijk. Deze zeer inactieve periode van de schimmel wordt niet direct door het temperatuurverloop bepaald, doch door de fysiologische toestand van de waardplant, die nog niet te veel onder de aantasting mag hebden geleden; in zeer zwaar aangetaste takken treedt zij niet op, zoals bleek in de zomer van 1954 toen de takken zwaar ziek en grotendeels reeds afgestorven waren. In werkelijkheid is deze inactieve zomerperiode van de schimmel dus een periode van verhoogde resistentie van de waardplant. Het is mogelijk, dat deze resistentieverhoging wordt veroorzaakt door bepaalde producten van de koolzuurassimilatie, die zich van de bladeren naar het hout begeven en in de loop van de zomer een concentratie bereiken hoog genoeg om de groei van de schimmel te beletten.Om de aangetaste gedeelten van het hout kunnen zich donkere zônes vormen, wanneer de groei van de schimmel gedurende zekere tijd heeft gestagneerd; deze hebben geen betekenis als barrière voor de schimmel.Enige conclusies van belang voor de practijk van de loodglansbestrijding kunnen uit deze waarnemingen worden getrokken.  相似文献   

3.
Samenvatting Stengelaantasting doorPhoma solanicola Prill. et Delacr. werd waargenomen in aardappelveldjes van een vruchtwisselingsproefveld te Hagestein. De mate van aantasting varieerde met de voorvrucht en werd vastgelegd door het percentage aangetaste planten te bepalen. In het voorjaar waren reeds tellingen verricht van wortel-en stengelaaltjes in de grond. Er bleek een duidelijk verband te bestaan tussen het aantal stengelaaltjes in de grond in het voorjaar en het percentage doorPhoma aangetaste planten in de zomer. Het is waarschijnlijk, dat de aaltjes de planten hebben verzwakt of ingangspoorten hebben gemaakt voor de schimmel.Er werden eveneens regressies gevonden van loof-en knolopbrengst op het aantal stengelaaltjes in het voorjaar in de grond en op het percentage doorPhoma aangetaste planten. Deze aantasting doorDitylenchus dipsaci enPhoma solanicola kan ernstige schade veroorzaken; bij zware aantasting was de opbrengstreductie meer dan 50%.  相似文献   

4.
Summary The comparative efficacy of a number of fungicides was tested on the conidia ofGloeosporium fructigenum Berk. f.chromogenum Gorter, the cause of olive anthracnose in South Africa. The tests were based on the slide-germination technique recommended by the American Phytopathological Society and modified to suit local conditions. It was necessary to use a stimulant to encourage germination.The tests showed that cuprous oxide was slightly better than Bordeaux mixture but that copper oxychloride and zineb were not as good. Captan and dichlone were appreciably more effective than Bordeaux mixture. Ferbam was the most effective of all the fungicides tested.Samenvatting Wegens de moeilijkheden welke bij praktijkproeven voor het gelijktijdig vergelijken van een aantal fungicide spuitmiddelen in plaatselijke boomgaarden van olijen ondervonden worden, werd de doeltreffendheid van enkele nieuwere koper- en organische schimmeldodende preparaten voor het bestrijden vanGloeosporium fructigenum Berk. fchromogenum Gorter, de oorzaak van de olijf-anthracnose in Zuid-Afrika, in sporekiemingsproeven bestudeerd.De gevolgde techniek was met enkele wijzigingen gebaseerd op een door de Amerikaanse Fytopathologische Vereniging aanbevolen methode. In plaats van gewone objectglazen werden echter vierkante glasplaatjes gebruikt, waarop naast elkaar drie objectglaasjes, elk van twee uithollingen voorzien, met canadabalsem vastgekleefd waren. Om van een goede en gelijkmatige ontkieming van de sporen verzekerd te zijn, was het noodzakelijk een stimulans toe te voegen, waarvoor een oplossing werd gekozen die voorGlomerella cingulata doeltreffend was bevonden. Waarnemingen over de ontkieming werden na een tijdsduur van acht uren verricht om te voorkomen dat de vorming van secundaire sporen het kiemingsbeeld vertroebelden.Drie koperpreparaten en vijf organische fungiciden werden aan de toets onderworpen. De verkregen resultaten zijn af te lezen uit tabel 1. Hoewel het verschil in reactie tussen de drie koperverbindingen gering is, werd er toch een duidelijke aanwijzing gevonden, dat cupro-oxide iets sterker en koper-oxychloride iets zwakker op de sporen inwerkt dan Bordeauxse pap. Bij de dithiocarbamaten deden zich echter opvallender verschillen voor. Zo bleek ferbam een uiterst effectief middel om de sporekieming bijG. fructigenum f.chromogenum te onderdrukken en is het zelfs het meest toxische van alle onderzochte preparaten. De maneb- en zineb-preparaten waren veel minder effectief; zineb reageerde zelfs zwakker dan Bordeauxse pap. Captan en dichlone daarentegen onderdrukten de kieming weer veel sterker dan Bordeauxse pap, maar niet zo effectief als ferbam.Van de onderzochte preparaten komen dus alleen ferbam, captan en dichlone in aanmerking voor verdere praktijkproeven om de anthracnose van olijven te bestrijden.  相似文献   

5.
Wheat yield losses caused by powdery mildew were computed based on effects of the disease on leaf photosynthesis. Powdery mildew was introduced in a crop model of wheat by quantification of five parameters, taking the vertical and horizontal distribution of mildew in the crop into account. The most important parameters were those of the mildew intensity, the distribution of mildew in the crop, and the effect of mildew on assimilation at light saturation. Measured mildew epidemics in field experiments in three different years, were used to compute yield losses. Computed losses were compared to measured losses. On average, computed yield loss approached measured, but measured yield loss was underestimated, especially in early mildew epidemics due to the computation of partitioning and reallocation of assimilates. Other processes which may cause an underestimation are described. The use of crop models as a method to upgrade disease management systems is discussed.Samenvatting Opbrengstderving van wintertarwe werd berekend aan de hand van het effect dat meeldauw heeft op de blad-fotosynthese. Een rekenmodel voor de gewasgroei van tarwe werd uitgebreid met meeldauw. Met inachtneming van de vertikale en horizontale verdeling van meeldauw in het gewas, werd meeldauw in het model gekwantificeerd door vijf parameters. De belangrijkste parameters waren die van de meeldauwintensiteit, de verdeling van meeldauw in het gewas en het effect van meeldauw op de assimilatie bij een overvloed aan licht. Epidemieën van meeldauw, gemeten in veldproeven in drie verschillende jaren, werden gebruikt om opbrengstdervingen te berekenen. Gemiddeld kwam deze redelijk overeen met de in de veldproeven gemeten opbrengstderving. De gemeten opbrengstderving werd echter onderschat, vooral bij vroege epidemieën van meeldauw door de wijze waarop de (her)verdeling van assimilaten wordt berekend. Andere mechanismen, die een onderschatting van opbrengstderving kunnen veroorzaken worden besproken. Of deze modellen als methode gebruikt kunnen worden om systemen voor de geleide bestrijding van ziekten te verbeteren wordt bediscussieerd.  相似文献   

6.
Summary The blueing of tulip bulbs is a physiological disease resembling in some ways physiological diseases of other plants. Recent experiments indicate that sunlight influences blueing. By shading the plants the extent of the disease was considerably reduced or even eliminated. The influence of light was found to apply only during a certain period of the season, the most susceptible period being in the last week of April and the first two weeks of May.A hypothesis has been developed concerning the origin of the necrotic spots in the bulb, which may also hold good for toppling of tulips. It is assumed that cell sap, possibly together with sugars, are excreted from the cell into the intercellular spaces of the parenchymatous tissue, thus bringing about a necrosis.Samevatting Het blauwgroeien van tulpebollen is een fysiologische ziekte, die in bepaalde opzichten overeenkomst vertoont met fysiologische ziekten bij andere gewassen.Nadat vroeger werd aangetoond, dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen de bolgrootte en het percentage zieke bollen en dat de groei van de bol waarschijnlijk verband houdt met de ziekte (fig. 4), is door recente veldproeven duidelijk geworden dat het zonlicht of de straling een grote invloed op het blauwgroeien heeft. De verspreiding van de zieke bollen in de bedden op het veld is niet willekeurig. Er is een duidelijk randeffect waar te nemen, d.w.z. dat de bollen in de regels aan de padkant verhoudingsgewijs een groter aantal zieke bollen hebben dan de bollen in de regels midden in de bedden (zie fig. 1–3). Dit randeffect werd in hoofdzaak toegeschreven aan de werking van het zonlicht. Door het gewas te beschaduwen met een scherm van plastic horregaas (lichtabsorptie ongeveer 50%) of van jute doek (lichtabsorptie ongeveer 75%) kon de ziekte sterk worden verminderd of zelfs geheel worden geëlimineerd. Door periodiek te schermen kon in veldproeven een bij uitstek gevoelige periode, wat de lichtinvloed betreft, worden aangetoond. Deze periode viel ongeveer in de laatste week van april en in de eerste twee weken van mei (fig. 3). Het afschermen van het gewas tijdens de gevoelige periode zou met het oop op de ziekte het bruikbare deel van de geoogste bollen aanzienlijk vergroten (fig. 6). Het bolgewicht wordt door deze periodieke afscherming slechts matig ongunstig beïnvloed. Of deze maatregel met het oog op de kosten ook economisch verantwoord is, valt te betwijfelen.Behalve het feit dat het licht effect zal hebben op de groei en de grootte van de bol en daarmede het ziektepercentage zal beïnvloeden, kon worden aangetoond dat het licht of de straling een zeer specifieke werking op de ziekte heeft (zie fig. 5). Welke werking het zonlicht of de straling heeft, is niet geanalyseerd. In de discussie zijn over het ontstaan van de necrotische plekken inde bol suggesties gedaan, die echter bij gebrek aan nadere gegevens een speculatief karakter dragen. Als basis voor verder onderzoek wordt aangenomen, dat analoog aan wat zich bij het kiepen van tulpen voordoet, een excretie van vloeistof celinhoud) in de intercellulaire ruimten van het parenchymweefsel plaats heeft, die een necrose zou veroorzaken.  相似文献   

7.
Two types of wounding of iris bulbs occur: damage by handling (transport etc.) and ruptures in the bulb tissue made by the first growth of root tips.Contamination of bulbs with spores ofPenicillium corymbiferum demonstrated that the fungus is able to enter bulbs only through fresh wounds. At 17°C and high humidity the wounds became unsuitable for infection within 3 days. However, at a lower temperature and/or lower humidity the wounds remained suitable for entry of the fungus over a longer period.It is suggested that attack at the base of the bulb, which until now has not been appreciated, is the resultant of (1) the occurrence of ruptures in the tissue there, correlated with the speed of initial root growth, (2) susceptibility of the wound tissue, related to temperature and relative humidity, and (3) growth rate of the fungus.Samenvatting Bij bloembollen komen twee typen verwondingen voor, nl. beschadigingen die ontstaan ten gevolge van het verwerken van de bollen (transport enz.) en barstjes in het bolweefsel die worden gemaakt door de naar buiten dringende worteltoppen. De snelheid van wortelvorming wordt beïnvloed door bollen te planten in vermiculiet van verschillende vochtigheid of temperatuur. Bij een snelle ontwikkeling van de jonge wortels is de aantasting minder sterk dan bij een trage ontwikkeling (Tabel 1). Deze resultaten rechtvaardigen de veronderstelling dat de schimmel uitsluitend door wonden kan binnendringen. Deze veronderstelling werd bevestigd door proeven waarin bollen kunstmatig werden beschadigd met carborundum. Alleen de jonge wonden waren geschikt voor de schimmel. Oude wonden werden in vochtige vermiculite onvatbaar, doch in de bewaarcel bleef de vatbaarheid bestaan (Tabel 2).In Tabel 3 en 4 wordt getoond dat de omstandigheden tijdens de bewaring de tijdsduur beïnvloeden gedurende welke het weefsel van de wonde vatbaar blijft. Er kan worden aangenomen dat de aantasting van de basis van de bol, welke niet eerder werd onderscheiden van de aantasting van mechanisch beschadigde plekken, de resultante is van de snelheid van wortelgroei (die bepaalt hoe lang nieuwe wonden ontstaan), de vatbaarheid van het wondweefsel en de groeisnelheid van de schimmel.  相似文献   

8.
A slightly modified procedure for purifying pea enation mosaic virus (PEMV) is described. Essential features are the adding of Mg++ ions to the extraction buffer and the use of polyethylene glycol for concentrating the virus; Mg++ ions seem to protect virus infectivity. Both components of PEMV were found to be infectious. The infectivity of each component in its band on a sucrose gradient was directly proportional to its optical density. The infectivity was not enhanced when both components were simultaneously inoculated ontoChenopodium album. It is concluded that each component carries a complete genome of the virus.Samenvatting Een methode, die was beschreven om erwte-enatiemozaïekvirus (PEMV) te zuiveren, werd gewijzigd. De toevoeging van Mg++-ionen bleek gunstig te zijn voor de zuiverheid van het preparaat en voor de infectiositeit van het virus. Het virus kan met polyethyleenglycol worden geconcentreerd zonder dat NaCl behoeft te worden toegevoegd.Gezuiverde preparaten van PEMV bestaan uit twee componenten met sedimentatiecoëfficienten van 107 en 96 S (Fig. 1). Beide componenten bleken na zuivering infectieus te zijn (Tabel 4). Bij scheiding van de componenten op een suikergradiënt waren de optische dichtheid en de infectiositeit van beide componenten op gelijke wijze over de gevormde zones verdeeld (Fig. 2). Bovendien bleek dat de infectiositeit van beide componenten niet kon worden verhoogd door toevoeging van de een aan de ander (Tabel 5).Wanneer het virus op een CsCl-gradiënt werd gecentrifugeerd werd alleen de bodemcomponent teruggevonden. Deze bleek infectieus te zijn. De topcomponent wordt waarschijnlijk vernietigd door CsCl.In de agargeldiffusietoets bleek het virus-antigeen homogeen te zijn. Het virus viel in twee componenten uiteen bij immuno-elektroforese. Mogelijk is dit te verklaren door het bestaan van twee centrifugale componenten.The senior author was a visiting research worker from March 1965 till May 1967.  相似文献   

9.
Summary Storage of antisera against plant viruses and leaf material from virus infected plants is simplified by application of freeze-drying. Dehydrated plant material is of great value for the removal of virus inhibiting substances by organic solvents. Several plant viruses are unaffected by this drying procedure.
Met een samenvatting: Enkele toepassingen van het drogen door sublimatie bij het virologische onderzoek
Samenvatting Biologische stoffen kunnen na drogen door sublimatie, zonder verlies aan activiteit, op eenvoudige wijze lange tijd bewaard worden. Goede resultaten werden geboekt bij het bewaren van verzadigde antisera tegen de volgende plantevirussen: X-virus, Y-virus, M-virus,Cucumis virus 1 st. Chr., tomaataspermyvirus, narcissemozaïekvirus, narcissegrijsvirus,Phaseolus virus 2, irisvirus en hyacintevirus. In tabel 1 wordt de invloed van enkele bewaartemperaturen en gassen op de serologische activiteit weergegeven. Uit deze resultaten blijkt een nadelige invloed van hogere bewaartemperaturen op de hoeveelheid antibodies. Vooral voor het diagnostische onderzoek is dit van groot belang.Ook voor het conserveren van bladmateriaal, al dan niet geïnfecteerd met plantevirus, opent deze methode belangrijke perspectieven. Niet alleen de antigeniteit maar ook het infectievermogen van Y-virus, ratelvirus enCucumis virus 1 st. Chr. uit gedroogd tabaksblad blijkt na 9 maanden bewaren bij 7 °C nog grotendeels aanwezig te zijn. Bij deze experimenten werd While Burley tabak geïnfecteerd met een suspensie die verkregen wordt door gedroogd blad fijn te wrijven met 9 delen fosfaatbuffer pH 7,0. Nader onderzoek zal moeten leren in hoeverre het infectievermogen ook kwantitatief onaangetast blijft.Gedroogd materiaal is van belang voor het verwijderen van verbindingen die remmend werken op eigenschappen van een virus.Vaughan (1956) gebruikte extractie met alcohol voor de verwijdering van tanninen, terwijlRozendaal & van Slogteren (1958) bij de zuivering van S- en M-virus voor antiserumbereiding een extractie met chloroform, aceton en ether toepasten. Deze methode bleek ook goede resultaten op te leveren bij de bereiding van antisera tegen: X-virus, Y-virus, narcissemozaïek en narcissegrijsvirus, hyacintevirus, irisvirus,Cucumis virus 1 st. Chr. en tomaataspermyvirus.
  相似文献   

10.
Potato leafroll virus (PLRV) was purified fromPhysalis floridana, applying freezing, low-speed centrifuging, ammonium sulphate precipitation, clarification with chloroform and butanol, ultracentrifuging and sucrose-gradient centrifuging. Three antisera with titers from 64 to 256 were prepared, one of them being sufficiently specific to be used in the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA).With this test PLRV could be detected reliably in the foliage of secondarily infected, glasshouse-grown potato plants of six cultivars tested, and in sprouts of four or five of them. The results indicate that ELISA may be used successfully for routine testing of foliage of glasshouse-grown potato plants.Samenvatting Aardappelbladrol, veroorzaakt door het aardappelbladrolvirus (PLRV) is reeds meer dan een eeuw in Europa bekend en is in veel landen vermoedelijk nog steeds de ernstigste virusziekte van de aardappel. De bestrijding wordt ernstig bemoeilijkt door het ontbreken van een betrouwbare toetsmethode. De callosetoets heeft als routinetoets voor het aantonen van PLRV in knollen op beperkte schaal ingang gevonden, maar is niet 100% betrouwbaar.Sinds kort is voor virussen een zeer gevoelige serologische methode beschikbaar gekonen, de enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Hierbij wordt het virus in plantemateriaal aangetoond door middel van een enzymreactie, waarvan de kleuromslag met het blote oog of (bij voorkeur) met een fotometer wordt afgelezen. De uitslag van de fotometer (extinctie) is een aanduiding voor de aanwezigheid van het virus. De methode lijkt bruikbaar voor routinematige toepassing. Om de bruikbaarheid voor het aardappelbladrolvirus te onderzoeken werd dit virus gezuiverd, werden antisera bereid en werden loof en spruiten van bladrolvirusvrije en-zieke aardappels onderzocht.Bij de viruszuivering uitPhysalis floridana, werd gebruik gemaakt van bevriezing, precipitatie door middel van ammoniumsulfaat, klaring met chloroform en butanol, centrifugering bij laag en hoog toerental en suikergradiëntcentrifugering. Met de viruspreparaten werden drie konijnen geïnjiceerd. De verkregen antisera bereikten titers van 64 tot 256 in de micro-precipitatietoets (Tabel 2). Eén hierven (B) was voldoende specifiek om in ELISA gebruikt te worden.Toetsingen werden uitgevoerd met blad van in een kas opgekweekte bladrolvrije en secundair geïnfecteerde aardappelplanten en met in het donker gekweekte spruiten. Tabel 1 geeft een overzicht van de getoetste rassen, de aantallen knollen, die ter kieming waren weggelegd en waarvan telkens één oog in de kas werd uitgeplant, en van de virussen waarmee ze geïnfecteerd waren. De resultaten van de toetsingen, weergegeven in de Tabellen 3 en 4, laten zien, dat het bladrolvirus betrouwbaar kan worden aangetoond in het blad van alle zes cultivars, maar in de spruiten van slechts vier of vijf, nl. Bintje, Element, Ostara, Resy en mogelijk Désirée. ELISA kan derhalve goed worden gebruikt voor het aantonen van het bladrolvirus in blad van secundair geïnfecteerde kasplanten. Of dit ook geldt voor veldplanten moet nog worden onderzocht.ELISA zal voor de Nederlandse pootgoedteelt het meest waardevol zijn wanneer met deze toets het virus in vers gerooide, slapende knollen kan worden aangetoond (nacontrole). Helaas waren zulke knollen niet beschikbaar toen we onze proeven met blad en spruiten uitvoerden.  相似文献   

11.
Samenvatting In het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) te Wageningen wordt gangreen bij aardappel, veroorzaakt door de schimmelPhoma exigua var.foveata, onderscheiden van ander droogrot door aangetast weefsel uit te leggen op een semiselectief medium. Op dit medium wordt de vorming van kristallen van voor de schimmel kenmerkende anthrachinonen bevorderd. De gemakkelijk waar te nemen geelgroene kristallen in het medium wijzen op de aanwezigheid van de betrokken schimmel. Bij een van deze toetsen vormden zich tussen de zich ontwikkelende kolonies van de schimmel donkere lijnen. Deze lijnen verschilden van reeds eerder beschreven violette lijnen, die zich vormen tussen kolonies van de twee variëteitenexigua enfoveata vanP. exigua. Onderzoek aan 27 isolaten vanP. exigua var.foveata toonde aan dat er met betrekking tot de vorming van donkere lijnen 11 verschillende typenP. exigua var.foveata onderscheiden konden worden. Isolaten van deze typen vormden bij gepaarde groei op het selectieve medium donkere lijnen met andere typen, maar niet met isolaten van het zelfde type. Er bleek geen verband met het groeitype van de cultures noch met de vorming van het antibioticum E te bestaan.  相似文献   

12.
Samenvatting Naar aanleiding van literatuurgegevens werd de invloed van koper en zink op het optreden van aardappelschurft nagegaan. Daarbij werd gebruik gemaakt van een mengsel van zilverzand en perlite, beide zinkvrije materialen, terwijl koper alleen in perlite aangetoond kon worden in een hoeveelheid van 1 ppm. Een schurftisolatie van het IPO werd door deze kunstmatige grond gemengd. Een bepaalde hoeveelheid van beide metalen werd a1 of niet eens per week met de voedingsvloeistof gegeven.Aan het einde van de potproef werden door middel van de verdunningsmethode de aantallen S.scabies in de potten bepaald. De resultaten van de proef zijn in tabel 1 weergegeven.De invloed van zink was niet belangrijk; koper gaf daarentegen een duidelijke reductie van de schurftaantasting, maar tevens bij hoge concentratie een slechte wortelontwikkeling. Gezien de dichtheid van het organisme in het substraat is er sprake van een directe invloed van het koper op het pathogeen.Het resultaat van deze proef maakt het waard om koper op grotere schaal als schurftbestrijdingsmiddel te beproeven. Het fytotoxisch effect kan daarbij misschien vermeden worden door het enige tijd v66r het planten toe te passen.  相似文献   

13.
Tobacco mosaic virus was detected twice in herbaceous test plants inoculated with sap from leaves and petals of apple. However owing to the high infectivity of the virus and the low infection rate of the test plants it could not be concluded whether the infection of the test plants was due to contamination or to its actual presence in apple. Using the latex-agglutination test, the virus could not be detected in fruit tree material.Samenvatting Gedurende 1965 en 1966 werd herhaaldelijk tabaksmozaïekvirus (TMV) aangetroffen in kruidachtige toetsplanten die met sap van appel waren geïnoculeerd. Dit feit en gegevens uit latere publikaties van Amerikaanse onderzoekers over het algemeen voor-komen van TMV in appel, peer en kers in de VS en Canada, leidden in 1967 en 1968 tot een meer gericht onderzoek naar het voorkomen van TMV in appels in Nederland. Bij dit onderzoek werd wederom tweemaal een TMV-reactie op de toetsplanten verkregen. Deze resultaten waren echter niet reproduceerbaar en daarom is met dit onderzoek niet bewezen dat het virus in Nederland in appels voorkomt. Gezien de zeer hoge infectiositeit van TMV kan niet uitgesloten geacht worden dat de infectie van de toetsplanten veroorzaakt werd door verontreiniging.Ook op een meer directe wijze, door verschillende sapmonsters van appel serologisch met behulp van de latex-agglutinatietoets te onderzoeken, kon het virus niet worden aangetoond. Bladsap gaf dikwijls een niet-specifieke uitvlokking. Dit hoeft echter nog geen aanwezigheid van TMV uit te sluiten want door toevoeging van gezuiverd virus aan sap, waarin geen spontane uitvlokking optrad, werd toch geen positieve serologische reactie verkregen. Dit was wel het geval met gezuiverd virus zonder saptoevoegingen.  相似文献   

14.
Fungicides which inhibit ergosterol biosynthesis have been in use for control of wheat powdery mildew (Erysiphe graminis f. sp.tritici) in the Netherlands since 1978. Mildew populations were tested for their variation in sensitivity to triadimefon from 1982 to 1984.In 1982 isolates from the province Limburg, with a triazole spray-regime history, were less sensitive to triadimefon than isolates from the provinces Gelderland and Noord-Brabant, where triazoles had not been used. In the following years isolates with reduced sensitivity were also detected in the latter provinces and other parts of the country. This spread correlates with the increased use of triazoles, both in frequency and space, from 1983 onwards. The reduced sensitivity can as a whole or in part be responsible for the decline in field performance of triazoles, observed during these years.Cross-sensitivity to the triazoles triadimefon and propiconazole was established, but not to triazoles and the morpholine fungicide fenpropimorph. Effectiveness of the latter compound was similar to all isolates from Limburg tested in 1984. Field performance of fenpropimorph, introduced in 1983, appeared to be normal. It is recommended to counteract further development of resistance by sequential use of fenpropimorph early in the season (May) and triazoles at the end (June–July).Samenvatting Fungiciden die de ergosterolbiosynthese remmen worden in Nederland sinds 1978 gebruikt bij de bestrijding van tarwemeeldauw (Erysiphe graminis f. sp.tritici) Meeldauwpopulaties werden getoetst op hun variatie in gevoeligheid voor triadimefon van 1982 tot 1984.In 1982 bleken isolaten afkomstig uit de provincie Limburg, waar voordien triazolen werden toegepast, minder gevoelig te zijn voor triadimefon dan isolaten uit de provincies Gelderland en Noord-Brabant, waar nog geen triazolen werden gebruikt. In de daaropvolgende jaren werden isolaten met een verminderde gevoeligheid ook in laatstgenoemde provincies en in andere delen van het land gevonden. Deze uitbreiding is gecorreleerd met een toename in het gebruik van triazolen vanaf 1983 in areaal en frequentie. De afname in gevoeligheid kan geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk zijn voor de verminderde meeldauwwerking van triazolen die gedurende deze jaren werd waargenomen.Kruisgevoeligheid werd vastgesteld voor de triazolen triadimefon en propiconazool, maar niet voor triazolen en het morfoline-derivaat fenpropimorf. De werking van dit middel was tegen alle isolaten uit Limburg die in 1984 werden getoetst, gelijk. De meeldauwwerking van fenpropimorf, dat in 1983 werd geïntroduceerd, was normaal. Aanbevolen wordt om verdere resistentie-ontwikkeling tegen te gaan door afwisselend gebruik van fenpropimorf vroeg in het groeiseizoen (mei) en een triazool aan het eind (juni-juli).  相似文献   

15.
Samenvatting In koffieplantages in de Ivoorkust wordt veel schade aangericht door de zwarte takkenboorder,Xyleborus morstatti Hag. De kever boort gangen in niet te oude takken. Op de wand van deze gangen groeit een schimmel, de zgn. Ambrosia, die als voedsel dient voor het nageslacht van de kever. Via de gemaakte opening kunnen secundaire schimmels de koffietak aantasten. Deze aantasting, samen met de mechanische schade, heeft in vele gevallen afsterving van de takken tot gevolg.Het onderzoek over de levenswijze vanX. morstatti vormt een onderdeel van een studie betreffende het voedselkeuze-mechanisme van dit insekt.Een methode voor het kweken vanX. morstatti in het laboratorium wordt gegeven. De kever is bestudeerd aan de hand van waarnemingen in veld en laboratorium (tabel 1). Als gevolg van het niet meer aanwezig zijn van de Ambrosia in de oudere gangen ontstaat een sterke spreiding in de ontwikkeling van de larven. Er is een verband tussen de afmetingen van de gangen en de grootte van de nakomelingschap. Een klein deel van de gangen bevat uitsluitend mannelijke nakomelingen.  相似文献   

16.
Samenvatting 1. Van verschillende chemische middelen bleek FeCl3 het eenige te zijn, dat in potproeven de schurft sterk deed verminderen. 2. De verschillende typen schurft bij dezelfde aardappelvari?teit worden door verschillendeActinomyces-stammen veroorzaakt. 3. EénActinomyces-stam kan op verschillende aardappelvari?teiten verschillende typen schurft verwekken; het type is specifiek voor iedere vari?teit. 4. EénzelfdeActinomyces-stam kan virulent zijn voor sommige aardappel-vari?teiten, terwijl hij andere vari?teiten in het geheel niet aantast; deze laatste gedragen zich tegenover and ere stammen weer geheel anders. 5. In reincultuur ging de virulentie van vele stammen achteruit, van enkele bleef zij gelijk, bij één ging zij vooruit. 6. Door verblijkf op groeiende, levende aardappelknollen werd de verzwakte virulentie weer versterkt. 7. Het is wenschelijk, om in ons land de invloed van wisselbouw op het optreden van schurft na te gaan.
Investigations on certain Actinomycetes that cause Potato Scab
  相似文献   

17.
Poplar mosaic virus (PMV) was purified fromNicotiana megalosiphon orN. clevelandii and antisera with titres from 256 to 4096 were prepared. One of these was used for the detection of PMV in poplar stools with the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Although ELISA was less sensitive than the infectivity test onN. megalosiphon, both tests were equally reliable when using lower leaves in July and August, and when applied to tip leaves at the end of the growing season. With both tests more infected trees were detected than with visual inspection. For PMV a particle length of 661 nm was calculated.Samenvatting Plantgoed van populier mag in Nederland alleen verhandeld worden als het goedgekeurd is door de NAKB en afkomstig is van door de NAKB gekeurde vermeerderingsvelden. Vooral in vermeerderingsvelden is het van belang dat besmette bomen in een zo vroeg mogelijk stadium verwijderd worden. De beoordeling van populieren op aanwezigheid van populieremozaïekvirus (PMV) geschiedde tot nu toe vrijwel uitsluitend visueel. Van veel virussen is echter bekend dat besmette planten vaak geen symptomen vertonen. Daarom werden in 1978 twee toetsmethoden vergeleken, zowel onderling als met de resultaten van visuele selectie. Daarbij bleek een infectietoets opNicotiana megalosiphon gevoeliger dan een recent door Clark en Adams (1977) beschreven serologische methode (enzyme-linked immunosorbent assay: ELISA). Beide toetsmethoden zijn echter even betrouwbaar als de toetsingen worden uitgevoerd in juli en augustus met de onderste en middelste bladeren van jonge eenjarige scheuten, of in begin oktober met de topbladeren. Met beide toetsen werden belangrijk meer besmette planten gevonden dan met visuele beoordeling. Daar men niet, zoals bij de uitvoering van de infectietoets, over kasruimte hoeft te beschikken, kunnen met ELISA grote aantallen monsters per seizoen worden getoetst. De ELISA methode verdient daarom de voorkeur boven de infectietoets. Het voor ELISA benodigde antiserum werd verkregen door een konijn te injecteren met virus gezuiverd uitN. megalosiphon enN. clevelandii.De deeltjeslengte van PMV (Robusta LH) werd berekend op 661 nm.  相似文献   

18.
Lesions ofBotrytis tulipae on tulip bulbs do not give rise to new infections during storage but may do so after planting. Compared with storage at 20°C and a relative humidity (r.h.) of 40%, storage at 20°C and 95% r.h. reduces, and at 5°C and 95% r.h. tends to increase the rate of successful isolations from lesions during the storage period and the number of new infections after planting. The bulbs show more new infections during growth in soil at 9°C than at 18°C.Samenvatting Lesies, veroorzaakt doorB. tulipae op de buitenste rok van tulpebollen, veranderen niet van uiterlijk tijdens de bewaarperiode. Na het planten kan de schimmel tot aan het bloeitijdstip (waarna geen waarneming aan de moederbol meer mogelijk is) op elk moment, zelfs vlak voor het bloeitijdstip, vanuit de lesies uitgroeien en nieuwe infecties veroorzaken vlak naast de oude lesies of op enige afstand daarvan (Tabel 1). Het is niet bekend of bij deze late uitgroei een remmende factor in of rond de lesies een rol speelt. Bij een aantal lesies groeit de schimmel niet uit, hoewel hij uit enkele daarvan wel kon worden geïsoleerd, zelfs nog omstreeks de bloeitijd.Hoewel in vitro een temperatuur van 20°C en een hoge relatieve vochtigheid (rv) voor de schimmel optimale groeiomstandigheden vormen (Válaková, 1963), bleek dat na bewaring van de bollen bij 20°C en een hoge rv (95%), het uitgroeien vanB. tulipae vanuit de lesies na het planten geringer was dan na bewaring bij 20°C en 40% rv, terwijl bewaring bij 5°C de uitbreiding bevorderde (Tabel 3). Na het planten vond bij lage bodemtemperatuur (9°C) meer uitbreiding van de lesies plaats dan bij hogere. De oorzaak van de verschillen tussen het uitgroeien van de schimmel in vitro en in vivo is niet bekend; misschien blijft de schimmel levenskrachtiger in het bolweefsel bij lage temperatuur of is bij hoge temperatuur een remmende factor meer actief.  相似文献   

19.
Samenvatting In 1950 werd Oort verzocht een Werkgroep Inwendige Therapie bij Planten op te richten en daarvan het voorzitterschap of zich te nemen. Onderzoekers van verschillende disciplines, fytopathologen, plantenfysiologen, organisch chemici en biochemici, werken hierin nauw samen bij de ontwikkeling van systemische fungiciden en bij de bestudering van de relatie tussen waardplant en parasiet. De hoofdlijnen, waarlangs de problemen benaderd werden en de voornaamste objecten van onderzoek worden in het kort beschreven.  相似文献   

20.
Several factors influencing the occurrence and extent of external fruit rot caused byDidymella bryoniae on cucumbers in the post harvest period were studied.The minimum, optimum and maximum temperatures for growth of the fungus on fruits were circa 10, 23 and 35°C, respectively. The influence of the temperature on the growth of the fungus in vitro and in vivo was about similar. The fitness of the fungus diminished by storing inoculated fruits at about the maximum temperature for growth of the fungus for one day, but this temperature influenced fruit quality negatively. Storing at 10 to 12°C is more advisable.Isolates ofD. bryoniae showed variation in virulence. There was a linear relationship between growth on fruits and growth in vitro of these isolates, but no correlation was found with disease incidence on plants.The degree of fruit rot was increased by more severe wounding, by storing in the dark instead of in the light and by higher nitrogen fertilization of the crop. Relative humidity during storage had no effect on fruit decay. It is very likely that the amount and composition of available nutrients for fungus growth determine the degree of rotting of the fruits.With the present cultivars, external fruit rot can be best controlled by reducing the changes of wounding in the pre- and post-harvest period.Samenvatting Verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan en de mate van uitwendig vruchtrot op komkommers in de periode na de oogst, veroorzaakt doorDidymella bryoniae, zijn onderzocht.De minimum, optimum en maximum temperatuur voor de groei van de schimmel op vruchten waren respectievelijk circa 10, 23 en 35°C. De invloed van de temperatuur op de groei van de schimmel in vitro en in vivo was nagenoeg gelijk. Door geïnoculeerde vruchten een dag bij de maximum temperatuur voor de groei van de schimmel te bewaren, werd de groeikracht van de schimmel verminderd, maar de vruchtkwaliteit werd door deze temperatuur negatief beïnvloed. Het is raadzamer de vruchten bij 10–12°C te bewaren.Isolaten vanD. bryoniae vertoonden een variatie in virulentie. Tussen de groei van deze isolaten op vruchten en de groei in vitro bleek een lineair verband te bestaan, maar er bestond geen verband met de aantasting van planten.De mate van vruchtrot nam toe door de vruchten ernstiger te verwonden, ze in het donker in plaats van in het licht te bewaren en door een hogere stikstofbemesting tijdens de teelt. De relatieve luchtvochtigheid tijdens de bewaarperiode had geen effect op de vruchtaantasting. De hoeveelheden en de samenstelling van de voor de groei van de schimmel beschikbare voedingsstoffen bepalen zeer waarschijnlijk de mate van vruchtrot.Uitwendig vruchtrot kan bij de huidige cultivars nog het best worden tegengegaan door de mogelijkheden van verwonding, zowel in de periode voor als na de oogst, te verkleinen.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号