首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 15 毫秒
1.
A comparison was made between the genes in 29 new selections of wild emmer wheat resistant to yellow rust over wide geographic areas and the previously extensively studied selectionTriticum dicoccoides G-25. In 23 selections the resistance may be conferred by 1 dominant gene; these include 11 selections in which the gene is different from the dominant gene in sel. G-25 and two others in which the genes were closely linked or allelic to the gene in G-25, differing from sel. G-25 by race-specificity. Two dominant genes different from the gene in sel. G-25, seem to be present in one selection. In five selections the resistance may be conferred by one or two recessive genes, including three instances in which the recessive gene was associated with a dominat gene. Our findings show that at least 19 out of the 29 selections studied possess genes which are different from the gene inT. dicoccoides sel. G-25.Samenvatting In dit onderzoek werden 29 nieuwe resistente wilde-emmer selecties (Triticum dicoccoides) gekruist met de reeds uitvoerig bestudeerde resistente selectie G-25, om na te gaan of de resistentie van de nieuwe selecties wordt veroorzaakt door genen op dezelfde locus als het dominante gen in sel. G-25 of dat er andere loci bij zijn betrokken. De ouders, de F1-en F2-populaties van een bepaalade selectie werden in het kiemplantstadium getoetst met één Israëlisch gele-roest isolaat van fysio 2E0 of van fysio 2E18. In de uitsplitsende F2-populaties werden de niet-sporulerende planten als resistent beschouwd en de sporulerende als vatbaar.In de F2-populaties van 12 herkomsten werden geen vatbare planten gevonden, hetgeen er op duidt dat de resistentie wordt veroorzaakt door een gen op dezelfde locus als het gen in G-25 of door een gen dat neuw gekoppeld is aan het gen in G-25. Voor twee van deze herkomsten kan op basis van een fysio-specifieke interactie worden vastgesteld dat de resistentie berust op allelen die verschillen van het allel in sel. G-25. In 11 herkomsten werd een uitsplitsing voor twee dominante gene gevonden (RS=151), waarbij het tweede dominante gen uit de getoetste nieuwe selectie afkomstig is. De aanwezigheid van twee dominante genen verschillend van het gen in sel. G-25 werd gevonden in één herkomst (631). In de overige vijf selecties bleek de resistentie te worden veroorzaakt door één of twee recessieve genen waarnaast in drie gevallen ook nog een dominant gen werd gevonden.De resultaten tonen aan dat tenminste 19 van de 29 bestudeerde selecties resistentiegenen bezitten die verschillen van het gen inT. dicoccoides sel. G-25. Slechts in twee van deze selecties kan het gen allel zijn met het gen in sel. G-25.  相似文献   

2.
Samenvatting In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden, dat in bepaalde gevallen een schimmelaantasting tot staan gebracht kan worden door verhouting van de wanden van een aantal cellagen rondom de infectieplaats.Onderzocht werd of de doorvan Andel (1958) gevonden bescherming van komkommers tegenCladosporium cucumerinum—na toediening van,l-threo--phenylserine—toe te schrijven zou zijn aan een sterkere verhouting van de celwanden. Geconcludeerd werd, dat dit niet het geval is.Door dit onderzoek werd echter de aandacht gevestigd op de mogelijke betekenis van dit mechanisme voor de resistentie van bepaalde komkommerrassen. Om dit na te gaan werden geïnoculeerde en niet geïnoculeerde kiemplanten van het vatbare ras Lange gele Tros en het resistente ras Vios anatomisch onderzocht. Alleen in het geïnoculeerde resistente ras werd verhouting van schorsparenchymcellen waargenomen. Lignine-vorming kan dus inderdaad van belang zijn als mechanisme van actieve resistentie tegen pathogenen.In de laatste jaren zijn enige publikaties verschenen, waaruit blijkt dat de activiteit van het enzym peroxydase, dat de vorming van één van de tussenprodukten bij de vorming van lignine, katalyseert, toeneemt wanneer infectie van de plant optreedt. Het verschil tussen vatbaar en resistent zou in bepaalde gevallen kunnen berusten op het vermogen van de cellen rondom de infectieplaats, om in niet of wel voldoende mate het benodigde substraat te synthetiseren.  相似文献   

3.
Race 2.5, a new race of Cladosporium fulvum (Fulvia fulva) on tomato   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting VanCladosporium fulvum, de veroorzaker van bladvlekkenziekte van tomaat, zijn talrijke fysio's bekend. Van tomaterassen met resistentiegen Cf5 werd, zowel bij materiaal uit Bulgarije als uit Frankrijk, een nieuw fysio, 2.5, geïsoleerd. Dit bezit naast het noodzakelijke virulentiegen 5 ook het overbodige gen 2. Dit is wéér een voorbeeld van afwezigheid van stabilising selection.  相似文献   

4.
Samenvatting Op een aantal bedrijven werd in een bed anjers — nateelt van virusvrij gemaakte planten — een veldje van 100 planten enkele malen bemonsterd. De virusverspreiding werd bij het bemonsteren voorkomen door bij het plukken van elke spruit een nieuw plastic zakje te gebruiken. De monsters werden in het laboratorium serologisch onderzocht. De verkregen resultaten van twee representatieve proeven zijn weergegeven in Fig. 1. Uit deze grafiek blijkt dat, evenals bij vele andere ziekten, de verspreiding van het anjervlekkenvirus grafisch kan worden weergegeven door een S-vormige lijn en dat er nagenoeg rechte lijnen ontstaan na een logit-transformatie.In Fig. 2 zijn de regressielijnen voor de afzonderlijke veldjes weergegeven, waaruit blijkt, dat de proeven in twee groepen kunnen worden verdeeld. De verdeling hangt samen met het al (groep A) of niet (groep B) aanwezig zijn van volledig viruszieke partijen elders in de kas. Daarnaast zijn nog andere factoren van betekenis.  相似文献   

5.
The ability of four races of the bean pathogenColletotrichum lindemuthianum to metabolize the phytoalexin phaseollin in shake cultures was compared. Apart from some differences in the rate of conversion, all races metabolized the phytoalexin in the same way. Phaseollin was first converted to 6a-hydroxyphaseollin, and this product was further metabolized to 6a, 7-dihydroxyphaseollin. No metabolites of the latter compound could be detected.6a, 7-Dihydroxyphaseollin was as inhibitory as phaseollin to race 11, but was only slightly inhibitory to races 1, 2 and 1.Samenvatting Een vergelijkend onderzoek werd verricht naar het vermogen van vier fysiologische rassen van het bonepathogeenColletotrichum lindemuthianum om het fytoalexine phaseolline om te zetten.In schudculturen waaraan 10 g phaseolline/ml was toegevoegd, werd dit door alle fysio's op gelijke wijze omgezet, hoewel met verschillende snelheid (Fig. 1). Steeds werd phaseolline eerst omgezet tot 6a-hydroxyphaseolline, en dit produkt vervolgens tot een verbinding die geïdentificeerd kon worden als 6a, 7-dihydroxyphaseolline. Hierna konden geen verdere produkten worden aangetoond.6a, 7-Dihydroxyphaseolline was even fungitoxisch als phaseolline voor fysio 11, maar was slechts weinig fungitoxisch voor de fysio's 1, 2 en 1 (Tabel 1).De verschillen in omzettingssnelheid van phaseolline en in gevoeligheid voor phaseolline ee zijn omzettingsprodukten die tussen de fysio's gevonden zijn, zijn onvoldoende om de fysiospecifieke interacties tussen de boon en de verschillende fysio's vanC. lindemuthianum te verklaren.  相似文献   

6.
The gladiolus variety Snow Princess, which is very susceptible to HF, was used in field experiments to investigate the correlation between traces of HF occurring in the atmosphere and a gradually developing leaf tip injury such as occurs in some gladiolus varieties. The average HF-pollution in the atmosphere could be estimated by using filter papers soaked in lime water. The plants growing in atmospheres polluted with HF showed a gradual increase of leaf tip burn. Leaf tips 15 cm in length were analysed for their fluorine content A positive correlation was found between the average concentration of HF in the atmosphere, the length of leaf tip burn and the fluorine content of the leaf tips.Samenvatting Op verschillende plaatsen in Nederland kwam bij bepaalde tuple- en gladiolerassen een geelwitte verkleuring voor, die zich vanuit de bladpunt zeer langzaam uitbreidde. Dat deze rassen zeer gevoelig voor HF zijn, werd aangetoond door middel van kunstmatige begassingen, waarbij dezelfde verkleuringen ontstonden. Om na te gaan of zeer kleine hoeveelheden HF in de atmosfeer tot deze zich geleidelijk ontwikkelende bladbeschadiging aanleiding kunnen geven, werden in bovengenoemde gebieden en op plaatsen waar geen luchtverontreiniging voorkomt proefveldjes aangelegd en beplant met het gladioleras Sneeuwprinses. Van deze planten werd de lengte van de bladpuntbeschadiging tijdens het groeiseizoen verscheidene keren gemeten. Bovendien werden bladpunten van 15 cm lengte op fluorgehalte geanalyseerd. De bij de proefvelden opgestelde HF-meetapparaten leverden gegevens over de gemiddelde HF-gehalten van de lucht tijdens de teelt op.Uit dit onderzoek is gebleken dat in gebieden waar de zich zeer geleidelijk ontwikkelde bladverkleuring werd waargenomen, meer fluor in het blad en in de lucht werd gevonden dan op plaatsen waar dit zeer gevoelige gladioleras vrijwel niet beschadigd werd.
Chronisch optredende verkleuring van bladtoppen bij gladiolen en het fluorwaterstofgehalte van lucht en fluorgehalte van blad
  相似文献   

7.
Depending upon the variety, fruits of plum trees infected with sharka virus may show grooves and pits, red bands and thin red rings and lines. The latter two types of symptom were only found on fruits that become orange, red or purple during ripening. On fruits of trees free from sharka virus these discolorations were never observed and therefore these symptoms are diagnostic for sharka virus. In several varieties the grooves and pits, previously thought to be the main symptom produced by sharka virus on plum fruits, were observed more or less frequently on fruits of trees free from sharka virus. Therefore, this symptom was unreliable for diagnosis of sharka virus under Dutch conditions.Inclusions were present in parenchyma cells of fruits of all varieties, when infected with sharka virus. They may be helpful for diagnosis when external symptoms are not conclusive.Samenvatting De diagnose van de sharkaziekte van de pruim is met behulp van de bladsymptomen goed mogelijk van begin juni tot ongeveer half juli. Daarna zijn de bladsymptomen bij de meeste rassen moeilijk of in het geheel niet meer te vinden. Daarom werd nagegaan in hoeverre vruchtsymptomen bruikbaar zijn voor een betrouwbare diagnose in de zomer.Op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen werden drie typen symptomen waargenomen (Tabel 1): 1. brede, rood- of paarsachtige bandvormige schilverkleuring, meestal aan een zijde scherp en aan de andere zijde diffuus begrensd (Plaat 2b en 4); 2. dunne, scherp begrensde rood- of paarsachtige lijntjes en kringetjes, vaak op de onderzijde van de vrucht (Plaat 5); 3. onregelmatige lijn- en putvormige inzinkingen, waaronder bruin necrotisch vruchtvles (Plaat 1b, 2b en 3b). Per vrucht kon meer dan een symptoomtype voorkomen. De symptomen verschenen pas 2–4 weken voor de rijping van de vruchten.Zowel de bandvormige verkleuringen als de dunne lijntjes en kringetjes werden waargenomen op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen van rassen met oranje, rode en paarse vruchten, doch niet op vruchten van rassen met gele of groene vruchten. Deze verkleuringen van de vruchtschil werden niet waargenomen op vruchten van niet mét het sharkavirus geïnfecteerde bomen (Tabel 1 en 2).De lijn- en putvormige inzikingen werden waargenomen op vruchten van verscheidene pruimerassen, zowel met als zonder het sharkavirus (Tabel 1 en 2; Plaat la en b, 2a en b en 3a en b). Bij een aantal rassen bleek dit pseudo-pox (inzinkingen op vruchten van bomen zónder het sharkavirus) vrij algemeen, zoals bij Warwickshire Drooper (Plaat la), Zoete Kwets (Plaat 3a) en incidenteel ook bij Victoria (Plaat 2a) en Early Prolific. De inzinkingen waren veelal alleen zichtbaar op de eerst rijpende vruchten, onafhankelijk van het voorkomen van het sharkavirus. Vruchten met dit symptoom vielen vaak vóór de rijping van de overige vruchten van de boom. De symptoomexpressie was op de vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen vaak heviger dan op vruchten van niet met dit virus geïnfecteerde bomen, terwijl ook een groter aantal vruchten het sympttom toonden. Het is onmogelijk gebleken verschillen aan te geven tussen inzinkingen op vruchten van bomen die al dan niet met het sharkavirus waren geïnfecteerd. Alleen op vruchten van het ras Czar werden nooit inzinkingen gevonden.In de parenchymcellen van rijpende vruchten van sharkazieke bomen van alle onderzochte rassen werden voor het virus karakteristieke insluitsels gevonden. Deze insluitsels ontbraken in vruchten van niet met het sharkavirus geïnfecteerde bomen.Voor de diagnose van sharka kan dus bij rassen met oranje, rood of paars kleurende vruchten gebruik worden gemaakt van de beide typen schilverkleuring. Indien vruchten worden gevonden met inzinkingen, dan kan de aanwezigheid van het sharkavirus alleen worden vastgesteld op grond van andere symptomen op de vruchten en de bladeren, door insluitselonderzoek of door toetsing op indicatorplanten.  相似文献   

8.
Samenvatting Tot voor kort was slechts weinig bekend over de identiteit van de virussen, die verantwoordelijk zijn voor de lepelbladziekte van rode bes en de Eckelraderziekte van kers. Een antiserum werd gemaakt tegen het lepelbladvirus en toetsingen werden uitgevoerd. Het lepelbladvirus bleek een stam van het Schotse raspberry ring spot-virus te zijn. Ook een virus uit Eckelraderzieke kersen bleek met het antiserum tegen lepelbladvirus te reageren. Het antiserum tegen lepelbladvirus reageerde met alle getoetste isolaties van dit virus tot een verdunning van 1/512, doch met een viertal isolaties uit Eckelraderzieke kersen tot een verdunning van slechts 1/128. Hoewel het lepelbladvirus en het virus uit Eckelraderzieke kersen dus duidelijk verwant zijn, bleek, ook uit premunitieproeven, dat er verschillen zijn. De verwantschap tussen het virus uit Eckelraderzieke kersen en het raspberry ring spot-virus is uit verschillende proefresultaten gebleken.Een derde virus, afkomstig uit aardbeiplanten van het ras Red Gauntlet, geïmporteerd uit Schotland, bleek te reageren met een antiserum tegenHarrisons beet ring spot stam van het tomato black ring-virus. Dit antiserum werd verstrekt door Dr.C. H. Cadman, Schotland.  相似文献   

9.
Samenvatting 1. Een methode werd vastgesteld door middel van cultuursoorten om de uitbreidingsvatbaarheid van aardappelknollen voorPhytophthora infestans te bepalen. Het doel is deze methode op nieuwe soorten toe te passen. Er werd gewerkt bij 10° C, de verschillen tusschen de cultuursoorten zijn dan grooter en beter in maten vast te leggen dan bij optimale temperatuur. 2. De tijdsduur, die verloopt tusschen het doorsnijden van de knollen, 5 dagen na de inoculatie, en het optreden van luchtmycelium werd als norm gebruikt. Deze werd in cijfers omgezet en vergeleken met de vatbaarheidscijfers van de Nederlandsche rassenlijst. 3. Drie verschillende typen van necrose, tengevolge van aantasting door de parasiet, werden onderscheiden. 4. In het algemeen is het naveleinde vatbaarder dan de top. 5. Twee isolaties van de schimmel werden gebruikt, die in virulentie verschilden, dit wijst eventueel op het bestaan van verschillende physiologische rassen. Door gebrek aan een goed testsortiment is het nauwkeurig vaststellen hiervan niet mogelijk. 6. De vari?teit, waarop de schimmel gegroeid is, heeft invloed op de zwermsporenontwikkeling. Deze directe werking van de voeding op sterkte en virulentie van het inoculatiemateriaal moet niet verward worden met dezelfde eigenschappen eigen aan een bepaalde Phytophthora-stam.
Method for the determination of the susceptibility of potato tubers to late blight

Laboratorium voor Mycologie en Aardappelonderzoek.  相似文献   

10.
A new species of the genusEmbellisia (Hyphomycetes, Dematiaceae) was isolated from bulbs and leaves of various cultivars ofHyacinthus, Scilla andFreesia. It is characterized by dark, multiseptate conidia which are somewhat pointed at the apex and variable in shape and size. In contrast to other species of the genus it rarely forms chlamydospores in pure culture. The fungus was found on several locations in the Netherlands, and is also known in the USA and Germany. Inoculation experiments on several cultivars ofHyacinthus orientalis resulted in a high percentage of affected plants.Samenvatting Een nieuwe soort van het genusEmbellisia (Hyphomycetes, Dematiaceae),E. hyacinthi, werd geïsoleerd uit de buitenste bolrokken van cultivars vanHyacinthus orientalis. De schimmel is gekarakteriseerd door bruine, apicaal iets spitse conidiën met een wisselend aantal transversale, en dikwijls ook enkele longitudinale septa (Fig. 1), en de afwezigheid van duidelijk gedifferentieerde groepjes van chlamydosporen.Een sterk hierop gelijkende soort werd in 1876 beschreven door Massink alsCladosporium fasciculare Fr. Het opvallende voorkomen van longitudinale septa werd in zijn studie echter niet expliciet genoemd.WanneerEmbellisia hyacinthi wordt gekweekt op havermoutagar zijn na 5 dagen de meeste conidiën vrij lang, cylindrisch, met 3 of meer septa (Fig. 2a). Na langere tijd echter worden kleinere conidiën gevormd, zodat de variabiliteit der conidiën op dezelfde plaats groter wordt (Fig. 2b). Dit verschijnsel uit zich nog sterker op Czapekagar (Fig. 2c-d). Embellisia hyacinthi veroorzaakt kleine bruine plekjes op de buitenste bolrok van hyacint. Deze vorm van huidziekte is reeds lang bekend; de schimmel is ook in de USA en Duitsland gekonstateerd, en werd tevens geïsoleerd vanFreesia refracta enScilla sibirica. Soms ook komen langwerpige bladvlekken op de buitenste bladeren van hyacint voor. Een inoculatieproef werd gedaan met de cultivars la Victoire en Carnegie. De metEmbellisia hyacinthi geïnoculeerde planten vertoonden een aanzienlijk hoger aantastingspercentage dan die op het controleveld.  相似文献   

11.
There are two kinds of pathogenic races: those that interact differentially with varieties of the host plant, and those that do not. There are two kinds of resistance in the host: vertical resistance, when varieties of the host interact differentially with races of the pathogen, and horizontal resistance, when differential interaction is absent. There are two kinds of pathogenicity, defined here as virulence and aggressiveness, differentially interacting races differing in virulence, other races in aggressiveness. In relation to strong resistance genes, unnecessary virulence in a race reduces its fitness to survive and, with obligate parasites, also its aggressiveness; i.e. with obligate parasites unnecessary virulence and aggressiveness appear to be negatively correlated.Samenvatting Er zijn twee soorten van pathogene fysio's: die welke interactie, vertonen met rassen van de waardplant, en die welke dat niet doen. Er zijn twee soorten resistentie in de waardplant: verticale resistentie, wanneer rassen van de waardplant verschillend reageren op fysio's van het pathogeen, en horizontale resistentie, wanneer dit niet het geval is. Er zijn twee soorten pathogeniteit, hier omschreven als virulentie en agressiviteit; de eerstgenoemde fysio's verschillen in virulentie, andere fysio's in agressiviteit. In verband met sterke resistentiegenen reduceert onnodige virulentie in een fysio de overlevingskans en, bij obligate parasieten, ook de agressiviteit; dit wil zeggen dat bij obligate parasieten onnodige virulentie en agressiviteit negatief gecorreleerd zijn.  相似文献   

12.
The influence of leaf age on incomplete resistance to race II of coffee leaf rust (Hemileia vastatrix), which is the most common race in Brazil, was tested in the greenhouse and in the field. Three stages of leaf age were distinguished: young leaves which had just fully expanded and still had a shiny appearance on the day of inoculation, adult leaves of 1 to 4 months old, and old leaves of 6 to 12 months old which were formed in the foregoing growing season.The effect of leaf age varied with the coffee genotype. With the susceptibleCoffea arabica cvs Mundo Novo and Catuai no important effect of leaf age on latency period and reaction type was observed. Lesion density, depending on inoculation method, was affected to some extent, older leaves showing lower values. With genotypes of theC. canephora cv. Kouillou, which varied in level of incomplete resistance, adult leaves appeared to be more resistant than young and old leaves. This adult leaf resistance was expressed mainly by a lower lesion density, but also by a longer latency period and a lower reaction type.Within the hybrid populations Icatu and Catimor, genotypes with race-specific incomplete resistance were tested and others of unknown specificity. Resistance was expressed mainly by a low reaction type. Generally, resistance decreased with increasing leaf age, which was occasionally associated with a complete change in reaction type. Contrary to cv. Kouillou, in Icatu and Catimor no higher susceptibility of young leaves than of adult leaves was observed.The incomplete resistance to race I of the differential CIFC H152/3, heterozygous for SH4, was also better expressed in young leaves, older ones becoming gradually more susceptible.It is concluded that for screening incomplete resistance to coffee leaf rust leaves of different ages should be tested.Samenvatting Het effect van bladleeftijd op incomplete resistentie van koffie tegen fysio II van koffieroest (Hemileia vastatrix), het algemeen voorkomende fysio in Brazilië, werd getoetst in de kas en in het veld. Drie stadia in de bladleeftijd werden onderscheiden: jong blad dat net volgroeid was en nog glansde op de dag van inoculatie, volwassen blad van 1 tot 4 maanden oud en oud blad van 6 tot 12 maanden oud dat gevormd was in het voorafgaande groeiseizoen.Het effect van bladleeftijd varieërde met het koffiegenotype. Bij de vatbareCoffea arabica rassen Mundo Novo en Catuai werd geen belangrijke invloed waargenomen van bladleeftijd op latentieperiode en reactietype. Lesiedichtheid werd, afhankelijk van de inoculatiemethode, wel enigszins beïnvloed. Bij vijf genotypen van hetC. canephora ras Kouillou, die varieerden in niveau van incomplete resistentie, bleek volwassen blad veelal resistenter dan jong en oud blad. Deze resistentie uitte zich voornamelijk door een lagere lesiedichtheid maar ook door een langere latente periode en een lager reactietype.Van de hybride populaties Icatu en Catimor werden enkele genotypen met fysiospecifieke incomplete resistentie getoets alsmede genotypen waarvan de specificiteit van de resistentie onbekend was. Verschillen in resistentie uitten zich voornamelijk door verschillen in reactietype. Over het algemeen nam de resistentie af bij toenemende bladouderdom. Anders dan bij de cv. Kouillou werd bij Icatu en Catimor geen grotere vatbaarheid van jong ten opzichte van volwassen blad waargenomen. Bij sommige genotypen kwam resistantie zelfs alleen maar tot uiting in het jonge blad, terwijl het volwassen blad normaal vatbaar was. Een soortgelijk effect van bladleeftijd werd waargenomen bij inoculatie van de koffiedifferentieel CIFC H153/3, die heterozygoot is voor het resistentiegen SH4, met het incompatibele fysio I.Er wordt geconcludeerd dat voor het bepalen van incomplete resistentie tegen koffieroest bladeren van verschillende ouderdom getoetst dienen te worden.  相似文献   

13.
Seven isolates of pea seed-borne mosaic virus (PSbMV) were compared on selectedPisum sativum L. differentials and by microprecipitin and SDS-gel serology and particle length. All isolates were characterized by 750 nm particle-length modes and were closely related serologically, but some were readily distinguished onP. sativum differentials. Isolate distinctions were of the magnitude typical for virus strains. Differentials, diversePisum germplasm from U.S. Plant Introduction accessions, provided a practical means of PSbMV strain differentiation.Samenvatting Tussen 1966 en 1970 zijn in verschillende landen virussen gerapporteerd, die bij erwt met zaad overgaan, maar in verschillende opzichten leken te verschillen. Isolaten uit Japan en de USA bleken serologisch nauw aan elkaar verwant, zo niet identiek te zijn. Daarom werd de internationale naam pea seed-borne mosaic virus voorgesteld. In Nederland was het virus beschreven onder de naam erwterolmozaïekvirus.Zeven isolaten van het virus uit de USA, Japan, Tsjechoslowakije en Nederland zijn nader met elkaar vergeleken in reactie op geselecteerde differentiërende rassen van erwt (Pisum sativum) en op enkele andere plantessorten, en in serologische eigenschappen zowel als in deeltjeslengte.Serologisch waren de isolaten niet van elkaar te onderscheiden, wel echter van het verwante bonescherpmozaïekvirus. De voor alle vormen van het laatste virus onvatbare Perfection-type erwterassen bleken al eerder alle vatbaar te zijn voor het erwterolmozaïekvirus. Ook verschillen de isolaten niet in deeltjeslengte (750 nm).Bij toetsing in zes verschillende over de wereld verspreide laboratoria bleek de reactie van de differentiërende erwterassen te variëren van een snelle, de hele plant dodende necrose (groep I) tot onvatbaarheid (groep V). Ook tussen de virusisolaten bestonden kleine verschillen in reactie. Het Nederlandse isolaat E224 gedroeg zich opvallend mild. Ook in de, directe vergelijkingsproeven op enkele toetsplantesoorten bleken kleine biologische verschillen te bestaan. De geconstateerde verschillen overschrijden echter niet die tussen stammen van eenzelfde virus. Wellicht gaat het bij het optreden van necrose en van zwakke symptomen om genen die het vatbaarheidsgensbm modificeren.Contribution of the U.S. Department of Agriculture, Science and Education Administration, Agricultural Research, in cooperation with the Agricultural Experiment Station, Oregon State University, Corvallis. Technical Paper No. 5192, Oregon Agricultural Experiment Station.Mention of a trademark of proprietary product does not constitute a guarantee or warranty of the product by the U.S. Department of Agriculture and does not imply its approval to the exclusion of other products that may also be suitable.Authors are members of the International Working Group on Legume Viruses.  相似文献   

14.
A stochastic model to estimate the multiplication ofHeterodera rostochiensis at low densities (maximum multiplication) in field experiments was developed. This was done to analyse the results of four trials performed to investigate the effect of some systemic nematicides on this multiplication.Varying effects were found using aldicarb in three years while methomyl and oxamyl did not do better. A comparison between phenamiphos and phensulfothion yielded no significant differences.Samenvating Voor het bepalen van de vermenigvuldiging vanHeterodera rostochiensis bij lage dichtheden (de maximum vermenigvuldiging) in veldproeven werd een stochastisch model ontwikkeld. Dit werd gedaan ten behoeve van de analyse van de resultaten uit vier proeven welke zijn uitgevoerd om de werking van enige systemische nematiciden op deze vermenigvuldiging te onderzoeken.Het effect van aldicarb was verschillend in drie jaren terwijl methomyl en oxamyl niet beter werkten dan aldicarb. Een vergelijking tussen phenamiphos en phensulfothion leverde geen significant verschil op (Tabel 1, 2, 3).  相似文献   

15.
Samenvatting De beste bestrijding van het slamozaïek zou de teelt van resistente rassen zijn. Resistentie tegen dit virus is echter niet bekend. Omdat besmetting steeds via het zaad plaats vindt, sla in Nederland niet als wintergewas wordt geteeld en onkruiden als besmettingsbron geen rol spelen blijft alleen de mogelijkheid over om uitsluitend virusvrij zaaizaad te gebruiken.Ruimtelijke isolatie van zaadvelden is in West-Europa om technische redenen niet zo goed uitvoerbaar als in de Verenigde Staten. Het zou daarom belangrijk zijn, indien er slarassen beschikbaar waren, waarbij geen virusoverdracht via het zaad plaats vindt. Een uitgangspunt om dit te bereiken zou het kruisen zijn met wilde sla (Lactuca serriola L.), die volgensWelch et al. (1953) deze eigenschap zou bezitten.Om na te gaan of deze mededeling juist was, werd van 28 herkomsten vanLactuca serriola een vijftal planten met slamozaïekvirus geïnoculeerd en van de zieke planten werd het zaad afzonderlijk geoogst. Van iedere plant werden zo mogelijk 500 zaailingen uitgeplant. Uit tabel 1 blijkt, dat bij alle herkomsten het virus via zaad wordt overgebracht. het heeft dus in het geheel geen zinLactuca serriola als uitgangsmateriaal voor kruisingswerk te gebruiken, met als doel virusoverdracht via het zaad te voorkomen.

Gedetacheerd bij het Proefstation voor de Groenteteelt in de Volle Grond in Nederland, Alkmaar.  相似文献   

16.
The fluorine compound in fluoridated drinking water caused injury to the leaf tips as well as to the leaves and bracts of flower stalks of gladiolus, when cut leaves or cut flowers were placed with their bases in the water.In all cases the fluorine content of 4 cm long leaf tips was much higher when fluoridated water was used in place of non-fluoridated water.Samenvatting Aanzienlijk meer bladtopbeschadiging werd geconstateerd bij het voor HF zeer gevoelige gladioleras Sneeuwprinses wanneer bladstukken met de basis in gefluorideerd leidingwater zijn geplaatst dan wanneer deze in niet gefluorideerd leidingwater staan. Ook werden bij de als snijbloem gebruikte gladiolerassen Sneeuwprinses, Oscar en mary Housley de bladtoppen en de toppen van de schutblaadjes van de bloemen, door opname van gefluorideerd water meer beschadigd dan wanneer niet-gefluorideerd water werd toegepast.Zowel de bladstukken als de bladeren van de bloemstengels bevatten in de 4 cm lange bladtoppen een aanzienlijk hoger fluorgehalte wanneer deze geflurodeerd water hebben opgenomen dan wanneer niet gefluorideerd water opgenomen werd.  相似文献   

17.
In culture filtrates ofCladosporium cucumerinum, the fungus causing cucumber scab, a constitutive, exocellular catechol oxidase was found; moreover, dihydroxy-phenylalanine and chlorogenic acid oxidases were produced. Catechol oxidase was detected in noticeable activity as soon as the pH of the culture medium had reached a value of 6.0, or if the medium was adjusted to this pH before sterilizing. The Michaelis constantK m of the fungal catechol oxidase was 62.5×10–3 M. In very young non-inoculated green and etiolated cucumber seedlings no catechol oxidase activity was found. In scab diseased seedlings of the susceptible variety Lange Gele Tros high polyphenol oxidase activities were recorded. In seedlings of the resistant variety Vios polyphenol oxidase was also produced upon inoculation, although in much lower activities. In both instances, the Michaelis constant proved to be 15.6×10–3 M. This difference in Michaelis constants of catechol oxidases of fungal culture filtrates and of diseased seedlings suggests, that the polyphenol oxidase activity in the diseased plant is of plant origin; however, the presence of the fungus seems to elicit its synthesis or its activation.Samenvatting Een onderzoek werd ingesteld naar het voorkomen van polyfenoloxydasen in relatie tot resistentie tegen en vatbaarheid voor vruchtvuur in komkommers. Daartoe werden de activiteiten van dit enzymsysteem (waarbij catecholoxydase als voorbeeld werd gekozen) van een vatbaar ras, Lange Gele Tros, en een resistent ras, Vios, met elkaar vergeleken, zowel in gezonde als in metCladosporium cucumerinum geïnoculeerde zaailingen. Ook in cultuurfiltraten van de schimmel werd de polyfenoloxydase-activiteit bepaald.In cultuurfiltraten van de schimmel werd een constitutieve exocellulaire catecholoxydase gevonden; bovendien werden dihydroxy-fenylalanine en chlorogeenzuuroxydasen gevormd. Catecholoxydase werd alleen in aanzienlijke hoeveelheden geproduceerd indien de pH van het cultuurmedium tot 6.0 was gestegen, of indien de pH van te voren op 6.0 werd gebracht. De Michaelis-constanteK m van de schimmelcatecholoxydase bleek 62.5×10–3 M te zijn.In zeer jonge, niet-geïnoculeerde groene en geëtioleerde zaailingen werd geen catecholoxydase-activiteit gevonden. Hoge polyfenoloxydase-activiteiten werden daarentegen gemeten in geïnoculeerde zaailingen van het vatbare ras, mits deze — na het oogsten — bevroren werden. Ook in zaailingen van het resistente ras werd na inoculatie polyfenoloxydase gevormd, hoewel met een veel geringere activiteit. In beide gevallen bleek de Michaelis-constante 15.6×10–3 M te zijn. Dit verschil in Michaelis-constanten van de schimmelcatecholoxydase en van die geproduceerd in geïnoculeerde zaailingen suggereert, dat de polyfenoloxydase in het laatste geval niet van de schimmel stamt, doch dat infectie met de schimmel de plant induceert totde novo-produktie van dit enzym, of wel tot activering van een latente polyfenoloxydase.De betekenis van deze verhoogde polyfenoloxydase-activiteit na infectie voor de gastheer-parasiet-combinatie kan pas begrepen worden na een onderzoek naar het voorkomen van polyfenoloxydase-substraten in de gastheer.  相似文献   

18.
Pathogenicity and symptom expression of seventeen described isolates of bean common mosaic virus (BCMV) and five previously unreported isolates were compared on many bean cultivars (Phaseolus vulgaris L.). From these cultivars, a standard set of differentials were assigned to nine groups with different disease reactions. The twenty-two virus isolates comprised seven strain (pathotype) groups, three of which were divided into two subgroups each. To promote international standardization in BCMV research, recommendations are given for test conditions and procedures, criteria for strain differentiation, and maintenance of differential cultivars and virus strains.Samenvatting Zeventien beschreven stammen van het bonerolmozaïekvirus en vijf niet geïdentificeerde isolaten (Tabel 1) werden bestudeerd op een uitgebreide reeks van toetsrassen. De meeste van deze toetsrassen waren in de literatuur als zodanig vermeld, maar door de desbetreffende onderzoekers waren vaak verschillende series toetsrassen gebruikt, hetgeen de onderlinge vergelijking van de stammen bemoeilijkte.De bedoeling van dit onderzoek was: vergelijking en indeling van de virusstammen, samenstelling van een standaard-toetsrassenserie en het ontwerpen en beschrijven van werden zowel in Wageningen als in Prosser, Washington, USA, uitgevoerd met dezelfde virusisolaten en dezelfde zaadmonsters van de toetsrassen.De toetsrassen konden op grond van hun differentiële reacties na inoculatie met de virusstammen worden ingedeeld in negen groepen. De rassen binnen een groep hebben hetzelfde resistentiespectrum t.o.v. een standaardserie virusstammen. Uit elke groep werden op grond van hun geschiktheid (duidelijkheid en reproduceerbaarheid van de symptomen) één of meer vertegenwoordigers gekozen, waaruit een standaardserie van toetsrassen werd samengesteld (Tabel 2).De 22 stammen en isolaten werden op grond van hun pathogeniteitsspectrum t.o.v. de standaardserie van toetsrassen ingedeeld in tien groepen en subgroepen (Tabel 1). De stammen en isolaten binnen een groep of subgroep hebben eenzelfde pathogeniteitsspectrum (Tabellen 4 en 6) en worden op grond daarvan als identiek beschouwd. De differentiële reacties tussen de rassen van de standaardserie en de virusstammen en-isolaten zijn vermeld in de Tabellen 3 en 5. Voorgesteld wordt om de naam van de eerstbeschreven stam van iedere groep te handhaven en de andere stammen in een groep of subgroep op te vatten als isolaten daarvan.De toetsmethodiek wordt uitvoerig beschreven om standaardisatie van de stammenidentificatie te bevorderen. Ter verklaring van de in de literatuur gevonden tegenstrijdigheden in de differentiële reactie van de toetsrassen wordt een negental mogelijke oorzaken genoemd, o.a. het gebruik van planten van toetsrassen die reeds vanuit zaad met een onbekende stam waren besmet en het gebruik van onzuivere virusstammen (mengisolaten).De auteurs stellen zich verantwoordelijk voor het distribueren (op aanvraag) van kleine zaadhoeveelheden van de toetsrassen en, op beperkte schaal, van in zaad aanwezige zuivere virusstammen aan onderzoekers die betrokken zijn bij de identificatie van de stammen van dit virus. Bovendien zal zaad van de standaardserie van toetsrassen worden gedeponeerd in het National Seed Storage Laboratory te Fort Collins, Colorado, USA, terwijl de virusstammen (in zaad) in bewaring worden gegeven bij de American Type Culture Collection te Rockville, Maryland, USA, waar ze beschikbaar zullen blijven voor verder onderzoek.  相似文献   

19.
Samenvatting In Suriname wordt bij kokospalm en meer nog bij oliepalm het verschijnsel little leaf waargenomen (fig. 1 en 2). De verkurking, vooral van de binnenzijde van de bladsteel, en de bladmisvormingen die hierbij optreden, kunnen zeer sterk zijn (fig. 3). Deze misvormingen blijken reeds te beginnen bij zeer jonge bladeren van 2,5 tot 4 cm lengte (fig. 4). Op hun bladstelen komen lichtgele, verhoogde plekken voor; de cellen zijn hier abnormaal sterk gedeeld en klein (fig. 5). Op deze plekken bevinden zich veel aaltjes buiten op het weefsel. Bij iets oudere bladeren worden de aaltjes ook op de jonge bladslippen aangetroffen. Als gevolg van de beschadiging in een jong stadium groeien de bladeren slecht, soms in het geheel niet meer uit. Het gevonden aaltje bleek steeds de soortRhadinaphelenchus cocophilus (Cobb) te zijn. Het is bekend als de veroorzaker van red ring bij kokos-en oliepalm. Red ring werd in Suriname echter nooit opgemerkt, terwijl little leaf bij palm op kleigronden niet werd waargenomen. Buiten Suriname werd door ons in Brits Guyana little leaf in combinatie met hetzelfde aaltje geconstateerd.Inoculatie van acht oliepalmen van twee jaar oud door een suspensie van de aaltjes in het groeipunt te gieten, had geen resultaat; van vijf geïnoculeerde oliepalmen van acht jaar oud vertoonde er één na tien maanden duidelijke ziektesymptomen.Vijftien maanden na de inoculatie werden de typische beelden op de jonge bladeren van deze palmen geconstateerd, benevens grote aantallen aaltjes. Bij andere palmen van deze aanplant op klei werd geen little leaf waargenomen.  相似文献   

20.
Two new disorders in freesia are described, viz. leaf necrosis (LN) and severe leaf necrosis (SLN). The agent causing LN could neither be identified nor transmitted to freesias or other plant species. It causes a mild necrosis on freesia leaves but no symptoms on the flowers. The agent could not be eliminated from the corms by heat treatment.Severe leaf necrosis results from double infection by freesia mosaic virus (FMV) and the agent causing LN. The plant reacts with severe necrosis on the leaves, corms and cormels, and senesces and dies in most cases. Antiserum prepared against FMV reacts positively with sap from plants affected by SLN. Particles with a length of about 820 nm were found in dip preparations. Similar particles were observed in preparations made from plants infected by FMV only.Samenvatting In dit artjkel worden twee nieuwe ziekten in knolfreesia's beschreven. Bladnecrose (LN, Fig. 1), valt uitsluitend op de bladeren waar te nemen. Bij ernstige bladnecrose (SLN), komen behalve op de bladeren (Fig. 2) ook op de bloemen, voor zover aanwezig, en de knollen (Fig. 3) zeer duidelijke symptomen voor.Voor de cultivar Rose Marie is in Tabel 1 een overzicht gegeven van de symptomen bij aanwezigheid van LN, freesiamozaïek (FM) en de combinative van beide (SLN). Deze tabel is op vele nieuwe cultivars van toepassing. De laatste ziekte is fataal voor Rose Marie, die in dit onderzoek voor alle experimenten werd gebruikt.LN en SLN gaan over met het vegetatieve vermeerderingsmateriaal. Door middel van blad-en bloemstengelinoculaties en met de bladluizenMacrosiphum euphorbiae enMyzus persicae kon LN niet naar gezonde freesiaplanten worden overgebracht. Uit planten met SLN werd freesiamozaïekvirus geïsoleerd. Indien FMV werd geïnoculeerd of met bladluizen werd overgebracht of freesiaplanten met LN dan ontstond SLN. In de elektronenmicroscoop werden alleen bij SLN deeltjes van FMV gevonden. Uit deze resultaten kan worden geconcludeerd, dat SLN wordt veroorzaakt door een combinatie van LN en FMV. De oorzaak van LN kon niet worden vastgesteld. Toetsplanten werden niet gevonden. Knollen en kralen met LN konden hiervan niet vrij gemaakt worden door droge en natte temperatuurbehandelingen tot 50°C. In opbrengstvergelijkingsproeven tussen planten met en zonder LN waren de verschillen gering tot zeer gering.Verondersteld wordt dat beide ziekteverschijnselen in Nederland reeds in 1950 of nog eerder in bepaalde cultivars, te weten Snow Queen en Marion, aanwezig waren. LN is mogelijk latent in Marion.Het inoculeren van freesiaplanten met FMV biedt een mogelijkheid om het latent aanwezig zijn van LN aan te tonen.De hevigheid waarin het ziektebeeld van LN zich openbaart kan van jaar tot jaar en van seizoen tot seizoen variëren. Dit wordt ongetwijfeld mede door de kwaliteit van het knolmateriaal en de cultuuromstandigheden bepaald. Onder gelijkmatige omstandigheden valt LN het minst op en is de nadelige invloed het geringst.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号