首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献，搜索用时 62 毫秒
1.
The occurrence of Fusarium species of Liseola section and related toxins was investigated for two years (1996 and 1998) on maize ear rot samples collected in the most important areas for maize growing in Slovakia. The species most frequently isolated was F. verticillioides, followed by F. proliferatum in 1996 and F. subglutinans in 1998. Most of the strains belonged to mating populations A, D, and E of the teleomorph Gibberella fujikuroi. Fusarium graminearum was also frequently recovered in both the years of investigations. Toxin analysis of maize ears showed that most of the samples (21 out of 22) were contaminated with at least one toxin. In particular, the concentration of fumonisin B1, and fumonisin 2 was up to 26.9 and 5.1gg-1, respectively in 1996, and up to 12.1 and 6.3gg-1, respectively in 1998. Beauvericin was detected only in one sample in 1996. Seven samples in 1996 were contaminated by fusaproliferin up to 8.2gg-1, but just traces of the toxin were found in one sample in 1998. All 29 strains of F. verticillioides, two of three strains of F. proliferatum and none of eight F. subglutinans strains isolated from samples produced fumonisin B1 in culture on whole maize kernels (0.1–5646 and 940–1200ugg-1, respectively). Two strains of F. subglutinans and two of F. proliferatum produced beauvericin (up to 65 and 70gg-1, respectively). Ten strains of F. verticillioides produced beauvericin: 9 strains produced a low amount (up to 3gg-1), while only one of them produced a high level of toxin (375gg-1). Fusaproliferin was produced by two F. proliferatum strains (220 and 370gg-1), by seven F. subglutinans (20–1335gg-1) and by three F. verticillioides (10–35gg-1). This is the first report on fusaproliferin production by F. verticillioides, although at low level.  相似文献   

2.
Fusarium head blight and mycotoxin contamination of wheat,a review   总被引：9，自引：0，他引：9  
Summary An infection of bread wheat by fusarium head blight contaminates the crop with mycotoxins, particularly deoxynivalenol (DON) and nivalenol (NIV). The toxicity and natural occurrence of these mycotoxins in wheat are reviewed. Based on 8 years data of fusarium head blight epidemics of wheat in the Netherlands, DON contamination of the grain was estimated. Fusarium head blight ratings averaged an infection of 1.7% of all spikelets; estimates for DON contamination averaged 0.9 mg kg–1. Taking a guideline level for DON in uncleaned bread wheat of 2 mg kg–1, in 1979 and 1982 a wheat crop was produced with estimated DON concentrations above the limit of tolerance. Human and animal exposure to mycotoxins in the Netherlands appears to be small but chronic. The information presented in this paper illustrates the need for an annual evaluation of the crop for fusarium head blight incidence and mycotoxin content, and the necessity of fusarium head blight resistant wheat cultivars.Samenvatting Aaraantasting van tarwe doorFusarium culmorum enFusarium graminearum leidt tot vorming van mycotoxinen in het graan, waarvan deoxynivalenol (DON) en nivalenol (NIV) de belangrijkste toxinen zijn. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de toxicologische aspecten, en het voorkomen van deze toxinen in tarwe. Informatie over DON en NIV in tarwe in West-Europa is schaars. Gebaseerd op gegevens vanFusarium epidemieën in de jaren 1979–1986 wordt een schatting gegeven van de concentratie DON in Nederlandse tarwe. Rekening houdend met de herkomst en verwerking van tarwe, blijken zowel in dierlijk als menselijk voedsel lage concentraties DON chronisch voor te komen. Op basis van een maximaal toelaatbare dagelijkse dosis DON van 3 g kg–1 lichaamsgewicht is de schatting van de dagelijkse opname van DON in het jaar volgend op de oogst van 1982 net op de grens. Zowel een jaarlijkse inventarisatie vanFusarium aantasting en DON besmetting van het graan, als de ontwikkeling vanFusarium-resistente rassen zijn noodzakelijk.  相似文献   

3.
Effects of benomyl on incidence of pathogens affecting the culm base of rye were studied in field trials and growth chamber experiments. Spraying of the crop with the fungicide at a high dosage (2.4 kg.ha–1) resulted in a tenfold increase of sharp eyespot caused byRhizoctonia cerealis and reduced foot rot symptoms caused by fusaria by 50%. In a field trial at a low dosage (0.24 kg.ha–1) a slight increase of sharp eyespot was observed. In one year, probably because of wet conditions during the infection period, sharp eyespot did not occur in either benomyl-treated or untreated plots, but eyespot caused byPseudocercosporella herpotrichoides was abundant. Its occurrence was reduced from 74% affected culm bases in untreated plots to 8% and 1% in plots that received 0.24 and 2.4 kg.ha–1 of the fungicide, respectively.In growth chambers seedlings were grown in two sandy soils inoculated withR. cerealis. The soil was kept dry at about 35% of the moisture holding capacity. In plots with benomyl (1 mg.kg–1; moisture content 11% of fresh weight), fewer seedlings emerged than in plots without the fungicide. This result was highly significant (P<0.01) for one soil but not for the other. The number of seedlings that remained free of disease symptoms was higher (P<0.01) in untreated than in fungicide-treated plots of both soils.Isolates of pathogens obtained from diseased culms were tested for their sensitivity to benomyl. Growth of all of them includingR. cerealis was inhibited, although not always completely suppressed, at 10 g.ml–1 on potato-dextrose agar. ED50 values of most isolates ofR. cerealis were between 2.2 and 3.1 g.ml–1. The fungus was slightly but consistently less sensitive thanF. culmorum. Mycelial growth ofF. nivale was appreciably more sensitive than that of the otherFusarium spp. from cereals.P. herpotrichoides andF. nivale were the most sensitive pathogens tested with ED50 values of <1 g.ml–1. Accordingly,F. nivale was absent on culms from treated plots. In a growth chamber experiment, seedlings were protected from infection by supplying the fungicide (1 mg.kg–1) to previously inoculated soil.In a laboratory assay the effect of benomyl on microbial antagonism toR. cerealis was estimated for rhizosphere soil. Enhanced incidence of sharp eyespot in treated crops was associated with adverese effects of the fungicide on microbial antagonism. There is presumptive evidence thatR. cerealis is suppressed by bacteria after wet periods during the vegetation period of the crop and by fungi after dry periods. Only fungal antagonism, which may be less effective, is affected by benomyl. The response to benomyl of the microflora in different soils varied. Reasons for this inconsistency are suggested.Samenvatting In veldproeven en in een klimaatkamer werd de invloed van benomyl op het optreden van voetziekten in rogge onderzocht. In veldjes die bespoten waren met een hoge dosis van het fungicide (in totaal 2.4 kg.ha–1) bleken tienmaal zoveel halmen met scherpe oogvlekken, veroorzaakt doorRhizoctonia cerealis, voor te komen dan in onbespoten veldjes. Daarentegen was voetrot veroorzaakt doorFusarium-soorten met 50% verminderd. In een volgende veldproef, waarbij een voor de praktijk geadviseerde dosis (0.24 kg.ha–1) was toegepast, werd een lichte toename van scherpe oogvlekken waargenomen.In een ander jaar trad scherpe oogvlekkenziekte in het geheel niet op, ook niet in met benomyl behandelde veldjes. De vochtige omstandigheden tijdens de infectieperiode zijn daarvan waarschijnlijk de oorzaak. Daarentegen werd de oogvlekkenziekte, welke doorPseudocercosporella herpotrichoides werd veroorzaakt, veel aangetroffen. In de onbehandelde veldjes waren 74% van de halmen aangetast tegen 8 en 1% in de veldjes die met het fungicide waren behandeld in doseringen van 0.24 en 2.4 kg.ha–1.De invloed van het fungicide op de aantasting van kiemplanten werd in klimaatkamerproeven onderzocht. Daartoe werden twee zandgronden metR. cerealis geënt. De grond werd droog gehouden (op 35% van het waterhoudend vermogen). In grond met fungicide (1 mg.kg–1) was de opkomst minder dan in grond zonder fungicide. Dit was zeer significant (P<0.01) voor één van de beide zandgronden, maar niet voor de andere. Het aantal gezonde kiemplanten was in beide gevallen duidelijk hoger (P<0.01) voor de onbehandelde grond.De isolaten van ziekteverwekkers uit aangetaste halmen werden op hun gevoeligheid voor het fungicide getoetst. Op aardappel-glucoseagar werden alle isolaten in hun groei geremd bij een benomyl-concentratie van 10 g.ml–1.R. cerealis was iets minder gevoelig danF. culmorum. Voor het overgrote deel van de isolaten vanR. cerealis lag de ED50 waarde tussen 2,2 en 3,1 g.ml–1. De myceliumgroei vanF. nivale werd meer geremd dan die van de andereFusarium-soorten.P. herpotrichoides enF. nivale waren met een ED50 waarde van <1 g.m.–1 de gevoeligste pathogenen die uit de halmvoeten werden geïsoleerd. Dat de populatie vanF. nivale in benomylhoudende grond wordt onderdrukt, blijkt uit (1) het feit dat de schimmel niet voorkwam op halmen uit behandelde veldjes en (2) de bescherming tegen infectie van kiemplanten als aan de besmette grond fungicide (1 mg.kg–1) was toegevoegd.In laboratoriumproeven werd de invloed van benomyl op het microbiële antagonisme in rhizosfeergrond tegenR. cerealis bepaald. Een toename in het optreden van scherpe oogvlekkenziekte in behandelde gewassen bleek gepaard te gaan met een remming van het antagonisme tegen de ziekteverwekker. Er zijn sterke aanwijzingen datR. cerealis na vochtige perioden tijdens de vegetatieperiode door bacteriën wordt onderdrukt en na droge perioden door schimmels. Het antagonisme van de laatste groep lijkt minder effectief te zijn en alleen dit antagonisme wordt door benomyl verlaagd. Tenslotte wordt een mogelijke oorzaak aangegeven voor de ongelijke respons op het fungicide van het microbieel antagonisme in verschillende gronden.  相似文献   

4.
The correlation between immunofluorescence microscopy (IF) and dilution-plating on nutrient starch cycloheximide agar (NSCA) or NSCA with the addition of nitrofurantoin and vancomycin (NSCAA) was studied for the detection ofXanthomonas campestris pv.campestris (Xcc) in crucifer seeds. When checking 50 l of the seed extract in IF, IF and dilution-plating gave corresponding results (both positive or negative) for 45.4–56.4% of the samples tested. No differences were observed in this respect between tests using a polyclonal antiserum (PCA 94) and replicate tests using monoclonal antibodies (MCA 20H6). When 20 l of the seed extract was checked in IF, 67.3–71.3% of the samples tested were both positive or negative with dilutionplating and IF. IF negative and dilution-plating positive samples were found for 0.0–7.3% of all samples tested. The percentage of IF positive and dilution-plating negative samples ranged from 26.7–29.2 (20 l seed extract checked) to 41.8–47.3% (50 l seed extract checked). Generally, the probability of isolating Xcc increased with increasing numbers of fluorescent cells found in IF. Above 10 000 cells per ml the probability of isolating Xcc ranged from 57.1–81.8%. Increasing the extraction time from 5 min to 2.5 h shaking showed no significant increase of the number of samples found positive in IF and dilution-plating. However, when using both 5 min and 2.5 h shaking as compared to 5 min shaking only, more samples can be found positive in IF (1.0–14.5%) and dilution-plating (3.0–18.5%). Examining 1 l instead of 50 l of the sample smear, would increase the correspondence between IF and dilution-plating results up to minimally 69.1% (MCA 20H6). However, the risk of false-negative results in IF as compared to dilution-plating would also increase.  相似文献   

5.
In 1998–99 and 1999–2000 six trials were conducted to evaluate the effect of fungicides on Fusarium head blight in the field, on infected kernels and deoxynivalenol (DON) concentration in grain. A single application of prochloraz, tebuconazole, epoxiconazole or bromuconazole, applied to durum wheat varieties at the manufacturer's recommended dose at the beginning of anthesis stage, provided good control of the disease when infective pressure in the field was low to medium, and when the main pathogens were F. graminearum and F. culmorum. Kresoxim-methyl showed a low efficacy at controlling the disease. Tebuconazole, prochloraz and bromuconazole were effective at controlling F. graminearum and F. culmorum, while kresoxim-methyl was not effective in reducing Fusarium infected kernels. DON concentration in grain of cultivars inoculated with F. graminearum and F. culmorum was high, averaging 4.2mgkg–1 (untreated control). Tebuconazole, prochloraz and bromuconazole reduced DON concentration by 43%, while epoxiconazole was ineffective. DON concentration in kernels of naturally infected cultivars was 1.95mgkg–1, a concentration which exceeds the 1mgkg–1 maximum level of contamination allowed in the United States. Furthermore prochloraz, bromuconazole and tebuconazole applications, in the naturally inoculated trials, reduced DON concentration from 73% to 96%, while epoxiconazole showed the lowest effectiveness. Moreover, a positive linear correlation between Fusarium infected grains and the DON concentration was observed.  相似文献   

6.
Fourty-four strains of Fusarium oxysporum were isolated from plants of melon with Fusarium wilt symptoms. Among these strains, thirty-nine were characterized for their pathogenicity on melon. Thirty-seven strains belonged to known races of F. oxysporum f. sp. melonis, while two strains were non-pathogenic. Four strains belonged to race 0, seven to race 1, four to race 2, and twenty-two to race 1,2. Beauvericin was produced by thirty-six strains in a range from 1 to 310gg–1. Eight isolates of race 1,2 did not produce the toxin. In addition, of the two non-pathogenic strains, only one strain produced the toxin (290gg–1). The production of enniatin A1, enniatin B1, and enniatin B was also investigated. Enniatin B was the only enniatin detected, being produced by eleven strains belonging to all the races, with a range of production from traces to 60gg–1. Finally, melon fruits belonging to two different cultivars (Cantalupo and Amarillo) were artificially inoculated with one strain of F. oxysporum f. sp. melonis (ITEM 3464). Beauvericin was detected in the fruit tissues of both cultivars at a level of 11.2 and 73.8gg–1, respectively. These data suggest that the production of both the toxins is not related to the pathogenicity of F. oxysporum f. sp. melonis, nor to the differential specificity of the races. The results confirm that beauvericin is a common metabolite of phytopathogenic Fusarium species.  相似文献   

7.
Inoculation experiments with 14 genotypes of oats (10 cultivars and 4 lines) were performed during 1996, 1997 and 1998 in Sitaniec, South-Eastern Poland. Panicles of oats were inoculated with a conidial suspension of Fusarium avenaceum, which caused a reduction in yield by 33% and in 1000 kernel weight (TKW) by 21%. During the period between inoculation and harvest, F. avenaceum was able to accumulate moniliformin (MON) in kernels at an average level of 0.13mgkg–1 (gg–1). The highest reduction of yield components caused by the F. avenaceum inoculation was found for cv. Santor, followed by lines CHD 1171, STH 2795 and cvs: Kwant and Farys, while cvs Slawko, Dukat, Borys and Komes exhibited the highest resistance to the disease in terms of TKW and yield reductions after inoculation.  相似文献   

8.
Splash dispersal ofPseudocercosporella herpotrichoides spores from infected wheat straw was investigated using simulated rainfall (rate 13.8l h–1 m–2, volume mean diameter 2.9 mm) and wind (2 m sec–1) in a raintower/wind tunnel complex. Spores were deposited on the floor of the wind tunnel up to 1 m upwind and 2.5 m downwind from the centre of the straw and impacted on vertical surfaces at heights up to 36 cm above it. Fewer spores were collected with increasing distance from the straw and with increasing height. Most spore-carrying splash droplets were in the size range 400–600 m and very few were less than 200 m.Our results show that these spores are generally dispersed over short distance, which is consistent with field observations.Samenvatting Spetterverspreiding vanPseudocercosporella herpotrichoides van besmet tarwestro werd onderzocht met behulp van nagebootste regen (13,8 l uur–1 m–2, gemiddelde druppel diameter 2,9 mm) en wind (snelheid 2 m sec–1) in een proefopstelling van een regentoren en een windtunnel. Sporen werden op de vloer van de windtunnel gedeponeerd tot 1 m afstand tegen de wind in, gerekend vanaf het centrum van het tarwestro, en met de wind mee tot 2,5 m afstand daarvan. Op verticale vlakken werden sporen op een hoogte van 0 tot 36 cm boven de vloer van de windtunnel opgevangen. Naarmate de afstand en de hoogte toenamen werden er minder sporen gevonden. De meeste spetters met sporen hadden een diameter van 400–600 m en slechts enkele waren kleiner dan 200 m.Onze resultaten tonen aan dat de sporen in het algemeen slechts over korte afstanden verspreid worden, hetgeen overeenkomt met veldwaarnemingen.  相似文献   

9.
Pretreatment of soil with the herbicide acetochlor at 0.1–1g g–1 significantly decreased incidence of wilt due toFusarium oxysporum f. sp.melonis in melon seedlings. Glucose, fructose and sucrose increased in leaves of inoculated and uninoculated melon plants following acetochlor treatment. The increase in sugar levels in stems and roots was less pronounced. Light intensity affected sugar content and disease incidence. The percentage of diseased plants was significantly higher in untreated plants grown under 165E m–2 sec–1 compared to plants grown under 300E m–2 sec–1. Lowering light intensity resulted in reduction of levels of total sugars on the third and sixth day after inoculation. Acetochlor had little or no effect on growth rate or sporulation of the pathogen in culture. The colonization rate of diseased plant stems by the pathogen was similar in herbicide-treated and untreated plants, thus excluding the possibility that disease reduction by the herbicide is related to direct fungitoxicity.Contribution from the Agricultural Research Organization. No. 1560-E, 1995 series.  相似文献   

10.
Different sets of wheat genotypes were tested under field conditions by spraying inocula of isolates of seven Fusarium spp. and Microdochium nivale (formerly F. nivale) in the period 1998–2002. The severity of Fusarium head blight (FHB), Fusarium-damaged kernels (FDK), the yield reduction and the deoxynivalenol (DON) contamination were also measured to describe the nature of the resistance. The degrees of FHB severity of genotypes to F. graminearum, F. culmorum, F. avenaceum, F. sporotrichioides, F. poae, F.␣verticillioides, F. sambucinum and M. nivale were very similar, indicating that the resistance to F.␣graminearum was similar to that for other Fusarium spp. listed. This is an important message to breeders as the resistance relates not only to any particular isolate of F. graminearum, but similarly to isolates of other Fusarium spp. This holds true for all the parameters measured. The DON contamination refers only to DON-producers F. graminearum and F. culmorum. Highly significant correlations were found between FHB, FDK, yield loss and DON contamination. Resistance components such as resistance to kernel infection, resistance to DON and tolerance were identified in the more susceptible genotypes. As compared with western European genotypes which produced up to 700 mg kg−1 DON, the Hungarian genotypes produced only 100 mg kg−1 at a similar FDK level. This research demonstrates the importance of measuring both FDK and DON in the breeding and selection of resistant germplasm and cultivars.  相似文献   

11.
Samenvatting Onder optimale omstandigheden konT. minor de ontwikkeling van komkommermeeldauw (Sphaerotheca fuliginea) tegengaan.Spuiten met 2×107 sporen ml–17 dagen na inoculatie met komkommermeeldauw gaf een reductie van meeldauwontwikkeling van ongeveer 90%. Wanneer een tweede bespuiting met dezelfde concentratie sporen 3 dagen na de eerste werd toegepast bleven de planten vrij van meeldauw tot ze werden opgeruimd 3 weken later.Bij een R.L. lager dan 70% en een temperatuur boven 30 °C had geen van de behandelingen succes. T. minor bleek ongevoelig voor dimethirimol (Milcurb) bij een concentratie van 125 g ml–1, terwijl er gemakkelijk een mutant kon worden verkregen, die resistent was tegen 100 g fenarimol ml–1, bij gelijk blijvende groeikracht en pathogeniteit ten opzichte van komkommermeeldauw, waardoorT. minor ingepast kan worden in een schema voor geïntegreerde bestrijding.  相似文献   

12.
Data from surveys of winter wheat fields in the period 1974–1986 and of seed lots in the period 1962–1986 and identifications of diseases on plant samples were compiled to describe the occurrence of snow mould (Monographella nivalis) andFusarium spp. On average,M. nivalis dominated overFusarium spp. The complex ofFusarium spp. constituted mainly ofF. culmorum, followed byF. avenaceum andF. graminearum. M. nivalis was dominant in May on stem-bases and in July on leaves and leaf sheaths. On seedsM. nivalis predominated only in years with low temperatures in July and August.Average brown footrot infection in the field was 4% tillers in May and 5% culms in July. Brown footrot intensity in July was high in cropping seasons with high precipitation in October and with low temperatures in October, November and December. In July during the early eighties, an average of 8% of leaves and 6% of flag leaf sheaths were infected byM. nivalis. Average ear blight incidence was 1.2% glumes infected. Seed contamination by these pathogens averaged 16% in the years 1962–1986. The contamination was high in years with high precipitation in June, July and August. Aspects of cv. resistance and yield loss are illustrated.  相似文献   

13.
The ability of acibenzolar-S-methyl to induce resistance in pepper plants against Xanthomonas campestris pv. vesicatoria was investigated in both growth chamber and open field conditions. Growth chamber experiments showed that acibenzolar-S-methyl (300M) treatment protects pepper plants systemically and locally against X. campestris pv. vesicatoria. Evidence for this was a reduction in the number and diameter of bacterial spots and bacterial growth in planta. Systemic protection was also exerted by the acibenzolar-S-methyl acid derivative, CGA 210007, which may be produced by hydrolysis in the plant. The efficacy of acibenzolar-S-methyl was also found in open field conditions, where both leaves and fruit were protected from the disease. The highest efficacy (about 67%) was obtained by spraying the plants 6–7 times every 8–12 days with a mixture of acibenzolar-S-methyl and copper hydroxide (2.5 + 40ghl–1 active ingredient). Persistence and translocation data obtained from the growth chamber experiments revealed a persistence of acibenzolar-S-methyl lasting five days after treatment with rapid translocation and negligible levels of acid derivative formation. Since the protection exerted by acibenzolar-S-methyl against bacterial spot disease was observed when the inducer was completely degraded, it would appear to be due to SAR activation.  相似文献   

14.
Fusarium head blight of wheat, often associated with mycotoxin contamination of food and feed is caused by various Fusarium species. The efficacy of fungicide sprays for the control of the disease and mycotoxins varies from being highly effective to even increasing mycotoxin levels. The potential role of antagonistic fungi in this variability was investigated assessing sensitivity of Fusarium species and saprophytic fungi colonizing wheat kernels to fungicides. Saprophytes were tested for their antagonistic activity to the prevalent Fusarium species Fusarium avenaceum, Fusarium culmorum, Fusarium graminearum, and Fusarium poae. Fungal isolates from mature winter wheat kernels were Alternaria alternata, Arthrinium sp., Aspergillus niger, Epicoccum sp., Microdochium spp., Rhizopus oryzae and Trichoderma sp. In dual culture A. niger, R. oryzae and Trichoderma hamatum were more effective in reducing mycelial growth of Fusarium species than Microdochium majus; A. alternata and Epicoccum sp. were ineffective because of slow growth rates. Saprophytic fungi were sensitive to triazoles; however, prothioconazole and tebuconazole had stronger effects on mycelial growth of Fusarium species. ED50 values also indicated significant differences in the sensitivity of Fusarium species to triazoles (range 0.1–1.7 mg l−1). Azoxystrobin and fluoxastrobin were largely ineffective in inhibiting in vitro growth of Fusarium spp.; sensitivity of the other fungi was generally lower, except for M. majus which was highly sensitive. Due to differences in fungicide sensitivity among Fusarium spp. and ear-colonizing fungi antagonistic to Fusarium spp. fungicides are likely to modify the balance within the mycoflora of wheat ears which may also affect the mycotoxin contamination of grain.  相似文献   

15.
Fusarium head blight of wheat is caused by a disease complex comprised of toxigenic pathogens, predominantly Fusarium spp., and a non-toxigenic pathogen Microdochium nivale, which causes symptoms visually indistinguishable from Fusarium and is often included as a causal agent of Fusarium head blight. Four field trials are reported here, including both naturally and artificially inoculated trials in which the effect of fungicide treatments were noted on colonisation by Fusarium and Microdochium, and on the production of deoxynivalenol (DON) mycotoxin. The pathogen populations were analysed with quantitative PCR and samples were tested for the presence of the mycotoxin DON. Application of fungicides to reduce Fusarium head blight gave a differential control of these fungi. Tebuconazole selectively controlled F. culmorum and F. avenaceum and reduced levels of DON, but showed little control of M. nivale. Application of azoxystrobin, however, selectively controlled M. nivale and allowed greater colonisation by toxigenic Fusarium species. This treatment also lead to increased levels of DON detected. nobreak Azoxystrobin application two days post-inoculation increased the production of DON mycotoxin per unit of pathogen in an artificially inoculated field trial. This result indicates the potential risk of increased DON contamination of grain following treatment with azoxystrobin to control head blight in susceptible wheat cultivars. This is the first study to show differential fungicidal control of mixed natural pathogen populations and artificial inoculations in field trials.  相似文献   

16.
Two primers, specific for Phytophthora nicotianae (Pn6) and P. citrophthora (Pc2B), were modified to obtain Scorpion primers for real-time identification and detection of both pathogens in citrus nursery soils and roots. Multiplex PCR with dual-labelled fluorogenic probes allowed concurrent identification of both species ofPhytophthora among 150 fungal isolates, including 14 species of Phytophthora. Using P. nicotianaespecific primers a delayed and lower fluorescence increase was also obtained from P. cactorumDNA. However, in separate real-time amplifications, the aspecific increase of fluorescence from P. cactorum was avoided by increasing the annealing temperature. In multiplex PCR, with a series of 10-fold DNA dilutions, the detection limit was 10 pg l-1 for P. nicotianaeand 100 pg l–1 for P. citrophthora, whereas in separate reaction DNA up to 1 pg l-1 was detected for both pathogens.Simple and rapid procedures for direct DNA extraction from soil and roots were utilised to yield DNA whose purity and quality was suitable for PCR assays. By combining these protocols with a double amplification (nested Scorpion-PCR) using primers Ph2-ITS4 amplifying DNA from the main Phytophthora species (first round) and PnB5-Pn6 Scorpion and Pc2B Scorpion-Pc7 (second round), it was possible to achieve real-time detection of P. nicotianaeand P. citrophthora from roots and soil. The degree of sensitivity was similar to that of traditional detection methods based on the use of selective media. The analyses of artificially and naturally infested soil showed a high and significant correlation between the concentration of pathogen propagules and the real-time PCR cycle threshold.  相似文献   

17.
Several polymerase chain reaction (PCR) primers were designed from the internal transcribed spacer (ITS) regions of the rDNA genes of Rosellinia necatrix to develop a PCR-based identification method. Screening the primers against two isolates of R. necatrix and six other Rosellinia species resulted in the amplification of a single specific product from R. necatrix for most of the primer pairs. Two primer pairs (R2-R8 and R10-R7) confirmed their specificity when tested against 72 isolates of R. necatrix and 93 other fungi from different hosts and geographic areas. The R10 primer was modified to obtain a Scorpion primer for detecting a specific 112bp amplicon by fluorescence emitted from a fluorophore in a self-probing PCR assay. This assay specifically recognised the target sequence of R. necatrix over a large number of other fungal species. In conventional PCR, with primer pairs R2-R8 and R10-R7, 10-fold dilutions of R. necatrix DNA indicated a detection limit of 10pgul-1 using a single set of primers and 10fgl-1 in nested-PCR. For Scorpion-PCR, the detection limit was 1pgl-1 and 1fgl-1 in nested Scorpion-PCR, i.e. 10 times more sensitive than conventional PCR. A simple and rapid procedure for DNA extraction directly from soil was modified and developed to yield DNA of purity and quality suitable for PCR assays. Combining this protocol with the nested Scorpion-PCR procedure it has been possible to specifically detect R. necatrix from artificially inoculated soils in approximately 6h.  相似文献   

18.
Fusarium head blight (scab) epidemics of wheat occurred in uawy (Northern Poland) during 1998 and in Wielkopolska (West) and in Southern regions of Poland in 1999. Four species were identified in wheat heads with scab symptoms: Fusarium culmorum, Fusarium graminearum, Fusarium avenaceum and Microdochium nivale. A significant increase in the frequency of F. graminearum (between 23% and 38%), was observed, compared to about 10% during the previous decade. The mycotoxins deoxynivalenol (DON), nivalenol (NIV) and moniliformin (MON) in amounts up to 24.3, 14.2 and 1.72mgkg–1respectively, were identified in kernels samples.  相似文献   

19.
The mycotoxin ochratoxin A is a potent nephrotoxin and a possible human carcinogen. It occurs in a variety of plant products, including wine, grape juice and dried vine fruits. Several surveys have shown that the range of ochratoxin A contents detected in wine produced in Europe varied between 0.01 and 3.4gl–1. Both incidence and concentration of the toxin were higher in wines from southern regions and increased in the order white < rosè < red. In Italy, field trials were conducted in 1999 and 2000 to study fungi associated with grapes and their ability to produce ochratoxin. Aspergillus and/or Penicillium strains were present on grapes, starting from setting in a few vineyards. The highest level of grape colonisation was found at early veraison in 1999 and at ripening in 2000. In both years, 95% of strains belonged to the genus Aspergillus. Aspergillus niger aggregate was dominant, with about 50% of the ochratoxin-positive strains identified as A carbonarius. Other authors have confirmed the relevance of these fungi and underlined the contribution of A. carbonarius to the ochratoxin contamination of wine. This species is very invasive and colonises and penetrates berries, even without skin damage. It emerges that temperature, rain and relative humidity are the main factors that influence ochratoxin production in grapes.  相似文献   

20.
A comparison of the uptake of simple (C1–C4) aliphatic amines byPenicillium digitatum revealed that the fungitoxicity of (–)sec-butylamine [(–)SBA] was not due to its accumulation by hyphae since (+)SBA was accumulated to the same extent and methylamine, which showed negligible antifungal activity, accumulated to twice the level of SBA. Amines with a secondary alkyl structure were resistant to fungal metabolism, whereas primary amines were degraded to a significant extent byP. digitatum during a 4 h incubation period.(–)SBA accumulated in the fresh hyphae ofP. digitatum to a level 24 times higher than that in the culture medium containing 1 mol ml–1; most of the SBA effluxed from the hyphae when transferred to fresh culture medium minus SBA. SBA did not accumulate when hyphae were incubated in N2 or in the presence of respiratory inhibitors. The absorption and accumulation of SBA is characteristic of active transport.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号