首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 578 毫秒
1.
In field trials on fumigated sandy soil planted with stock of Fire King lilies lightly infested withPratylenchus penetrans, nematode control with aldicarb did not influence growth and yield of the lilies in the first growing season, perhaps because of the low initial number of nematodes. In the second season, however, a clear relation appeared between yield and nematode control by aldicarb.In such a biennial crop, yields after aldicarb treatment at planting were almost as good as after treatment in both years, 3 kg aldicarb a.i./ha (1.6 mmol.m–2) being optimum.Samenvatting Bij de bestrijding van wortellesieaaltjes moet niet alleen rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige aaltjes maar ook met die in de wortels van het plantgoed. Aan de wortels van het plantgoed is de aanwezigheid van deze aaltjes niet altijd duidelijk te zien. In als goed gekwalificeerd plantmateriaal van de leliecultivar Fire King werden gemiddeld 15Pratylenchus penetrans per bol gevonden en in slecht plantgoed 9.De aaltjes in de grond kunnen effectief worden bestreden door toepassing van grondontsmetting met een aaltjesdodend middel. In een tweejarige teelt van licht besmet plantmateriaal is dit echter onvoldoende om schade te voorkomen. Dit bleek uit een proef met Fire King in vooraf ontsmette zandgrond op de proeftuin Ens. In het tweede jaar was de groei van de lelies na toepassing van aldicarb ongeveer drie maal beter dan zonder dit middel. In de wortels van de onbehandelde lelies werden ongeveer twintig keer zoveel wortellesieaaltjes gevonden als in die van de behandelde planten.Om dit tweedejaarseffect nader te analyseren en de toepassing van aldicarb beter te preciseren werd het onderzoek op de proeftuin in 1975 en 1976 voortgezet, waarbij vooral aandacht werd besteed aan de dosering en de toedieningswijze van aldicarb in de vorm van Temik 10 G.Uit het pouplatieverloop van de wortellesieaaltjes gedurende de tweejarige teelt (Fig. 3) kan worden afgeleid dat pas merkbare schade optreedt bij meer dan 300P. penetrans per 10 g wortels en meer dan 20P. penetrans per 100 ml grond in mei, wanneer de ontwikkeling van de stengelwortels plaats vindt. De gevonden besmettingen blijven in het eerste jaar in alle objekten beneden deze schadegrens en komen in het tweede jaar daarboven in de objekten waar minder dan 3 kg aldicarb a.i./ha (1,6 mmol.m–2) is toegediend in het eerste jaar. Dit is in overeenstemming met de opbrengstresultaten (Tabel 2).Uit het verband tussen de toegediende hoeveelheid aldicarb en de relatieve opbrengst blijkt eveneens dat een hogere dosering dan 1,6 mmol.m–2 nog slechts weinig effectiever is en mogelijk zelfs groeiremmend kan werken. Het maakt daarbij weinig verschil of de toediening plaats vindt bij het planten in de vore of kort voor de opkomst van de lelies in de rug (Tabel 1). Uit praktische overwegingen moet de voorkeur worden gegeven aan de toediening in de plantvoor.De toediening van aldicarb in beide jaren had slechts een geringe produktieverhogend effect boven toediening uitsluitend in het eerste jaar (Tabel 2). Blijkbaar is de effectiviteit van dit nematicide veel groter tegen de lichte aanvangsbesmetting met aaltjes in de wortels van het plantgoed dan wanneer het in de rug wordt toegediend aan de veel hogere, verspreide besmetting aan het begin van het tweede jaar.Wat betreft de bewortelingskwaliteit van de bollen valt het op (Tabel 3) dat ook hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 nog verbetering geven en dat toediening in beide jaren een betere bewortelingskwaliteit geeft dan wanneer alleen in het eerste jaar aldicarb wordt toegediend. Het nematicide aldicarb heeft slechts een werkingsduur van 1 à 2 maanden, zodat de aaltjes zich later in het seizoen weer sterk kunnen vermeerderen waardoor de kwaliteit van de wortels snel kan teruglopen. Om een betere bewortelingskwaliteit te bereiken wordt dan ook een veel effectievere bestrijding van de wortellesieaaltjes gevraagd dan voor het veiligstellen van de groei en de opbrengst van lelies.Aangezien de bolwortels van ondergeschikte betekenis zijn voor de groei en de opbrengst van deze lelies lijkt het niet verantwoord hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 toe te passen.  相似文献   

2.
An electronic leaf wetness recorder   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting Gezien het belang van een accurate bladnat-bepalingsmethode voor het onderzoek naar de epidemiologie van een groot aantal schimmelziekten bij planten werd een elektronische m methode ontwikkeld voor het meten van de bladnatperiode aan het blad zelf. Het resultaat was een instrument, waarmee een verandering van het geleidingsvermogen van het blad (door het nat worden) wordt gemeten met op het blad aangebrachte elektroden (Fig. 1 en 2). Het verkregen signaal wordt omgevormd tot een gelijkspanning met een eventueel bij te stellen bereik van ongeveer 2 mV, geschikt voor registratie samen met bijvoorbeeld thermokoppel-signalen. Door het gedeelt van het circuit binnen de stippellijn (Fig. 1) te verveelvoudigen kan op even zovele punten gemeten worden. De curve verkregen met het elektronische instrument (Fig. 3) is vergelijkbaar met die van de De Wit's bladnatschrijver. Bovendien kan het electrisch signaal geheel automatisch verwerkt worden. Een nadere studie is gewenst om de vorm en het niveau van de curve epidemiologisch te interpreteren.  相似文献   

3.
Samenvatting In de inleiding wordt duidelijk gemaakt, dat het optreden van de grauwe schimmel door cultuurmaatregelen in belangrijke mate kan worden beperkt. Toch zal het zaad vaak in meerdere of mindere mate metBotrytis geïnfecteerd blijven, daar de weersomstandigheden in Nederland meestal gunstig zijn voor het optreden van deze ziekte. Een effectieve ontsmetting van het zaad is dus gewenst. Deze kan worden verkregen door het zaad met een vluchtig, kwikbevattend middel te behandelen en vervolgens 3 tot 4 weken op te slaan.Er wordt een aantal beperkingen en raadgevingen bij het toepassen van deze wijze van ontsmetten gegeven.Tenslotte wordt nog ingegaan op de z.g. dubbele ontsmetting.  相似文献   

4.
A virus isolated from apple and pear, and coded GE36, was purified from sap ofChenopodium quinoa by bentonite clarification followed by differential centrifugation and rate-zonal centrifugation on a sucrose gradient in a zonal rotor. Infectious fractions contained spherical virus-like particles. An antiserum with a titer of 64 was prepared. No serological relation was found with 22 known spherical viruses and alfalfa mosaic virus. GE36 virus differs from any other sap-transmissible virus from apple and pear previously described.Samenvatting Proeven werden uitgevoerd om te komen tot een nadere identificatie van het eerder door van der Meer (1968) geïsoleerde GE36 virus. Deze proeven hadden voornamelijk betrekking op de zuivering en de serologie. Voor vermeerdering van het virus werdChenopodium quinoa gebruikt. In ruw sap van deze planten, 1 op 10 verdund met 0,2 M buffers, verloor het virus zijn infectievermogen reeds binnen 24 uur. Werd het sap 1 op 10 verdund met 0,02 M buffers of met gedestilleerd water, dan bleef het virus aanmerkelijk langer infectieus (Tabel 1 en 2).Een goede klaring van het sap met behoud van infectievermogen kon worden verkregen door toevoeging van een bepaalde hoeveelheid van een 1% bentoniet-suspensie gevolgd door centrifugering bij laag toerental van het mengsel (Tabel 3). Bovendien bleek het aantal vlekjes bij inoculatie opPhaseolus vulgaris door toevoeging van bentoniet sterk toe te nemen (Tabel 4).Het virus kon worden geconcentreerd door ultracentrifugeren. Werden voorgezuiverde en geconcentreerde preparaten van gezonde en zieke planten vanC. quinoa vergeleken door middel van centrifugeren op een suikergradiënt in een zonerotor, dan bevatte het zieke materiaal twee componenten extra (Fig. 1). Deze waren infectieus en bevatten bolvormige virusachtige deeltjes (Fig. 2).Antiserum (titer 64), bereid tegen gezuiverde viruspreparaten, reageerde alleen met preparaten van zieke planten vanC. quinoa en niet met preparaten van gezonde planten. Antisera tegen 22 bekende bolvormige virussen en het luzernemozaïekvirus reageerden niet met GE36 virus. Het virus bleek niet identiek te zijn met enig ander reeds beschreven virus. Het cryptogram van GE36 is (*/* */*S/SS/*).  相似文献   

5.
The occurrence in Dutch bulbous irises (Iris hollandica) of two viruses — iris mild mosaic virus (IMMV) and iris severe mosaic virus (ISMV) — in association with two diseases — mosaic (mozaïek) and grey (grijs) — was reported so far. In the Netherlands, three virus diseases have been distinguished: mild mosaic (mozaïek), mild yellow mosaic (bont), and severe mosaic (grijs). These diseases were associated with IMMV (750 nm), IMMV plus iris mild yellow mosaic virus (IMYMV, a newly recognized virus; 660 nm), and IMMV plus ISMV (750 nm), respectively. The viruses are antigenically distinct and their presence could be established serologically. Tobacco mosaic virus (TMV), tobacco rattle virus (TRV), and tobacco ringspot virus (TRSV) were also detected in irises, but not in association with particular symptoms.Generally, the symptoms of the diseases can be distinguished early in the growing season, particularly in March. Later on, the distinctive symptoms mostly disappear on plants showing mild symptoms but not on severely affected plants. Growing and forcing conditions influence the symptoms. The IMYMV and the ISMV transmitted in May and early in June byMacrosiphum euphorbiae cause more severe symptoms than those induced by transmissions late in June and in July. Problems related to disease control in irises are discussed.Samenvatting Het virusonderzoek bij Hollandse irissen (Iris hollandica) in Nederland leidde tot het onderscheiden van drie ziekten, namelijk: het mozaïek (mild mosaic), het bont (mild yellow mosaic) en het grijs (severe mosaic). Het voorkomen van iris-mozaïek virus (deeltjeslengte 750 nm), iris-mozaïek virus plus iris-bontvirus (660 nm) en iris-mozaïekvirus plus iris-grijsvirus (750 nm), welke virussen serologisch zijn te onderscheiden, werd in verband gebracht met respectievelijk het mozaïek, het bont en het grijs. Geen verband werd gevonden tussen het voorkomen van tabaksmozaïekvirus, tabaksratelvirus en tabakskringvlekkenvirus en de genoemde ziekten.Op basis van de symptomen zijn de ziekten te velde vroeg in het voorjaar meestal wel te onderscheiden. Later in het groeiseizoen verdwijnt dit onderscheid veelal bij planten met milde symptomen, maar niet bij planten met ernstige symptomen. De symptomen van het mozaïek worden pas een paar maanden na de opkomst van de planten zichtbaar. De licht- en donkergroene mozaïeksymptomen doen zich duidelijk voor omstreeks de bloei. Het bont is bij opkomst te herkennen aan het geelgroene mozaïek, dat voornamelijk aan de bladranden voorkomt (Fig. 1). Na de lengtegroei van de planten worden de symptomen op de bloemscheden en op de brede bladgedeelten zichtbaar (Fig. 2). Het grijs (Fig. 2) uit zich met brede geel-en donkergroene strepen op de bladeren, die tot onder het grondniveau doorlopen en bij opkomst duidelijk zichtbaar zijn. Het geelgroene, soms streepvormige mozaïek blijft bij de lengtegroei van de planten duidelijk zichtbaar op de bladbases. Ernstige grijs-symptomen zijn bloembreking, gedraaide stand van smallere bladeren en dwerggroei van de planten. De duidelijkheid van de ziektebeelden, zowel van het mozaïek als van het bont en het grijs, is afhankelijk van de cultivar en van de teeltomstandigheden te velde en in de kas.Het iris-bontvirus en het iris-grijsvirus geven bij overdracht door de bladluis (Macrosiphum euphorbiae) in mei en in de eerste helft van juni in het volgende groeiseizoen ernstiger aangetaste planten dan bij latere overdracht.De mogelijkheden van de herkenning en de bestrijding van virusaantastingen in iriissen worden beschreven.  相似文献   

6.
HealthyVinca rosea plants, connected by dodder strands with spike-diseased sandal trees developed witches' broom symptoms. Electron microscopy of petioles of the infectedVinca plants revealed the presence of numerous mycoplasma-like bodies. Fresh dodder established on theVinca plants with witches' broom symptoms and trained onto healthy sandal trees, transmitted the spike disease back to the latter.Samenvatting De spike-ziekte van de sandelboom (Santalum album) behoort tot de heksenbezemziekten. Zoals eerder werd aangetoond bevatten door deze ziekte aangetaste sandelbomen mycoplasma-achtige lichaampjes in het floëem van takken en bladeren.Daar alleen met zekerheid bekend is dat de ziekte door enting op gezonde sandelbomen kan worden overgebracht, is nagegaan of met behulp van warkruid (Cuscuta subinclusa) andere plantesoorten konden worden geïnfecteerd.Vijf tot tien weken nadat zich op gezonde planten vanVinca rosea utilopers van het warkruid, afkomstig van spike-zieke sandelbomen hadden gehecht, hielden deVinca-planten op met bloeien en vertoonden de bladeren nerfglazigheid en tussennervige chlorose; op sommige planten werd eveneens fyllodie waargenomen. Enige tijd later ontwikkelden zich aan scheuten van uitgelopen okselknoppen kleine, smalle, geelgroene blaadjes (Fig. 1). Na ongeveer 16–20 weken verwelkten deVinca-planten en stierven af. Werden oudere planten geïnfecteerd dan bestonden de heksenbezemsymptomen hoofdzakelijk uit fyllodie, apicale rozetten en lichte bladvergeling (Fig. 2).Door opnieuw warkruid te laten groeien op de ziek gewordenVinca-planten en uitlopers van de parasiet te leiden naar gezonde sandelbomen verschenen ongeveer 16 weken nadat het warkruid zich op laatstgenoemde had gehecht typische spike-symptomen op een van de twee bomen (Fig. 3).Elektronenmicroscopisch onderzoek van bladsteeltjes van vergeeldeVinca-blaadjes gaf een groot aantal mycoplasma-achtige lichaampjes van verschillende vorm en afmeting te zien (Fig. 4 en 5).Hiermee is aangetoond, dat de spike-ziekte van de sandelboom door warkruid kan worden overgebracht opVinca rosea en weer terup op sandel en dat ook inVinca de symptomen samengaan met het voorkomen van mycoplasma-achtige lichaampjes.  相似文献   

7.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

8.
Samenvatting Op een aantal bedrijven werd in een bed anjers — nateelt van virusvrij gemaakte planten — een veldje van 100 planten enkele malen bemonsterd. De virusverspreiding werd bij het bemonsteren voorkomen door bij het plukken van elke spruit een nieuw plastic zakje te gebruiken. De monsters werden in het laboratorium serologisch onderzocht. De verkregen resultaten van twee representatieve proeven zijn weergegeven in Fig. 1. Uit deze grafiek blijkt dat, evenals bij vele andere ziekten, de verspreiding van het anjervlekkenvirus grafisch kan worden weergegeven door een S-vormige lijn en dat er nagenoeg rechte lijnen ontstaan na een logit-transformatie.In Fig. 2 zijn de regressielijnen voor de afzonderlijke veldjes weergegeven, waaruit blijkt, dat de proeven in twee groepen kunnen worden verdeeld. De verdeling hangt samen met het al (groep A) of niet (groep B) aanwezig zijn van volledig viruszieke partijen elders in de kas. Daarnaast zijn nog andere factoren van betekenis.  相似文献   

9.
Samenvatting Stengelaantasting doorPhoma solanicola Prill. et Delacr. werd waargenomen in aardappelveldjes van een vruchtwisselingsproefveld te Hagestein. De mate van aantasting varieerde met de voorvrucht en werd vastgelegd door het percentage aangetaste planten te bepalen. In het voorjaar waren reeds tellingen verricht van wortel-en stengelaaltjes in de grond. Er bleek een duidelijk verband te bestaan tussen het aantal stengelaaltjes in de grond in het voorjaar en het percentage doorPhoma aangetaste planten in de zomer. Het is waarschijnlijk, dat de aaltjes de planten hebben verzwakt of ingangspoorten hebben gemaakt voor de schimmel.Er werden eveneens regressies gevonden van loof-en knolopbrengst op het aantal stengelaaltjes in het voorjaar in de grond en op het percentage doorPhoma aangetaste planten. Deze aantasting doorDitylenchus dipsaci enPhoma solanicola kan ernstige schade veroorzaken; bij zware aantasting was de opbrengstreductie meer dan 50%.  相似文献   

10.
To obtain virus-free material from plant species or cultivars which are vegetatively propagated and totally infected with virus, three methods were developed. Heat treatment (with hot water or hot air) resulting in an inactivation or an inhibition of the multiplication of the virus has been successful in several cases (a.o. sugar-cane, fruit trees). However, there are viruses which are not inactivated by heat; to obtain virus-free material from plants infected with such viruses the small tip meristems are isolated and cultivated on nutrient media because in several cases the tip meristem of systemically infected plants appeared to be virus-free. The possibilities of this method and the difficulties in composing suitable nutrient media for further shoot development and rooting are treated in detail. Because the tip meristem is very small (0.1 mm) the percentage of growing meristems is not always satisfactory. To increase this percentage a combination of heat treatment and meristem culture has been applied. This gives the possibility of using somewhat larger stem tips (1 mm) which grow better on the nutrient media and may still be virus-free. It always remains necessary to test the treated material for presence of virus. A list is given of crop plants from which virus-free stocks are obtained in The Netherlands and other countries.Samenvatting Directe chemische bestrijding van virussen in de plant is niet mogelijk zonder de gastheer te schaden. De verspreiding van virussen, die op andere wijze dan door vectoren worden overgebracht, kan evenmin door chemische middelen voorkomen worden. Daardoor kunnen soorten en cultivars, die uitsluitend vegetatief vermeerderd worden, volledig met virus besmet raken. Voor deze plantesoorten of cultivars zijn methoden ontwikkeld door middel waarvan virusvrij plantenmateriaal verkregen kan worden, nl. toepassing van warmte, van meristeemcultuur en van een combinatie van beide. Warmte kan worden toegepast op twee manieren nl. als warm water en als warme lucht. Bij de eerste wordt het zieke gewas behandeld en bij de tweede uit het behandelde gewas virusvrij vermeerderingsmateriaal geïsoleerd en opgekweekt. De eerste methode werd met succes toegepast op sereh-zieke suikerrietstekken; verscheidene fruitgewassen zijn door middel van warme lucht virusvrij gemaakt.Wanneer warmtebehandeling niet tot het gewenste resultaat leidt, kan men door middel van meristeemcultuur proberen virusvrije planten te verkrijgen. Het meristematisch weefsel aan de top blijkt nl. in vele gevallen geen virus te bevatten. Door deze topjes te isoleren en op een voedingsbodem over te brengen is het mogelijk een plant op te kweken, die geen virus bevat. Deze cultuur stelt hoge eisen aan de voedingsbodems; deze zijn voor de scheutvorming en de beworteling zeer verschillend en dikwijls voor elke plantesoort en cultivar ook. Door de plant vóór de isolatie van het topmeristeem een warmtebehandeling te laten ondergaan kan men de stengeltopjes iets groter nemen d.w.z. met twee bladprimordia; daardoor wordt de kans dat het geïsoleerde weefsel zich ook verder tot een plantje ontwikkelt groter. Het blijft altijd noodzakelijk om het behandelde of het opgekweekte materiaal op aanwezigheid van virus te toetsen. Van verscheidene gewassen worden met behulp van meristeemcultuur — al of niet in combinatie met warmtebehandeling — reeds grote hoeveelheden virusvrij materiaal gekweekt. Behalve praktisch belang heeft dit laatste ook grote betekenis voor het onderzoek naar de invloed van een bepaald virus op de produktie en de kwaliteit van een gewas. Plantesoorten en cultivars waarvan in Nederland en andere landen virusvrij materiaal verkregen is worden opgenoemd.Lecture held at the VIth Int. Congr. Plant Protection, Vienna, 30 aug.–6 sept. 1967  相似文献   

11.
Present conditions of high inputs and narrow rotations render the importance of vesicular-arbuscular mycorrhiza (VAM) in arable farming in the Netherlands rather low. Changes expected in the near future under the influence of economic pressures and environmental problems may change this situation. This is discussed in the light of some such expected changes in Dutch arable farming.De huidige Nederlandse akkerbouw is zeer intensief. Ze heeft in het algemeen een nauwe rotatie met slechts enkele gewassen (aardappelen, granen en suikerbieten) en een ruime toepassing van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Het is te verwachten dat er onder invloed van toenemende problemen met het milieu, afnemende bodemproduktiviteit en lagere prijzen voor nu geteelde gewassen ten gevolge van overschotten een tendens zal zijn in de richting van een meer geïntegreerde landbouw. In de bestaande akkerbouw werken zowel hoge kunstmestgiften (met name N en P) en bestrijdingsmiddelen negatief op VAM-vorming. Naarmate het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen in de nabije toekomst wellicht zal verminderen, kan worden verwacht dat zowel de aanwezigheid als het belang van VAM in de nederlandse landbouw zal toenemen. Het laatste zal vooral het geval zijn indien de vruchtwisseling wordt verruimd met de teelt van andere gewassen (zoals vlinderbloemigen) met een hogere VAM-afhankelijkheid dan die van het huidige gewasassortiment. Het zou zeer verstandig zijn zich reeds nu te beraden over vormen van bedrijfsvoering die VAM zoveel mogelijk stimuleren en daardoor meer profijt trekken van de door deze symbiose geboden voordelen.  相似文献   

12.
Poplar mosaic virus (PMV) was purified fromNicotiana megalosiphon orN. clevelandii and antisera with titres from 256 to 4096 were prepared. One of these was used for the detection of PMV in poplar stools with the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Although ELISA was less sensitive than the infectivity test onN. megalosiphon, both tests were equally reliable when using lower leaves in July and August, and when applied to tip leaves at the end of the growing season. With both tests more infected trees were detected than with visual inspection. For PMV a particle length of 661 nm was calculated.Samenvatting Plantgoed van populier mag in Nederland alleen verhandeld worden als het goedgekeurd is door de NAKB en afkomstig is van door de NAKB gekeurde vermeerderingsvelden. Vooral in vermeerderingsvelden is het van belang dat besmette bomen in een zo vroeg mogelijk stadium verwijderd worden. De beoordeling van populieren op aanwezigheid van populieremozaïekvirus (PMV) geschiedde tot nu toe vrijwel uitsluitend visueel. Van veel virussen is echter bekend dat besmette planten vaak geen symptomen vertonen. Daarom werden in 1978 twee toetsmethoden vergeleken, zowel onderling als met de resultaten van visuele selectie. Daarbij bleek een infectietoets opNicotiana megalosiphon gevoeliger dan een recent door Clark en Adams (1977) beschreven serologische methode (enzyme-linked immunosorbent assay: ELISA). Beide toetsmethoden zijn echter even betrouwbaar als de toetsingen worden uitgevoerd in juli en augustus met de onderste en middelste bladeren van jonge eenjarige scheuten, of in begin oktober met de topbladeren. Met beide toetsen werden belangrijk meer besmette planten gevonden dan met visuele beoordeling. Daar men niet, zoals bij de uitvoering van de infectietoets, over kasruimte hoeft te beschikken, kunnen met ELISA grote aantallen monsters per seizoen worden getoetst. De ELISA methode verdient daarom de voorkeur boven de infectietoets. Het voor ELISA benodigde antiserum werd verkregen door een konijn te injecteren met virus gezuiverd uitN. megalosiphon enN. clevelandii.De deeltjeslengte van PMV (Robusta LH) werd berekend op 661 nm.  相似文献   

13.
The acceleration of black scurf development after haulm destruction was mainly due to changes in the exudation of volatiles from tubers. Volatile products from decomposing potato roots and stolons and, probably, unstable substances in the tuber exudate as well, further promoted sclerotium formation.Sclerotium production byR. solani AG-3 was investigated on agar media, periderm strips and harvested tubers, which were exposed to the volatile exudates from growing subterranean potato plant parts. The volatile exudate from growing tubers contained both inhibitory and stimulatory substances which were not identified definitely. Inhibition dominated during tuber growth, decreased when plants were yellowing and disappeared after the shoots were excised. When the inhibitory components were trapped by KOH, the non-trapped volatile tuber exudates from young growing plants were as stimulatory as those from plants after haulm killing. CO2 might be an inhibitor as tuber respiration was negatively correlated to black scurf formation. Tests in vitro suggested that inhibition of sclerotium formation by CO2 can be overcome by stimulatory nutrients. Sclerotium production on agar media was not stimulated by ethylene, although volatiles from harvested ripe apples were very stimulatory.The results imply that after haulm killing, the increase in black scurf development may be prevented by loosening the soil and quick separation of tubers from plant residues thus preventing accumulation of the stimuli.Samenvatting De vluchtige exsudaten van aardappelknollen, die nog aan de plant bevestigd zaten, beinvloedden de produktie van sclerotiën doorRhizoctonia solani AG-3 op agarplaten en op geoogste knollen, die geincubeerd waren in een plant-aarde systeem. Onder dezelfde proef- omstandigheden was de sclerotiënvorming op geincubeerde losse knollen veel hoger dan op de agarplaten, maar op peridermstrips juist lager. Wellicht dragen dus naast stabiele ook instabiele knolexsudaten bij tot de vorming van lakschurft.Het vluchtige knolexsudaat van jonge planten bleek zowel stimulerende als remmende componenten te bevatten. Als de remmende fractie met KOH werd weggevangen, stimuleerden de resterende uitademingsprodukten van jonge groeiende knollen de vorming van sclerotiën even sterk als de uitademingsprodukten van oude afrijpende knollen na loofvernietiging. Tijdens de knolgroei overheerste de invloed van de remmende exsudaten, maar dat nam af als de plant vergeelde en verdween na loofvernietigen. Toename van lakschurft na loofdoding berust dus vooral op het wegvallen van de remmende componenten. In de praktijk zou na loofdoding de effectiviteit van de stimulerende exudaten verminderd kunnen worden door de grond van de teeltrug los te maken waardoor ze niet kunnen ophopen aan het knoloppervlak.De remmende fractie kon worden weggevangen met KOH, wat betekent dat het gaat om koolzuur of een andere zure component. Inderdaad bleek de produktie van koolzuur door knollen geleidelijk af te nemen tijdens de veroudering en zeer snel na loofdoding. Daarnaast is bekend dat lakschurft geleidelijk toeneemt bij veroudering van de plant, en zeer snel na loofdoding. In vitro leek koolzuur de sclerotiënvorming alleen op wateragar te remmen, maar niet op een voedzamer medium. De sclerotiënvorming op agarmedia werd sterk gestimuleerd door gasvormige produkten van appels. Echter, er werd geen bevestiging gevonden voor het idee dat het stress-produkt ethyleen sclerotiënvorming stimuleert. Na het loofafknippen lekte er een veel grotere hoeveelheid water uit de knollen dan uit knollen van intacte planten. Water kan het benutten van voedzame stoffen door de schimmel bevorderen. Daardoor kan een manier van loofdoden die de stolon breekt de kans op lakschurft verkleinen.Gasvormige produkten van afstervende wortels en stolonen hadden geen invloed op de sclerotiënvorming op agarplaten. Maar wel versterkten zij de lichte stimulering die uitging van afrijpende knollen. In de praktijk zouden jonge potaardappelen dus milieuvriendelijker beschermd kunnen worden tegen zowel virusinfectie als zware lakschurft-vorming met een nieuw-te-ontwikkelen methode van groen-rooien die de stolonen breekt en de knollen op het veld laat afharden in losse grond en gescheiden van de overige planteresten.  相似文献   

14.
An annually recurring virus epidemic has caused severe damage and sometimes total yield loss in crops of celeriac in the south-west of the Netherlands for several years since 1969. Celery leatent virus, cucumber mosaic cucumovirus and tobacco rattle tobravirus were isolated from diseased plants, but a potyvirus was the most prevalent virus present. It did not cause local lesions inChenopodium amaranticolor orC. quinoa and did not infect other non-Umbelliferae. The virus was identified as celery mosaic potyvirus and confirmed to be the causal agent.Field surveys from 1971 to 1977 showed a rapid increase of disease incidence in consecutive years, soon leading to near-abandonment of the crop in the original centre of cultivation and its northward translocation, gradually followed by the disease. Incidence in fields often increased from zero by the end of July, when symptoms first appeared, to 100% early during September. In 1976 final incidence was 75 to 100% in 41% of the fields inspected. Temporary protection with aphid-proof cages showed that first infection occurred about three weeks before symptoms appear and not before the beginning of July, and that the virus may still spread after late September.When testing samples from other umbelliferous crops and wild species near infested crops, several viruses were detected but not celery mosaic virus. The virus may be introduced from yet unknown distant sources, as also suggested by the pattern of spread in crops of celeriac.Celeriac cultivars differe considerably in resistance to the virus, but resistant cultivars generally are of poorer quality for consumption and processing than the original highly sensitive cultivar. In recent years cultivation has recovered considerably with the advent of new cultivars.Samenvatting Sinds 1969 trad gedurende een aantal opeenvolgende jaren in de provincie Zeeland in knolselderij een ernstige virusziekte epidemisch op. Vaak mislukten gewassen geheel. Uit viruszieke planten konden het latente selderijvirus, komkommermozaïekvirus, tabaksratelvirus en een potyvirus worden geïsoleerd. Het laatste kwam echter het meest voor en was in zijn optreden gecorreleerd met de voor de epidemie karakteristieke symptomen. Het kon op grond van waardplanten en symptomen, deeltjesvorm en grootte (ca 780 nm) en serologie worden geïdentificeerd als het selderijmozaïekvirus. In de kas konden in selderij de voor de ziekte kenmerkende symptomen ermee worden gereproduceerd.Reeds in 1970 waren in de omgeving van Kruiningen en Waarde in 12 van de 25 geïnspecteerde velden meer dan 60% van de planten ziek. Een systematische inventarisatie gedurende 1971 tot en met 1977 toonde aan dat de ziekte in die periode snel verder om zich heen greep en de teelt in het oorspornkelijke teeltgebied niet meer lonend maakte. De ziekte volgde echter geleidelijk de noordwaarts uitwijkende teelt. In 1976 was 41% van de 117 geïnspecteerde velden voor meer dan 75% aangetast. In zulke velden kon het percentage zieke planten vanaf eind juli tot begin september toenemen van 0 tot nagenoeg 100.De eerste symptomen treden jaarlijks rond eind juli of begin augustus op. Proeven, waarbij veldjes met planten gedurende bepaalde perioden werden afgedekt met bladluisdichte gaaskooien, toonden aan dat de eerste infectie optreedt ca 3 weken (2–4) voor het verschijnen van de eerste symptomen en op zijn vroegst begin juli, en dat verdere verspreiding nog tot na 20 september plaatsvindt. De besmettingsbronnen zijn nog steeds niet gevonden. De wijze van optreden van de ziekte in het veld doet vermoeden dat het virus niet afkomstig is van dichtbij voorkomende wilde planten.Er blijken grote rasverschillen in resistentie te bestaan. De voor consumptie en conservenverwerking gewilde rassen, waaronder vooral Roem van Zwijndrecht, zijn alle zeer kwetsbaar. Met het geleidelijk naar voren komen van meer resistante, en voor de export vooral gevraagde anthocyanine-vrije rassen, zoals Monarch en Iram, heeft de knolselderijteelt zich in Zeeland grotendeels hersteld.  相似文献   

15.
Spoon leaf virus (SLV) of red currants spreads very slowly in the field. All common Dutch red currant varieties are susceptible as well as some raspberry varieties and a number of weed species. The virus is soil-borne and is transmitted by the nematodeLongidorus elongatus. In cross-protection tests SLV shows a close relationship to raspberry ringspot virus but there are some phytopathological differences between the two viruses. Soil treatment with DD gives a good control of the virus. Planting material can be indexed reliably by means of sap inoculation onChenopodium quinoa.Samenvatting Uit veldwaarnemingen in een oude Bangertse bessetuin te Blokker bleek dat de infectiehaarden van lepelblad zich uitbreiden. De uitbreiding verloopt langzaam en bedroeg in de genoemde tuin van 1959 tot 1964 slechts 8 tot 10 procent (fig. 1). Proeven en waarnemingen toonden aan dat herinplanting in de infectiehaarden binnen korte tijd leidt tot herinfectie (tabel 1). Alle gangbare Nederlandse besserassen zijn vatbaar voor lepelbladvirus evenals sommige frambozerassen (fig. 2) en een aantal onkruidsoorten (tabel 2). In appels, peren en pruimen kon het virus niet worden aangetoond. Uit premunitieproeven (tabel 5) bleek, dat lepelbladvirus nauwer verwant is met raspberry ringspot-virus (RRV) dan met de RRV-stam van Eckelraderizieke kers. Er werd geen verwantschap gevonden tussen het lepelbladvirus en tomato black ring-virus (TBRV). Lepelbladvirus blijft in de grond achter en blijkt voornamelijk gelocaliseerd te zijn in de bovenste grondlaag ter dikte van 20 cm (tabel 3). Het virus wordt overgebracht doorLongidorus elongatus, een aaltje, dat in de Bangert algemeen voorkomt. Infectie met lepelbladvirus kan worden voorkomen door een grondbehandeling met DD (800 1 per ha). Selectiemateriaal kan op eenvoudige en betrouwbare wijze getoetst worden door middel van sapinoculatie opChenopodium quinoa.  相似文献   

16.
Wind dispersal of Puccinia horiana   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting De verspreiding vanPuccinia horiana bleek niet altijd te geschieden met besmette chrysantestekken. Uit veldwaarnemingen werd afgeleid dat het inoculum van deze schimmel over een afstand van 700 m door de lucht kan worden verspreid (Fig. 2). De verspreiding van de ziekte heeft bijna uitsluitend plaats met winden uit westelijke richtingen (Fig. 1), omdat deze meestal een hoge luchtvochtigheid bezitten. Bij het vernietigen van aangetaste chrysanten, zowel binnen als buiten de kas, moet met deze windverspreiding rekening worden gehouden. Door voorzichtige behandeling van de zieke planten moet men proberen het opwaaien van sporenwolken te voorkomen.  相似文献   

17.
Summary An analysis was made of a difference in colour development between saps from healthy and leaf roll virus (PLRV) infected potato plants, manifested in the diphenylamine reaction ofDische. The colour development was found to be caused by sugars. The differences in colour development were due to the sugar concentration which could be different in healthy and diseased leaves, and not to DNA in the latter. We could correlate the increases in sugar concentration with the severity of virus symptoms. The mechanical transmission of the PLRV, as suggested byBrandenburg (1962), could not be confirmed.Samenvatting Een verschil in kleur, dat tussen sap van gezonde en bladrolviruszieke aardappelplanten door de difenylmaine-reactie vanDische kan optreden, werd geanalyseerd. Het bleek dat de kleurontwikkeling werd veroorzaakt door suikers. De verschillen in kleur van de reactiemengsels waren te wijten aan het feit dat de suikerconcentratie in bladeren van zieke planten een hogere waarde kan bereiken dan in bladeren van gezonde planten en niet aan een hoger desoxyribonucleïnezuurgehalte in zieke bladeren. Er bleek een duidelijke correlatie te bestaan tussen de stijging van de suikerconcentratie en de sterkte van de bladrolsymptomen. De mechanische overdracht van het bladrolvirus, zoals die doorBrandenburg (1962) was gesuggereed, kon niet worden bevestigd.  相似文献   

18.
A severe leaf necrosis, observed since 1978 in glasshouse cucumbers grown on rockwool and later also in crops on soil, is described. A virus could be isolated and the disease be reproduced in cucumber and melon. The virus could be transmitted by leaf inoculation with expressed sap and by pouring rockwool leakage water onto sterilized soil containing cucumber seedlings. Infectivity steeply declined in expressed sap between dilutions 10 and 100 (dilution endpoint ca 106), at temperatures between 55 and 65°C (thermal inactivation point 75°C) and during storage between 1 and 1 1/2 month at room temperature.Out of 40 plant species tested only three species, viz. cucumber, melon and watermelon, were susceptible. All 21 cucumber cultivars and all 8 melon cultivars tested reacted severely with local lesions and some with systemic necrosis, but systemic infection and reaction were erratic under experimental conditions.Purified virus sedimented in sucrose and CsCl gradients and during analytical ultracentrifugation in a single peak. Thes 20 was 134S and buoyant density in CsCl was 1.33 g.cm–3. Virus particles in crude sap and purified suspensions were spherical and ca 30 nm in diameter. They contained one type of protein with a relative molecular mass of 46 000 and one RNA species. An antiserum with a titre of 1024 did not react with cucumber and tobacco necrosis viruses, nor did their antisera react with our cucumber virus. Serologically and in physicochemical properties the virus is similar to if not identical with the melon necrotic spot virus incompletely described in Japan.Disease control may be through improved hygiene, including steam sterilization of rockwool, soil disinfection by steam sterilization or with methyl bromide, and addition of a surfactant to nutrient solutions, and prevention may be by grafting cucumber ontoCucubita ficifolia rootstocks, immune to the virus.Samenvatting Sinds 1978 komt in de op steenwol en in grond geteelde kaskomkommer een ernstige bladnecrose voor, die vooral in het najaar tot afsterving van planten kan leiden en in wel 45% van de planten van een aangetast gewas is geconstateerd. Uit zieke planten kon een virus worden geïsoleerd dat gemakkelijk overging door sap-inoculatie en in lekvocht uit besmette steewol (waarschijnlijk door tussenkomst van eenOlpidium-soort), nadat dit werd gegoten op gesteriliseerde grond waarin komkommerzaailingen groeiden. Met dit virus konden de symptomen van de ziekte worden greproduceerd.Het infectivermogen van ruw platesap nam snel af bij verdunning tussen 10 en 100× (verdunningseindpunt ca 1 millioen), en bij warmtebehandelingen tussen 55 en 65°C (inactiveringstemperatuur 75°C) en bij bewaring bij kamertemperatuur tussen 1 en 1 1/2 maand.Slechts 3 van de 40 getoetste plantesoorten bleken vatbaar voor het virus, te weten komkommer, meloen en watermeloen. Alle 21 getoetste komkommercultivars en alle 8 getoetste meloenerassen reageerden hevig met lokale lesies en enkele, onder de heersende proeformastandigheden onvoorspelbaar, met systemische necrose. De wel als onderstam gebruikteCucurbita ficifolia is onvatbaar.Gezuiverd virus sedimenteerde in suiker- en CsCl-gradiënten en bij analytische ultracentrifugering in één piek. Des 20 was 134S en de zweefdichtheid in CsCl 1.33 g.cm–3. In ruw sap en gezuiverde suspensies deden de virusdeeltjes zich voor als bolletjes met een diameter van ongeveer 30 nm. Ze bevatten slechts éé soort eiwit met een relatieve moleculaire massa van 46 000 en één RNA-soort. Een antiserum met titer 1024 werd bereid. Het reageerde niet met komkommernecrosevirus en tabaksnecrosevirus. Wel reageerde het virus met een uit Japan ontvangen antiserum tegen het daar sinds 1966 bekende melon necrotic spot virus, terwijl het Japanse virus reageerde met het Nederlandse antiserum. Serologisch, zowel als in biologische en fysisch-chemische eigenschappen lijken de Nederlandse en Japanse isolaten identiek. Voor het virus wordt daarom de Nederlandse namm meloenenecrosevirus voorgesteld. Het verschilt van drie andere, onlangs min of meer gelijktijdig in Oost-Duitsland, op Kreta en in Libanese grond aangetroffen, via de bodem overgaande komkommervirussen, die evenals tabaks- en komkommernecrosevirus ook andere plantesoorten dan cucurbitaceeën kunnen infecteren.Waarschijnlijk is meloenencerosevirys al sinds 1967 bekend in Frankrijk als verwekker van criblure du melon. Het is ook nauw verwant aan de verwekker van een in een veredelingsprogramma van meloen in Californië opgedoken necrosevirus, waarvan echter wordt beweerd dat het overgaat met zaad van meloen en wordt overgebracht door bladkevertjes,Diabrotica-soorten. Het meloenenecrosevirus is in ons land voor het eerst geconstateerd als ziekteverwekker van kaskommer. Ook in England is het daarin onlangs aangetroffen. De ziekte kan op verschillende manieren bestreden, respectievelijk voorkomen worden. De grond dient gestoomd te worden of begast met methylbromide. Steenwolmatten kunnen bij hergebruik gestoomd worden, terwijl aan de voedingsoplossing uitloeier (Agral) toegediend kan worden. Zowel bij grond- als steenwolteelten is de ziekte te voorkomen door komkommerplante te enten op de onvatbare onderstamCucurbita ficifolia.  相似文献   

19.
Samenvatting Bij inoculatie van mesofyl protoplasten van cowpea met een zeer infectieuze, gezuiverde suspensie van blackeye cowpea mosaic virus (BlCMV), een potyvirus, kon een infectie niet worden geconstateerd. Wanneer echter de bovenstaande vloeistof, verkregen na centrifugering bij laag toerental van sap van BlCMV-geînfecteerde planten, als inoculum werd gebruikt, dan kon vermeerdering van het virus in de protoplasten worden vastgesteld door middel van infectiositeitsproeven, immunofluorescentie en elektronenmicroscopie. Werd deze bovenstaande vloeistof, ontdaan van zijn infectiositeit, hetzij door bestraling met UV-licht, hetzij door centrifugering bij hoog toerental, en vervolgens gemengd met gezuiverd virus, dan trad er geen infectie van de protoplasten op.  相似文献   

20.
Everywhere there is a rapidly growing awareness of the impact of plant viruses on crop production and an increasing interest in their study and control.Applied research on plant viruses completely differs from that on pathogenic organisms because of the exceptional nature of viruses. Cornerstone of methods of control and of all investigations isidentification of the viruses, i.e. characterization and recognition and final diagnosis of the diseases observed in the field. Because of all the complicated techniques and of the resulting frequent discovery, of new viruses, both aspects fall in the domain of the research laboratory. Virus identification as well asecology andcontrol require the close collaboration of specialists. This division of labour is essential because of the rapid development in research technology and the continuous increase in scientific information.Besides the growers, many public and government agencies are involved in indirectly controlling virus diseases. Research to improve control and to provide continuous support to an ever changing crop husbandry is a public task.Organizational structure of applied virus research has to guarantee a continuous virological assistance of crop cultivation in view of the incessant, threat of international spread of viruses and the continuous agro-ecological changes. As a consequence of research specialization, per country or area a unit of applied plant virus research is needed. Within such units specialists have to collaborate. The tasks of such centres are described. Emphasis should be on the implementation of disease control in crops.Samenvatting Overal ter wereld wordt men zich steeds meer bewust van de nadelige invloed van virussen op groei en opbrengst van gewassen en is er sprake van een toenemende belangstelling voor onderzoek over en bestrijding van plantevirussen en-virusziekten.Het toegepaste onderzoek over virussen (Tabel 1) verschilt geheel van dat over pathogene organismen door de uitzonderlijke aard van virussen als ziekteverwekkers (Fig. 1). Hoeksteen van de bestrijding en van alle onderzoek is deidentificatie van de onderhavige virussen, d.w.z. de onderscheiding of karakterisering (Tabel 2) en de herkenning van de virussen als basis van de diagnostiek van de virusziekten (Tabel 3). Vanwege de vele bij dit onderzoek betrokken gecompliceerde technieken, en het feit dat diagnostiek van virusziekten vaak leidt tot de onderkenning van nieuwe virussen, behoren beide onderzoeksaspecten tot het werkterrein van het wetenschappelijke laboratorium. Deze aspecten, evenals de studie van de virus-oecologie en van de methoden vanbestrijding, vereisen de nauwe samenwerking van specialisten. Taakverdeling bij het onderzoek is ook gebiedende eis met het oog op de snelle ontwikkelingen bij het virusonderzoek en de enorme toename van de hoeveelheid informatie.Virusziekten kunnen in de gewassen alleen indirect worden bestreden. Daar vele maatregelen hiertoe moeten worden genomen buiten het bedrijf van de betrokken teler zelf, zijn veel publieke, met name overheidsinstellingen erbij betrokken. Het doen van onderzoek gericht op de bestrijding is dan ook van algemeen belang en een taak van de overheid. De verschillende aspecten ervan hangen samen (Tabel 4).De structuur van het onderzoeks apparaat dient dusdanig te zijn dat de teelt van gewassen voortdurend virologisch kan worden begeleid met het oog op de internationale verspreiding van virussen en de aanhoudende agro-oecologische veranderingen. Als gevolg van de bij het plantevirusonderzoek vereiste specialisatie is het nodig per land of gebied te beschikken over een centrum of eenheid voor plantevirusonderzoek waarbinnen een aantal specialisten (volgens Tabel 1, ook Fig. 2) samenwerkt. De situatie in Nederland, met een voor het hele land centrale functie van de Virusafdeling van het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek, wordt als voorbeeld gesteld.Tenslotte worden de taken van dergelijke centra van toegepast plantevirusonderzoek nader omschreven. De organisatorische opbouw moet garanderen dat de ontwikkeling van bestrijdingsmethoden bij het onderzoek centraal staat.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号