首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 656 毫秒
1.
Lily symptomless virus (LSV) was readily detected with the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) in leaves ofLilium Mid-Century hybrids cvs Enchantment and Destiny andLilium speciosum cv. Brabander. In bulbs of cv. Enchantment LSV could be detected without any additional treatment of the extracts, but for reliable results in cv. Destiny it was necessary to pre-incubate the bulb extracts with cellulase or hemicellulase.Samenvatting In de bladeren van secundair geïnfecteerde planten van de leliecultivars Enchantment, Destiny en Brabander kon LSV met ELISA gemakkelijk worden aangetoond. In bladextracten van Enchantment kon nog ca. 100 ng LSV/ml extract worden teruggevonden. Bij toepassing van de standaard-methode van extraheren (2 g weefsel malen in 4 ml extractiebuffer) kon ook in de bolschubben van Enchantment LSV worden aangetoond; bij Destiny gelukte dat aanzienlijk minder goed. Wijzigingen in de extractie-procedure of een speciale behandeling van het standaard-extract (dialyseren, verhitten tot 50°C etc.) leidde niet tot een betere aantoonbaarheid van het virus met ELISA. Enzymen als hemicellulase, cellulase en pectinase, toegevoegd aan het standaard-extract van bolschubben van Destiny vóór de toetsing (incubatie gedurende 18 h bij kamertemperatuur), verbeteren de aantoonbaarheid van het LSV aanzienlijk.  相似文献   

2.
Three isolates of tomato mosaic virus, A.8, SJ-64 and SLa, assumed to contain the pathogenic strains 1 and 2, were each subjected to selection pressure by passage through different hosts in concurrent series. The sub-isolated obtained were tested at intervals on differential tomato lines heterozygous for each of the resistance genes Tm-1 and Tm-2 and for the combination of Tm-1 and Tm-2.Three preliminary passages throughSolanum pennellii followed by 22 passages through the tomato line CStMW-18 (Tm-1/Tm-1) resulted for A.8, SJ-64 and SLa in sub-iolates, of strain 1. Three preliminary passages throughL. peruvianum P. I. 128655 followed by 22 passages through the tomato line Pérou-2 (Tm-2/Tm-2) resulted for A.8 and SLa in sub-isolates of strain 2 and for SJ-64 in a sub-isolate of strain 1.2. Twenty passages through Pérou-2, followed by two additional passages through the tomato line Craigella Tm-1/+Tm-2/+ resulted for SJ-64 and SLa in sub-isolates of strain 1.2 and for A.8 in a sub-isolate of strain 2.Samenvatting Op drie isolaten van het tomatemozaïekvirus, A.8, SJ-64 en SLa, die naar alle waarschijnlijkheid de pathogene stammen 1 en 2 bevatten, werd selectiedruk uitgeoefend door een herhaalde waardplantpassage. Voor de afscheiding van stam 1 onderging elk van de isolaten eerst driemaal een passage doorSolanum pennellii en vervolgens 22 maal door de tomaatselectie CStMW-18 (Tm-1/Tm-1). Voor stam 2 passeerde elk isolaat eerst driemaalLycopersicon peruvianum P.I. 128655 en vervolgens 22 maal de tomaatselectie Pérou-2 (Tm-2/Tm-2). Op gezette tijden werden de sub-isolaten, verkregen uit de gelijktijdig verlopende passageproeven, getoetst op een differentiële reeks tomaatselecties. Deze waren heterozygoot en homozygoot voor de resistentiegenen Tm-1 en Tm-2 en voor de combinatie van Tm-1 en Tm-2.Voor elk van de isolaten A.8, SJ-64 en SLa werden na passage door CStMW-18 sub-isolaten verkregen van stam 1. Terwijl voor A.8 en SLa na passage door Pérou-2 sub-isolaten van stam 2 werden verkregen, leverde dezelfde passage voor SJ-64 een sub-isolaat, op van stam 1.2. Voor SJ-64 en SLa gaven, twee passages door de tomaatselectie Craigella Tm-1/2 Tm-2/+ in aansluiting op 20 passages door Pérou-2 aanleiding tot de vorming van stam 1.2.In de discussie wordt op de mogelijke ontstaanswijze van stam 1.2 ingegaan.  相似文献   

3.
During a survey of groundnut in 1986 and 1987 in South Sulawesi, West and East Java and West Sumatra a disease was frequently observed which is characterized by the presence of green blotches. These blotches were either randomly distributed over the entire leaflets or concentrated along the veins; sometimes they were surrounded by light green rings. On the basis of test plant studies, serology and electron microscopy it was concluded that the causal agent of the disease is peanut stripe virus (PStV). This virus has been described for the first time in the USA in 1984. Some potyviruses described earlier in Indonesia, viz. groundnut mottle-y and peanut mottle virus (PMV) probably are also PStV. The similarity of symptoms caused by PStV and peanut mottle virus was the reason why blotching on groundnut in Indonesia was ascribed for many years to PMV.As PStV causes severe yield losses, further research is being done on the epidemiology of the virus, on yield loss assesment and on testing breeding lines of groundnut for resistance.Samenvatting Tijdens een inspectie in 1986 en 1987 in Zuid Sulawesi, West en Oost Java en West Sumatra werd in aardnoot (Arachis hypogaea) veelvuldig een ziekte aangetroffen, die opviel door donkergroene vlekkerigheid. De vlekken waren onregelmatig over de bladeren verspreid of kwamen voornamelijk voor rond de nerven. Soms waren de vlekken omgeven door een lichtgroene ring. Op grond van symptomen op toetsplanten, serologische verwantschap en elektronenmicroscopische eigenschappen werd geconcludeerd, dat deze ziekte veroorzaakt wordt door het peanut stripe virus. Dit virus is voor het eerst beschreven in 1984 in Amerika. Dit is de eerste officiële melding van het virus in Indonesië.Enkele eerder beschreven potyvirussen van aardnoot in Indonesië, groundnut mottle-y en peanut mottle virus (PMV) zijn waarschijnlijk ook PStV. De gelijkenis van de door PStV and peanut mottle virus veroorzaakte symptomen heeft ervoor gezorgd dat de vlekkerigheid op aardnoot in Indonesië jarenlang aan PMV werd toegeschreven.Aangezien PStV veel schade veroorzaakt, wordt verder onderzoek gedaan aan de epidemiologie van dit virus, aan het oogstverlies en aan het toetsen van aardnootlijnen op resistentie.  相似文献   

4.
Fluorescence microscopy of cross sections of young twigs from sandal trees, stained with aniline blue, showed a marked difference in fluorescence in the phloem area of healthy and spike-diseased trees. In sections of twigs from healthy trees fluorescence was restricted to the outer zone of the phloem whereas the phloem zone in spike-diseased trees fluoresced over its total area. Older twigs and leaves, but not roots, showed a similar phenomenon. The diagnostic value of this method is discussed.Samenvatting Dwarscoupes van jonge takjes van sandelbomen werden gekleurd met 0,1% anilineblauw en de fluorescentie in ultraviolet licht met de microscoop bestudeerd.Van een spike-zieke sandelboom, die in een aantal takken de symptomen duidelijk vertoonde, werd een aantal monsters genomen (Fig. 1, monsters 1 t/m 5). Deze monsters bestonden uit jonge, groene takjes van een spike-vertonende tak (1), gezond uitziende takken (2, 3 en 4), en uit een ouder, verhout takje van een spike-vertonende tak (5). Tevens werd onderzoek verricht aan een sandelboom, die ongeveer een jaar geleden was geïnfecteerd met de ziekte door middel vanCuscuta, doch die, na het afsterven van enige takken, op het moment van onderzoek geen symptomen meer te zien gaf. Als controle diende een gezonde sandelboom.De monsters 1 (Fig. 2), 2 (Fig. 4), 3 (Fig. 5) en 5 (Fig. 7) vertoonden alle fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 2B, 4, 5 en 7B) in tegenstelling tot dat van de gezonde boom (Fig. 3 en 8) en monster 4 (een heel jong takje) van de zieke boom (Fig. 6).Takjes van de schijnbaar gezonde boom, die viaCuscuta was geïnfecteerd, vertoonden sterke fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 9 en 10).Dwarscoupes van bladeren van een gezonde boom (Fig. 11) en van die met spike-symptomen (Fig. 12) vertoonden ook de verschillen in fluorescentie in het floëem van de vaatbundels. In het eerste geval was de fluorescentie weer beperkt tot de buitenste lagen van het floëem (Fig. 11B), terwijl in het tweede geval fluorescentie in het gehele floëem optrad (Fig. 12B).Dwarscoupes van wortels van gezonde en zieke bomen gaven ongeveer dezelfde hoeveelheid fluorescentie in het floëem te zien.De toepassing van fluorescentiemicroscopie biedt perspectieven voor de diagnose van de spike-ziekte, wanneer de sandelboom nog geen uitwendige symptomen vertoont.  相似文献   

5.
Phytophthora cactorum was isolated from soil of strawberry fields and from an apple and a pear orchard, using hard apples and pears as traps. Pears gave better isolation of the fungus. Isolates from diseased strawberry rhizomes and strawberry-field soil were much less pathogenic to stems and stem and branch pieces of apple variety Cox's Orange Pippin than isolates from apple stem, pear fruit, and orchard soils. Each group of soil isolates showed differences with respect to length and number of the resulting cankers in apple stem and branch pieces.Samenvatting De isolatie vanP. cactorum uit boomgaardgrond en uit grond an aardbeivelden slaagde het beste door gebruik te maken van harde perevruchten. De schimmel groeide uit de grond in de vruchten en kon door overbrengen van een stukje weefsel van de rand van de vruchtaantasting op aardappel-glucose-agar voedingsbodem geisoleerd worden (Tabel 1). Isolaties uit grond van aardbeivelden waren veel minder pathogeen dan isolaties uit appel- of pereboomgaardgrond, indien ze geïnoculeerd werden in ongeveer 35 cm lange stam- en takstukken van het appelras Cox's Orange Pippin, welke in vochtige turfmolm bij 20°C geplaatst waren (Tabel 2). Evenzo vertoonden isolaties uit aangetaste aardbeirhizomen een geringe pathogeniteit voor stammen en stam- en takstukken van Cox's Orange Pippin in vergelijking met isolaties uit appelstam en perevrucht (Tabel 2 en 3 en Fig. 1). De meeste sterk infektieuse isolaties veroorzaakten grote kankers, doch enkele waren maar weinig virulent.  相似文献   

6.
In Kenya around Lake Victoria rice is affected by a hitherto undescribed virus for which the name Rice Yellow Mottle Virus (RYMV) is proposed. The virus was easily transmitted mechanically to rice and toOryza barthii andOryza punctata, but not toOryza eichingeri, barley, bulrush millet, durum wheat, finger millet, maize, oats, rye, sorghum, wheat, sugarcane, 20 other monocotyledonous and 9 dicotyledonous plant species.The disease is characterised by stunting and reduced tillering of the rice plant, crinkling, mottling and yellowish streaking of the leaves, malformation and partial emergence of the panicles, and sterility. In severe cases the plant may die. RYMV is stable and highly infective.The vector is the beetleSesselia pusilla Gerstaeker (fam. Chrysomelidae, Galerucinae). The beetle has been identified by Mr John A. Wilcox, New York State Museum and Science Service, New York.S. pusilla transmitted the virus for at least five successive days after feeding on an infective plant.Purified virus preparations consisted of polyhedral particles about 32 m in diameter. The sedimentation coefficient was 116S.Samenvatting In Kenya wordt rijst, voornamelijk Sindano, verbouwd op familiebedrijfjes aan de kust van de Indische Oceaan en langs het Victoria Meer, en door pachters van het meer naar het binnenland gelegen Mwea Irrigation Settlement. In de omgeving van Kisumu (Nyanza Province), waar rijst geteeld wordt volgens slechte cultuurmethoden, wordt sinds 1966 een tot dusver onbekende ziekte, hier rice yellow mottle genoemd, waargenomen.In het veld vallen de zieke planten onmiddellijk op door de gelige verkleuring van de bladeren. De jongste bladeren zijn gevlekt of geel-groen gestreept (Fig. 1). De uitstoeling is gering en de plant gedrongen (Fig. 2). De zaadopbrengst wordt sterk verlaagd door het optreden van steriliteit.Ongeveer 7 dagen na sap-inoculatie van Sindano-zaailingen verschijnen de eerste symptomen. Na inoculatie in een jong stadium van de plant krullen de eerstgevormde bladeren spiraalvormig (Fig. 3). Later worden de bladeren geel en necrotisch. Jong geïnfecteerde planten kunnen zelfs afsterven. De pluimen komen onvoldoende uit de bladschede, zijn misvormd en dragen veelal kleine en misvormde bloembakjes, die meestal loos zijn (Fig. 4). Sindano rijst, 3 weken voor het in pluim schieten geïnoculeerd, liet een zeer sterke opbrengstvermindering zien.In sap, verkregen van wortels van zieke rijstplanten, in de guttatievloeistof en in irrigatiewater van ernstig zieke rijstvelden kon het virus gemakkelijk worden aangetoond. Overdracht van RYMV door zaad en grond werd niet waargenomen.RYMV was nog infectieus na een verhitting gedurende 10 min bij 80°C. De verdunningsgrens hing af van het tijdstip waarop het bladmateriaal van de zieke planten getoetst werd en liep uiteen van 10–10 (2–3 weken na inoculatie) tot 10–6 (4–5 weken na inoculatie). Sap bewaard bij kamertemperatuur was nog infectieus na 33 dagen, maar had deze eigenschap verloren na 51 dagen. Bewaard in een koelkast bleef het sap zeker 71 dagen infectieus.A1 de getoetste rijstrassen werden na sap-inoculatie door het virus geïnfecteerd, evenalsOryza barthii enOryza punctata (Fig. 5). Niet vatbaar waren:Oryza eichingeri, baardtarwe, eleusine gierst, gerst (Proctor), haver (M.F.C. 15/67 en Lampton), mais (Hybrid 611B, Hybrid 612 en Hybrid 613B), parelgierst, rogge, sorghum (H726 en H6060), suikerriet (NCo 310 en Q 45), tarwe (Kenya Kudu en Wisconsin), evenals 20 andere monocotyle en 9 dicotyle plantesoorten, waaronder de doorgaans bij plantevirusonderzoek gebruikte toetsplanten.Het kevertjeSesselia pusilla Gerstaecker (fam. Chrysomelidae, Galerucinae; zie Fig. 6) bracht het virus over. Een enkel insekt was in staat het virus gedurende tenminste 5 dagen over te brengen.RYMV was gemakkelijk te zuiveren. Hierbij werd uitgegaan van 16,5–20 g jonge duidelijk zieke bladschijven van jonge 2–3 weken tevoren geïnoculeerde rijstplanten (Sindano) door uitschudden met chloroform en uitzouten met ammoniumsulfaat, iets gewijzigd naar Proll en Schmidt (1964). De elektronenmicroscopische beelden van de gezuiverde virussuspensie laten één type veelkantige deeltjes zien met een diameter van ongeveer 32 m (Fig. 7). De S20-waarde is 116S (Fig. 8 en 9).Ter bestrijding van de ziekte moet op korte termijn allereerst de cultuurmethode van de rijst op de familiebedrijfjes verbeterd worden. Het gehele jaar in verschillende groeistadia voorkomen van rijst op een klein gebied en veelal zieke opslag op juist geoogste velden, dragen belangrijk bij tot de verspreiding van de ziekte. Het gebruik van kortgroeiende rijst-varieteiten wordt aanbevolen om overlapping van de groeiseizoenen te voorkomen.This paper is published with permission of the Chief of Technical Services, Ministry of Agriculture, Kenya.  相似文献   

7.
In the Netherlands in 1961 three new field races were found ofPuccinia striiformis, the causal fungus of yellow rust on wheat. Two of these, viz. the Falco race and the Opal race, together with the already known Etoile de Choisy race, constitute the so-called Nord-group of races, which is now clearly distinguished from the so-called Rubis-group. Most dangerous and interesting is the third of the new races. This so-called Cleo race proved to be the first to break both resistance to the Nord-group and resistance to the Rubis-group. On wheat seedlings in the greenhouse all three new races behaved like green-house race W(ageningen) 8=B(raunschweig) 55.Samenvatting Er zijn van de schimmelPuccinia striiformis Westend., de veroorzaker van de gele roest van tarwe, in Nederland in 1961 drie nieuwe veldfysio's gevonden. Dit zijn het Falco-fysio, het Opal-fysio en het Cleo-fysio. De eerste twee bleken met het reeds bekende Etoile de Choisy-fysio een groep te vormen, de z.g. Nord-groep, die zich duidelijk onderscheidt van de reeds beter bekende Rubis-groep van fysio's. Eerstgenoemde groep kenmerkt zich o.a. door de aantasting van het tarweras Nord, de laatstgenoemde door de aantasting van Rubis (zie tabel 1). Het belangrijkst en het gevaarlijkst is het Cleo-fysio. Dit bleek voor zover bekend het eerste en enige fysio te zijn dat zowel de resistentie tegen de Rubis-groep als die tegen de Nord-groep doorbreekt. Het heeft zodoende een zeer breed aantastingsspectrum. Van de tarwerassen die voorkomen in de 39ste Nederlandse Rassenlijst voor Landbouwgewassen (1964) zijn de volgende negen rassen vatbaar voor het Cleo-fysio met een aantastingsgraad van 6 tot 9 (Internationale Schaal): Cleo, Cappelle Desprez, Heine's VII, Hector, Stella, Sambo, Mado, Wodan en Jufy I. Bovendien bleek het Cleo-fysio in vergelijking met de andere veldfysio's goed te overwinteren en in 1964 reeds op vele plaatsen in Nederland aanwezig te zijn. Het Cleo-fysio maakt het des te noodzakelijker bij de selectie op resistentie tegen gele roest te werken op een brede genetische basis. Bij toetsing op tarwekiemplanten in de kas gedroegen de drie nieuwe fysio's zich alle als het kasfysio W(ageningen) 8 =B(raunschweig) 55 (zie tabel 2).  相似文献   

8.
Pathogenicity and symptom expression of seventeen described isolates of bean common mosaic virus (BCMV) and five previously unreported isolates were compared on many bean cultivars (Phaseolus vulgaris L.). From these cultivars, a standard set of differentials were assigned to nine groups with different disease reactions. The twenty-two virus isolates comprised seven strain (pathotype) groups, three of which were divided into two subgroups each. To promote international standardization in BCMV research, recommendations are given for test conditions and procedures, criteria for strain differentiation, and maintenance of differential cultivars and virus strains.Samenvatting Zeventien beschreven stammen van het bonerolmozaïekvirus en vijf niet geïdentificeerde isolaten (Tabel 1) werden bestudeerd op een uitgebreide reeks van toetsrassen. De meeste van deze toetsrassen waren in de literatuur als zodanig vermeld, maar door de desbetreffende onderzoekers waren vaak verschillende series toetsrassen gebruikt, hetgeen de onderlinge vergelijking van de stammen bemoeilijkte.De bedoeling van dit onderzoek was: vergelijking en indeling van de virusstammen, samenstelling van een standaard-toetsrassenserie en het ontwerpen en beschrijven van werden zowel in Wageningen als in Prosser, Washington, USA, uitgevoerd met dezelfde virusisolaten en dezelfde zaadmonsters van de toetsrassen.De toetsrassen konden op grond van hun differentiële reacties na inoculatie met de virusstammen worden ingedeeld in negen groepen. De rassen binnen een groep hebben hetzelfde resistentiespectrum t.o.v. een standaardserie virusstammen. Uit elke groep werden op grond van hun geschiktheid (duidelijkheid en reproduceerbaarheid van de symptomen) één of meer vertegenwoordigers gekozen, waaruit een standaardserie van toetsrassen werd samengesteld (Tabel 2).De 22 stammen en isolaten werden op grond van hun pathogeniteitsspectrum t.o.v. de standaardserie van toetsrassen ingedeeld in tien groepen en subgroepen (Tabel 1). De stammen en isolaten binnen een groep of subgroep hebben eenzelfde pathogeniteitsspectrum (Tabellen 4 en 6) en worden op grond daarvan als identiek beschouwd. De differentiële reacties tussen de rassen van de standaardserie en de virusstammen en-isolaten zijn vermeld in de Tabellen 3 en 5. Voorgesteld wordt om de naam van de eerstbeschreven stam van iedere groep te handhaven en de andere stammen in een groep of subgroep op te vatten als isolaten daarvan.De toetsmethodiek wordt uitvoerig beschreven om standaardisatie van de stammenidentificatie te bevorderen. Ter verklaring van de in de literatuur gevonden tegenstrijdigheden in de differentiële reactie van de toetsrassen wordt een negental mogelijke oorzaken genoemd, o.a. het gebruik van planten van toetsrassen die reeds vanuit zaad met een onbekende stam waren besmet en het gebruik van onzuivere virusstammen (mengisolaten).De auteurs stellen zich verantwoordelijk voor het distribueren (op aanvraag) van kleine zaadhoeveelheden van de toetsrassen en, op beperkte schaal, van in zaad aanwezige zuivere virusstammen aan onderzoekers die betrokken zijn bij de identificatie van de stammen van dit virus. Bovendien zal zaad van de standaardserie van toetsrassen worden gedeponeerd in het National Seed Storage Laboratory te Fort Collins, Colorado, USA, terwijl de virusstammen (in zaad) in bewaring worden gegeven bij de American Type Culture Collection te Rockville, Maryland, USA, waar ze beschikbaar zullen blijven voor verder onderzoek.  相似文献   

9.
The latent period ofS. nodorum (Berk.) Berk. on seedlings of the wheat Felix was determined in growth chambers under various temperature and moisture treatments, with two inoculum densities. In the wet treatment, where the inoculated plants were placed in continuously water-saturated air, the shortest latent period was 6 days at 23°C; in the alternate treatment, where 12 h saturated air alternated with 12 h at 85 to 90% r.h., maturity of pycnidia as indicated by extrusion of pycnidiospores was delayed by 5.6 days. In the dry treatment, continuously at 85 to 90% r.h., no sporulation occurred, though infection had taken place. On the average, sporulation at low inoculum density (5.104 pycnidiospores. ml–1) was delayed by 2.4 days when compared to sporulation at high inoculum density (5.105 spores.ml–1). From the data obtained, equations were derived to predict the latent period within the limits of the experiment. Eventually, these equations can be used in a computer simulator.Samenvatting De proeven werden gedaan in klimaatkamers met kiemplanten van het cv. Felix. De onafhankelijke variabelen waren temperatuur, vocht, en inoculumdichtheid. De afhankelijke variabele was de latente periode, dit is de kortst waarneembare periode in dagen vanaf de inoculatie tot de eerste sporulatie van de resulterende pycnidien. Voor de temperaturen zie Tabel 1. De vochtbehandelingen waren droog, nat en afwisselend nat en droog. Op planten van de droge behandeling, met RV van 85 tot 90%, sporuleerde de schimmel niet. Op planten van de natte behandeling, met water verzadigde lucht, sporuleerde de schimmel goed. Op planten met een wissel-behandeling, 's nachts in verzadigde lucht en overdag bij 85 tot 90% RV, sporuleerde de schimmel vertraagd.Bij inoculatie met 5×105 pycnidiosporen.ml–1 sporuleerde de schimmel eerder dan bij inoculatie met 5×104 sporen.ml–1. De gesignaleerde verschillen waren systematisch (Fig. 1, 3 en 4) en additief (Tabel 3). Latente periode en temperatuur (van laagste waarde tot optimum) waren omgekeerd evenredig aan elkaar (hyperbolisch verband, Tabel 2, Fig. 1 en 2).Gebruikmakend van de gesignaleerde regelmatigheden, n.l. het hyperbolisch verband tussen latente periode en temperatuur, de systematische verschillen ten gevolge van onderbreking van de natte behandeling en van de verlaging van de inoculumdichtheid, kon met enkele hulpaannamen een wiskundig verband afgeleid worden tussen latente periode, temperatuur, onderbrekingsduur van de natte behandeling en inoculumdichtheid.Dit verband werd in een in FORTRAN geschreven formule vastgelegd. Voor de symbolen zie Tabel 4. De ontwikkelingssnelheid kan worden gedefinieerd als de inverse van de latente periode. De ontwikkelingssnelheid wordt uitgedrukt in eenheden per dag, waarbij de totale ontwikkeling vanaf inoculatie tot en met het eerste sporulerende pycnidium de waarde 1 krijgt. De curve van de ontwikkelingssnelheid tegen de temperatuur (Fig. 5) is een typische optimumcurve.  相似文献   

10.
Culm base samples were collected in August 1984, from winter wheat fields in Groningen, Flevoland and near Wageningen in Gelderland. In contrast to fields in the latter two areas, fields in Groningen were characterized by intensive wheat cultivation and yearly applications of benzimidazole fungicides for eyespot control. Seventy-seven isolates ofPseudocercosporella herpotrichoides were recovered. Forty-three percent of recovered isolates were carbendazim-resistant, all of which originated from fields in Groningen. Resistant isolates were detected among both rye- and wheat-types of the pathogen. Rye-type isolates were identified asP. herpotrichoides var.acuformis and those of the wheat-type asP. herpotrichoides var.herpotrichoides.Samenvatting Monsters van de halmbasis van tarwestro werden in augustus 1984 verzameld van percelen met wintertarwe in Groningen, Flevoland en bij Wageningen in Gelderland. In tegenstelling tot de percelen in de twee laatstgenoemde gebieden, waren de percelen in Groningen gekenmerkt door intensieve tarweteelt en door jaarlijkse bespuitingen met benzimidazool fungiciden tegen de oogvlekkenziekte. In totaal werden 77 isolaten vanPseudocercosporella herpotrichoides verkregen. Drieënveertig procent van de isolaten was resistant tegen carbendazim en alle resistente isolaten waren afkomstig van percelen in Groningen. Resistente isolaten werden zowel bij het rogge- als bij het tarwetype van het pathogeen aangetroffen. Isolaten van het roggetype werden geidentificeerd alsP. herpotrichoides var.acuformis en die van het tarwetype alsP. herpotrichoides var.herpotrichoides.  相似文献   

11.
Wilting and dying off of young shoots of the second flush of asparagus are typical symptoms of one of the soil-borne diseases of this crop. Fungi could not be isolated from these shoots. A positive correlation was found between an increase of the pF-value of the soil and the occurrence of topwilting.Samenvatting Een van de ziekten van asperge is topverwelking, waarbij de stengeltoppen van jonge scheuten vrij plotseling verwelken, en vervolgens de gehele stengel afsterft. Dit komt vooral voor in jonge stengels van het zogenoemde tweede schot in juli en augustus. Er werd een positieve correlatie gevonden tussen het optreden van dit verschijnsel en het oplopen van de pF curve (Fig. 3). Schimmels konden uit juist verwelkte stengels niet geïsoleerd worden.  相似文献   

12.
Sterol biosynthesis inhibitors that inhibit the yeast-hyphae conversion inOphiostoma ulmi suppressed Dutch elm disease development in two elm clones. After curative treatment with fenpropimorph-sulphate of 27 Vegeta elms which had previously been inoculated withO. ulmi, 25 trees did not show disease symptoms by the end of the second season. All 41 control trees, inoculated withO. ulmi only, were clearly diseased. In an experiment with Commelin elms three fenpropimorph salts and thiabendazole were compared. Injection of the trees three weeks after inoculation withO. ulmi gave by the end of the second season no symptoms of Dutch elm disease in any of the trees injected with fenpropimorph-phosphate or thiabendazole, and in most trees injected with fenpropimorph-acetate or-sulphate. Similar treatments with the free base of fenpropimorph and fenpropidin-sulphate were less effective due to insufficient uptake of the fenpropimorph emulsion and phytotoxicity of fenpropidin-sulphate, respectively. Injection of fenpropimorph-sulphate or thiabendazole six weeks after inoculation withO. ulmi did not result in significant differences from the control group inoculated withO. ulmi only.Fenpropimorph-phosphate and-sulphate completely suppressed Dutch elm disease upon injection of only 7.5 or 10 g per tree (average tree diameter 28 cm). Residue analyses showed only a slow decrease in concentration of the fungicide over two growing seasons and an apparent transport into the new annual ring, other prerequisites for a possible future use for control of Dutch elm disease.Samenvatting De iepeziekte kan onderdrukt worden door sterolbiosyntheseremmers die de overgang vanOphiostoma ulmi van de gistvorm in de hyfevorm remmen. Aan het eind van het tweede seizoen na een curatieve behandeling van 27 Vegeta iepen met fenpropimorfsulfaat bleken 25 bomen geen symptomen van iepeziekte te vertonen. Alle controlebomen, die alleen metO. ulmi geïnoculeerd waren, waren duidelijk ziek. In een proef met Commelin iepen werden drie fenpropimorfzouten en thiabendazool vergeleken. De zouten werden drie weken na de inoculatie metO. ulmi geïnjecteerd. Aan het eind van het tweede seizoen vertoonden geen van de bomen die met fenpropimorffosfaat of thiabendazool geïnjecteerd waren en slechts enkele bomen die met fenpropimorfacetaat of-sulfaat geïnjecteerd waren iepeziektesymptomen. Behandelingen met fenpropimorf (vrije base) en fenpropidinsulfaat werkten minder goed door de slechte opname van de fenpropimorfemulsie en de fytotoxiciteit van fenpropidin. Injectie met fenpropimorfsulfaat of thiabendazool zes weken na inoculatie leidde niet tot significante verschillen met de controlegroep die alleen metO. ulmi geïnoculeerd was.Een dosis fenpropimorffosfaat of-sulfaat van 7.5 of 10 g per boom met een gemiddelde boomdiameter van 26 cm bleek de iepeziekte volledig te kunnen onderdrukken. Uit residue-onderzoek bleek dat de concentratie van het fungicide gedurende de twee groeiseizoenen slechts langzaam afnam en dat het middel naar de nieuwe jaarring werd getransporteerd, twee voorwaarden voor een toepassing op praktijkschaal van fenpropimorf voor de bestrijding van de iepeziekte.  相似文献   

13.
Two potyvirus isolates, one from germplasm of yard-long bean (Vigna unguiculata ssp.sesquipedalis) introduced into the Netherlands, and another one from soybean plants (Glycine max) in Indonesia, were compared with two virus isolates of blackeye cowpea mosaic virus (BICMV) from the USA and a Moroccan isolate of cowpea aphid-borne mosaic virus (CAMV). It is proposed that all five isolates be now considered BICMV on the basis of host ranges, symptoms and serology. From our results, and a reassessment of the literature it is suggested to drop the name CAMV in favour of BICMV.Samenvatting Twee potyvirussen, de een in Nederland ingevoerd met genenmateriaal vanVigna unguiculata ssp.sesquipedalis en de ander uit planten van sojaboon (Glycine max) in Indonesië, werden vergeleken met twee isolaten van blackeye cowpea mosiac virus (BICMV) en een Marokkaans isolaat van cowpea aphid-borne mosaic virus (CAMV). Op grond van waardplantenreeksen, symptomen en serologie stellen de auteurs voor om alle vijf isolaten te beschouwen als BICMV. Gebaseerd op de verkregen resultaten en een kritische beschouwing van de literatuur wordt de aanbeveling gedaan om de naam CAMV te laten vallen ten gunste van BICMV.  相似文献   

14.
In September 1969 a leaf spot of maize Composite Jawahar, incited byC. lavata Jain, was observed at the College Farm of the Banaras Hindu University, Varanasi. The fungus seriously damages maize leaves and considerably reduces its fodder value. The symptoms of the disease and taxonomic characters of the pathogen are being described in detail.Samenvatting Een belangwekkende bladvlekkenziekte op Composite Jawahar maïs, veroorzaakt doorCurvularia clavata Jain, werd waargenomen op de College Farm van de Banaras Hindu University te Benares in september 1969. De schimmel brengt ernstige schade toe aan maïsbladeren en vermindert aanzienlijk de waarde als voedergewas. Een beschrijving van de ziektesymptomen en van de schimmel wordt gegeven.  相似文献   

15.
The symptoms of bud necrosis in tulip bulbs are described. This disorder is neither contagious nor hereditary. It is found more often and more severely in certain cultivars (viz Red Champion and White Sail) than in others (viz Rose Copland) in which it appears less frequently or not at all. The disease originates in the stamens of the flower-producing main bud during dry storage between lifting and planting of the bulbs. The occurrence of the disease in sensitive cultivars is promoted by storage of the bulbs under conditions of poor ventilation (viz packed in cardboard boxes) and at higher temperatures later in the storage period (after September 1).The experimental results suggest that there are several pathogenic factors and that the combined action of these factors can lead to bud necrosis; the primary factor is probably of physiological nature.Samenvatting Kernrot is een afwijking in tulpebollen die een bloeibare maat hebben. De ziekte ontstaat tijdens de droge bewaring van de bollen en begint met afwijkingen aan de meeldraden. Bij de beschrijving is onderscheid gemaakt tussen symptomen welke zich tijdens de droge bewaring voordoen aan de knoppen waaruit zich de bloeiende spruit zal ontwikkelen en symptomen welke zich voordoen aan de bollen tijdens de bloei te velde. Naar de mate waarin de knoppen en planten afwijken, wordt gesproken van meeldraadnecrose (Fig. 1A en 2), bloemnecrose (Fig. 1B en 4A), spruitnecrose (Fig. 1C en 4B), kernnecrose (Fig. 1D en 4C) en bolnecrose (Fig. 4D).Het is gebleken, dat de ziekte bij bepaalde cultivars (Red Champion en White Sail) vaak voorkomt, bij andere minder vaak (Rose Copland) of in het geheel niet. Er kon worden vastgesteld, dat de ziekte niet besmettelijk of erfelijk is.In de proeven werd het ontstaan van de afwijking bij Red Champion en White Sail bevorderd door de bollen te verpakken in kartonnen dozen (ventilatiebeperking) en door de bollen later in het seizoen (na 1 september) te bewaren bij hogere temperaturen dan daarvoor. Op grond van de proefresultaten wordt aangenomen dat de primaire oorzaak van de afwijking van fysiologische aard is. De aanwezigheid van schimmels, bacteriën en mijten moet als tweede oorzaak worden beschouwd.  相似文献   

16.
Fusarium wilt-resistant Novada and wilt-susceptible Early Sam carnations were planted in soil infested withFusarium oxysporum f.sp.dianthi, and their roots studied after five and ten weeks. Both in Novada and Early Sam, the extravascular tissue of undamaged young root parts were scarsely colonized. In roots of Novada, infected xylem vessels were usually occluded with gums and surrounded by phellem tissue. In mature parts of roots, the phellem surrounding occluded vessels often merged with the external phellem surrounding the vascular cylinder, after which the occluded vessels were shed from the roots. The phellem at the root surface appeared to be a strong barrier to fungal invasion. In roots of Early Sam carnations, as well as in a few roots of Novada carnations, the defence responses did not result in compartmentation of the fungus, and colonization and degradation of the vascular tissues followed. Diseased roots finally healthy. Shoots of Early Sam carnations, and eventually a few shoots of Novada carnations, were colonized and developed wilt symptoms.Samenvatting Resistente Novada en vatbare Early Sam anjers werden geplant in grond besmet metFusarium oxysporum f.sp.dianthi. Na vijf en tien weken werden de wortels van de planten bestudeerd. De extravasculaire delen van onbeschadigde jonge wortelgedeelten waren in beide cultivars nauwelijks gekoloniseerd. In de wortels van Novada waren geïnfecteerde houtvaten meestal verstopt door gommen en omgeven door kurkweefsel. In oudere wortelgedeelten sloot het kurkweefsel rond verstopte vaten vaak aan op het kurkweefsel aan de buitenkant van het vaatweefsel, waarna de aangetaste vaten werden uitgestoten uit de wortel. Het kurkweefsel aan het worteloppervlak leek een belangrijke barrière te vormen tegen het binnendringen van de schimmel. In de wortels van Early Sam en in enkele wortels van Novada mislukte het afweerproces, en werd het vaatweefsel door de schimmel gekoloniseerd en vervolgens afgebroken. Aangetaste wortels werden na afloop van tijd hol. De bovengrondse delen van de meeste Novada anjers werden niet gekoloniseerd en bleven gezond. De bovengrondse delen van de Early Sam anjers, en op den duur die van enkele Novada anjers, werden gekoloniseerd en verwelkten.  相似文献   

17.
Various types of rose rootstocks were tested for their resistance to crown gall. The rootstock Iowa State University (ISU) 60–5 was the most resistant, followed by Brooks 48, Clarke 1957 and Welch. Rosa multiflora, R. noisettiana (Manetti) and Basye No. 3 were very susceptible. The inoculations were made with four isolates ofAgrobacterium tumefaciens (Smith et Townsend) Conn, respectively from aDahlia sp.,Rosa spp. andPrunus persica. It was found that the isolate fromDahlia was a different race to the isolates fromRosa andPrunus spp.Samenvatting Bij onderstammen van rozen, kunstmatig geïnoculeerd metAgrobacterium tumefaciens (Smith et Townsend) Conn., werden verschillen in resistentie tegen wortelknobbel gevonden. Het meest resistent was Iowa State University (ISU) 60–5, gevolgd door Brooks 48, Clarke 1957 en Welch, Zeer vatbaar warenRosa multiflora, R. noisettiana (Manetti) en Basye No. 3. De vier isolaten vanA. tumefaciens, gebruikt voor de inoculaties, waren respectievelijk afkomstig van eenDahlia sp.,Rosa spp. enPrunus persica. Het isolaat vanDahlia en de isolaten vanRosa enPrunus spp. behoorden tot twee verschillende fysiologische rassen. De vorming van tumoren was in sommige gevallen afhankelijk van de methode van inoculatie; inoculaties bij de stambasis waren meer succesvol dan in het midden van de stam.  相似文献   

18.
The ability of four races of the bean pathogenColletotrichum lindemuthianum to metabolize the phytoalexin phaseollin in shake cultures was compared. Apart from some differences in the rate of conversion, all races metabolized the phytoalexin in the same way. Phaseollin was first converted to 6a-hydroxyphaseollin, and this product was further metabolized to 6a, 7-dihydroxyphaseollin. No metabolites of the latter compound could be detected.6a, 7-Dihydroxyphaseollin was as inhibitory as phaseollin to race 11, but was only slightly inhibitory to races 1, 2 and 1.Samenvatting Een vergelijkend onderzoek werd verricht naar het vermogen van vier fysiologische rassen van het bonepathogeenColletotrichum lindemuthianum om het fytoalexine phaseolline om te zetten.In schudculturen waaraan 10 g phaseolline/ml was toegevoegd, werd dit door alle fysio's op gelijke wijze omgezet, hoewel met verschillende snelheid (Fig. 1). Steeds werd phaseolline eerst omgezet tot 6a-hydroxyphaseolline, en dit produkt vervolgens tot een verbinding die geïdentificeerd kon worden als 6a, 7-dihydroxyphaseolline. Hierna konden geen verdere produkten worden aangetoond.6a, 7-Dihydroxyphaseolline was even fungitoxisch als phaseolline voor fysio 11, maar was slechts weinig fungitoxisch voor de fysio's 1, 2 en 1 (Tabel 1).De verschillen in omzettingssnelheid van phaseolline en in gevoeligheid voor phaseolline ee zijn omzettingsprodukten die tussen de fysio's gevonden zijn, zijn onvoldoende om de fysiospecifieke interacties tussen de boon en de verschillende fysio's vanC. lindemuthianum te verklaren.  相似文献   

19.
In two pot experiments the pathotypes, AB and ABCD ofHeterodera rostochiensis multiplied at lower rates on the potato variety Libertas than pathotype A. Pathotype ABCD multiplied at the same rate on a variety resistant against pathotype A as pathotype A on Libertas. Pathotype AB multiplied at a lower rate on Libertas and a variety resistant against A than A on Libertas. In a third experiment with the pathotypes A and ABCD and five potato varieties susceptible to all pathotypes, two varieties resistant to A and AB and three resistant to A significant differences between the rate of reproduction of the same pathotype on different susceptible varieties were found. The rate of reproduction of the pathotype ABCD on the varieties tested tended to be slightly lower than that of pathotype A on varieties susceptible to that pathotype.Samenvatting In twee potproeven vermenigvuldigden de pathotypen AB en ABCD vanHeterodera rostochiensis zich minder sterk op het aardappelras Libertas dan pathotype A. Pathotype ABCD vermenigvuldigde zich even sterk op een tegen pathotype A resistenteS. andigenum-hybride als pathotype A op Libertas. Pathotype AB vermenigvuldigde zich minder sterk op Libertas en een tegen A resistente variëteit dan A op Libertas.In een derde proef met de pathotypen A en ABCD en vijf voor alle pathotypen vatbare aardappelrassen, twee tegen A en AB resistente en drie tegen A resistente rassen, werden significante verschillen aangetoond tussen de vermenigvuldiging van dezelfde pathotypen op verschillende daarvoor gevoelige aardappelrassen (Tabel 1 en 2). Tabel 3 geeft de indruk dat pathotype ABCD zich op de getoetste rassen minder sterk vermeerdert dan A op de daarvoor vatbare rassen.  相似文献   

20.
The reaction of two tomato varieties, Moneymaker (susceptible toFusarium) and Fortos (resistant toFusarium) to inoculation withMeloidogyne javanica, M. incognita andFusarium oxysporum f. sp.lycopersici race1 as well as to application of Ethrel (2 chloroethane phosphonic acid)—an ethylene releasing compound—was studied. With Moneymaker, Ethrel reduced wilt symptoms drastically and this was correlated with a reduction in the number of infected vascular bundles in the stem. Height of the stems was increased. Both nematode species counteracted the therapeutic effect of Ethrel by increasing the number of infected vascular bundles. Fortos remained resistant toFusarium in the presence of nematodes and/or Ethrel. Only, a slight tendency toward resistance-breaking by the nematode was observed. In this variety enhancement of the pathogenic effects of the nematodes by Ethrel was evidenced by increased gall size. Histological studies indicated no difference in xylem structure among the various treatments. These results support the evidence that plant growth regulators play a role in the pathogenicity of root-knot nematodes, theFusarium resistance of the plants, and the effect of nematodes on the severity ofFusarium wilt.Samenvatting Bestudeerd werd de reactie, van twee tomatecultivars, Moneymaker (gevoelig voorFusarium) en Fortos (resistent tegenFusarium) op inoculatie metMeloidogyne javanica, M. incognita enFusarium oxysporum f. sp.lycopersici ras 1, en op behandeling met Ethrel (2 chloorethaan fosfonzuur) een verbinding waaruit ethyleen vrijkomt. Bij Moneymaker resulteerde behandeling met Ethrel in een sterke afneming van verwelkingssymptomen gecorreleerd met een vermindering van metFusarium geinfecteerde vaatbundels in de stengel (Fig. 2 en 3) en een grotere lengte van de planten (Fig. 1). Beide aaltjessoorten hadden het omgekeerde effect en verhoogden het aantal metFusarium geïnfecteerde vaatbundels (Fig. 2 en 3).Bij Fortos was er slechts een zeer geringe mate van verlies van resistentie tegenFusarium onder invloed van de aanwezigheid van wortelknobbelaaltjes. Ethrel elimineerde de geringeFusarium infectie geheel. Bij deze cultivar werd het schadelijk effect van de aaltjes duidelijk versterkt door Ethrel in correlatie, met een sterke toeneming van de omvang der gallen (toeneming wortelgewicht, Fig. 4). Ethrel had geen rechtstreeks effect opFusarium in reincultures.Histologische waarnemingen gaven geen aanwijzingen voor het optreden van veranderingen in de structuur van het xyleem (thyllen) onder invloed, van de behandelingen.De resultaten ondersteunen de opvatting dat groeiregulatoren een rol spelen bij de pathogeniteit van wortelknobbelaaltjes, deFusarium-resistentie van de plant, en de invloed van aaltjes op de ontwikkeling van,Fusarium in de plant.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号