首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 359 毫秒
1.
An anomalous form of mycoplasma-like bodies was found in necrotic cells in the sieve elements of periwinkle stem after infection with the sandal spike disease agent. These bodies, 50–160 nm in diameter, were strongly osmiophilic and bounded by a unit membrane. It is suggested that these anomalous bodies represent a naturally degenerated form of the mycoplasma-like bodies.Samenvatting De mycoplasma-achtige lichaampjes die in planten, aangetast door de spike-ziekte van de sandelboom (Santalum album) worden aangetroffen, bezitten een eenvoudige structuur, bestaande uit een celmembraan, ribosomen en een DNA-streng (nucleoïd) (Fig. 1).Ultradunne coupes van een stengel van een geïnfecteerde plant vanVinca rosea vertoonden drie typen pleomorfe lichaampjes, te weten: ronde lichaampjes, 160–280 nm in doorsnee, grote lichaampjes, 400–800 nm in doorsnee, en lichaampjes van 50–160 nm doorsnee met een sterk osmiofiel karakter (Fig. 3). In de lichaampjes van het eerste type ontbrak de nucleoïd en de ribosomen waren gelijkmatig verdeeld over het cytoplasma. Bij het tweede type was de nucleoïd zichtbaar in het midden van de lichaampjes, maar sommige van deze hadden een elektronen-optisch leeg centrum. Van enkele van deze lichaampjes was de membraan gescheurd en er trad knopvorming en instulping van deze laatste op (Fig. 2A, 2B en 5).De merkwaardigste structuur vertoonden de sterk osmiofiele lichaampjes, die vaak gedegenereerde cellen van zeefvaten vulden (Fig. 3–8). Deze afwijkende lichaampjes werden begrensd door een eenheidsmembraan en vertoonden geen cytoplasmatische structuur, kennelijk als gevolg van condensatie (Fig. 3 en 4). Dit type trad alleen op in bepaalde delen van aangetast floëem (Fig. 6–8). Ze wisselden sterk in grootte en vorm maar behielden een duidelijke membraan (Fig. 6 en 8).De lichaampjes van de eerste twee typen werden, zonder de afwijkende vorm, gevonden in veel jongere floëemcellen van hetzelfde weefsel (Fig. 7).Het is mogelijk dat de abnormale vorm, die in deze studie is waargenomen, een natuurlijk gedegenereerde vorm is van de mycoplasma-achtige lichaampjes die een rol spelen bij de spike-ziekte van de sandelboom.  相似文献   

2.
Depending upon the variety, fruits of plum trees infected with sharka virus may show grooves and pits, red bands and thin red rings and lines. The latter two types of symptom were only found on fruits that become orange, red or purple during ripening. On fruits of trees free from sharka virus these discolorations were never observed and therefore these symptoms are diagnostic for sharka virus. In several varieties the grooves and pits, previously thought to be the main symptom produced by sharka virus on plum fruits, were observed more or less frequently on fruits of trees free from sharka virus. Therefore, this symptom was unreliable for diagnosis of sharka virus under Dutch conditions.Inclusions were present in parenchyma cells of fruits of all varieties, when infected with sharka virus. They may be helpful for diagnosis when external symptoms are not conclusive.Samenvatting De diagnose van de sharkaziekte van de pruim is met behulp van de bladsymptomen goed mogelijk van begin juni tot ongeveer half juli. Daarna zijn de bladsymptomen bij de meeste rassen moeilijk of in het geheel niet meer te vinden. Daarom werd nagegaan in hoeverre vruchtsymptomen bruikbaar zijn voor een betrouwbare diagnose in de zomer.Op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen werden drie typen symptomen waargenomen (Tabel 1): 1. brede, rood- of paarsachtige bandvormige schilverkleuring, meestal aan een zijde scherp en aan de andere zijde diffuus begrensd (Plaat 2b en 4); 2. dunne, scherp begrensde rood- of paarsachtige lijntjes en kringetjes, vaak op de onderzijde van de vrucht (Plaat 5); 3. onregelmatige lijn- en putvormige inzinkingen, waaronder bruin necrotisch vruchtvles (Plaat 1b, 2b en 3b). Per vrucht kon meer dan een symptoomtype voorkomen. De symptomen verschenen pas 2–4 weken voor de rijping van de vruchten.Zowel de bandvormige verkleuringen als de dunne lijntjes en kringetjes werden waargenomen op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen van rassen met oranje, rode en paarse vruchten, doch niet op vruchten van rassen met gele of groene vruchten. Deze verkleuringen van de vruchtschil werden niet waargenomen op vruchten van niet mét het sharkavirus geïnfecteerde bomen (Tabel 1 en 2).De lijn- en putvormige inzikingen werden waargenomen op vruchten van verscheidene pruimerassen, zowel met als zonder het sharkavirus (Tabel 1 en 2; Plaat la en b, 2a en b en 3a en b). Bij een aantal rassen bleek dit pseudo-pox (inzinkingen op vruchten van bomen zónder het sharkavirus) vrij algemeen, zoals bij Warwickshire Drooper (Plaat la), Zoete Kwets (Plaat 3a) en incidenteel ook bij Victoria (Plaat 2a) en Early Prolific. De inzinkingen waren veelal alleen zichtbaar op de eerst rijpende vruchten, onafhankelijk van het voorkomen van het sharkavirus. Vruchten met dit symptoom vielen vaak vóór de rijping van de overige vruchten van de boom. De symptoomexpressie was op de vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen vaak heviger dan op vruchten van niet met dit virus geïnfecteerde bomen, terwijl ook een groter aantal vruchten het sympttom toonden. Het is onmogelijk gebleken verschillen aan te geven tussen inzinkingen op vruchten van bomen die al dan niet met het sharkavirus waren geïnfecteerd. Alleen op vruchten van het ras Czar werden nooit inzinkingen gevonden.In de parenchymcellen van rijpende vruchten van sharkazieke bomen van alle onderzochte rassen werden voor het virus karakteristieke insluitsels gevonden. Deze insluitsels ontbraken in vruchten van niet met het sharkavirus geïnfecteerde bomen.Voor de diagnose van sharka kan dus bij rassen met oranje, rood of paars kleurende vruchten gebruik worden gemaakt van de beide typen schilverkleuring. Indien vruchten worden gevonden met inzinkingen, dan kan de aanwezigheid van het sharkavirus alleen worden vastgesteld op grond van andere symptomen op de vruchten en de bladeren, door insluitselonderzoek of door toetsing op indicatorplanten.  相似文献   

3.
When leaf-halves of Samsun NN tobacco or bean plants were floated on a solution of 10–15 M eosin Y after inoculation with tobacco mosaic virus (TMV) and kept at 20° C, local lesion formation was markedly diminished. There was also a decrease in the size of the lesions.Depending on the temperature very strong fluorescence due to callose formation was seen around the lesions in eosin Y-treated leaf-halves of Samsun NN tobacco and bean plants. It lasted from 3–5 days after inoculation, whereas fluorescence around lesions in the water-treated control leaves disappeared within 2–3 days after inoculation.When leaf discs of Samsun tobacco, a systemic host for TMV, were floated on a solution of eosin Y after inoculation with TMV and kept at 20°C for 5 days, TMV multiplication was not prevented. Callose deposition could be detected, neither in eosin Y-treated nor in water-treated control leaves.The relation between the inhibition of local lesion formation and the accumulation of callose in eosin Y-treated leaves is discussed.Samenvatting Het is bekend dat er een verband bestaat tussen afzetting van callose en de vorming van lokale lesies bij verschillende virus-waardplantcombinaties. Tevens staat vast dat eosine ophoping van callose op zeefplaten veroorzaakt. Onderzocht werd nu of eosine Y van invloed is op de vorming van lokale lesies en tevens ophoping van callose veroorzaakt in bladeren van Samsun NN-tabak en boon, geïnoculeerd met tabaksmozaïekvirus (TMV).Het bleek dat bladhelften van tabak die, na inoculatie met TMV, bij 20°C gedreven hadden op een oplossing van 10 of 15 M eosine Y, minder en kleinere lesies hadden dan de controlehelften die op water hadden gedreven (Tabel 1; Fig. 1). Bij 25°C werden deze effecten niet waargenomen (Fig. 2). Een concentratie van 15 M veroorzaakte wat beschadiging van de bladeren (verbruining van een deel van de zijnerven).Bij bladhelften van de boon was geen beschadiging te zien bij een concentratie van 15 M. Bij bonebladeren geïnoculeerd met TMV bleek behandeling met eosine Y zowel bij 20°C als bij 25°C en zelfs bij 30°C minder en kleinere lesies tot gevolg te hebben (Tabel 2; Fig. 3 en 4).Als gezonde bladhelften van Samsun NN-planten te drijven waren gelegd op water verscheen er callose in de buurt van het wondvlak (Fig. 5). Deze ophoping van callose was sterker als de bladhelften hadden gedreven op eosine Y in concentraties van 10 of 15 M (Fig. 6). In de zijnerven, die als gevolg van de behandeling met 15 M bruin waren geworden, was eveneens een sterke fluorescentie als gevolg van de aanwezigheid van callose te zien (Fig. 7 en 8).Als bladhelften van Samsun NN-planten na inoculatie met TMV te drijven waren gelegd op oplossingen van 10 of 15 M bij een temperatuur van 20°C bleek er niet alleen een reductie in aantal en afmeting van de lesies opgetreden te zijn, maar ook sterke fluorescentie als gevolg van aanzienlijke callose-afzettingen rondom de in hun uitbreiding geremde lesies (Fig. 9). De sterke fluorescentie verdween zelfs niet 3–5 dagen na inoculatie, hoewel bij bladeren die op water hadden gedreven dit al na 2–3 dagen het geval was (Fig. 10). Hadden de bladhelften na inoculatie echter bij 25°C op eosine Y gedreven dan was de fluorescentie rondom de lesies dezelfde als in de bladhelften die op water hadden gedreven.Bij bladhelften van gezonde bonen was niet veel ophoping van wondcallose waarneembaar en evenmin stimuleerde eosine Y de vorming ervan. Wel bracht deze stof een ophoping van callose teweeg op de zeefplaten van bladnerven (Fig. 11). Eveneens was er in de met eosine Y behandelde bladhelften fluorescentie in delen van de zijnerven (Fig. 12).Bij bonebladeren die waren geïnoculeerd met TMV was een sterke afzetting van callose te zien rondom de lesies die zich niet meer uitbreidden als gevolg van behandeling met eosine Y bij temperaturen tussen 20°C en 30°C (Fig. 13). In de controlehelften die op water hadden gedreven verdween de fluorescentie binnen 2 dagen na inoculatie (Fig. 14).Hadden bladschijfjes van Samsun-tabak na inoculatie met TMV gedreven op een oplossing van eosine Y dan bleek de virusvermeerdering in deze schijfjes niet geremd te zijn (Tabel 3).We kunnen concluderen dat er een correlatie bestaat tussen de hoeveelheid afgezette callose in de bladeren en de uiteindelijke grootte van de lokale lesies. De vraag blijft echter nog wel bestaan of callose-afzetting inderdaad de verspreiding van virus naar naburige cellen verhindert.  相似文献   

4.
Brown ring formation in bulbs of lilies, particularly of Mid-century hybrids, is described as a newly recognized disease. Symptoms of streak mottle in cultivars ofLilium speciosum Thunb., not associated with abnormalities of bulbs, are briefly described with reference to the literature. Sometimes the two syndromes occur in the same crop such as in the Mid-century hybrid Enchantment, showing brown ring formation in bulbs and an indistinct mottling in field plants. Severe leaf mottling appears in Midcentury hybrids andL. speciosum when plants are forced under glass. In both diseases tulip breaking virus (TBV) was always found to occur in complex with lily symptomless virus (LSV), which was consistently detected in apparently healthy plants of the Mid-century hybrid Enchantment and in severalL. speciosum cultivars.The part of TBV involved in the complex diseases described has been demonstrated by serological, electron-microscopical, and inoculation studies with lilies and tulips. LSV was sap-transmitted from lily to tulip but it could not be detected in several randomly taken samples of a dozen field-grown tulip cultivars. Suppression of TBV in plants of Enchantment, grown from bulbs with brown ring formation under field conditions, is discussed. TBV was serologically and electron-microscopically detectable only in plants grown under glass. A similar phenomenon was observed inL. speciosum cultivars under both conditions.Samenvatting Bruinkringerigheid in bollen van Midcentury-hybriden wordt beschreven als een nieuw onderkende virusziekte (Fig. 1, 2 en 3). Streperige vlekkerigheid op bladeren vanL. speciosum cultivars (Fig. 4), niet tegelijkertijd optredend met bolafwijkingen, wordt in het kort beschreven, en deed zich voor zoals in de literatuur wordt vermeld.Soms treden de twee syndromen op in hetzelfde gewas zoals in de Midcentury-hybride Enchantment, die bruinkringerigheid in bollen laat zien en een onduidelijke vlekkerigheid in veldplanten. Ernstige vlekkerigheid op de bladeren komt naar voren in Midcentury-hybriden enL. speciosum wanneer de planten in de kas worden gebroeid.Bij de beschreven ziekten was het complex van tulpemozaïekvirus (syn.: tulpebloembrekingsvirus; TBV) en symptoomloos lelievirus (LSV) steeds aanwezig. Het laatstgenoemde virus werd steeds aangetoond in ogenschijnlijk gezonde planten van de Midcentury-hybride Enchantment en van verscheidene cultivars vanL. speciosum.Het aandeel van het TBV in de beschreven complexe ziekten bleek uit serologisch en elektronenmicroscopisch onderzoek en uit inoculatieproeven met lelies en tulpen (Tabel 1 en 2). LSV werd met sap overgebracht van lelie naar tulp (Fig. 5 en 6). LSV kon niet worden aangetoond in verscheidene willekeurig genomen monsters uit planen met mozaïeksymptomen op de bladeren van een twaalftal te velde geteelde tulpecultivars. In planten met bruinkringerigheid te velde werd een teruglopen van de concentratie van het TBV waargenomen. TBV was serologisch en elektronenmicroscopisch lechts aantoonbaar in lelie-planten die in de kas groeiden. Een overeenkomstig verschijnsel werd waargenomen inL. speciosum-cultivars.  相似文献   

5.
Samenvatting In Nickerie, het belangrijkste rijstproducerende gebied van Suriname komt het grasEchinochloa colonum (L.)Link talrijk voor, zowel in de rijstvelden als op de dijken daar rondom heen. Nagenoeg alle planten van dit gras blijken verschijnselen te vertonen, die sterk overeenkomen met de symptomen bij rijstplanten, aangetast door het hoja blanca virus. Ondanks deze verschijnselen op de grasplanten vertonen op vele plaatsen de in de naaste omgeving groeiende rijstplanten geen afwijkingen. Hiervoor zijn twee verklaringen mogelijk, nl. 1. het virus vanEchinochloa is niet identiek met het hoja blanca virus van rijst, of 2. de overdracht van het hoja blanca virus van gras op gras wordt door een andere vector tot stand gebracht van de overdracht van gras op rijst of van rijst op rijst. De eerste verklaring wordt gesteund door het feit dat in de omgeving van Paramaribo de symptomen van hoja blanca nog niet in de rijstvelden konden worden gevonden, ofschoon daar wel afwijkendeEchinochloa-planten voorkomen.In juni 1959 werd de delphacideSogata cubana Crawford in Nickerie op zieke grasplanten waargenomen.Sogata oryzicola Muir werd daarentegen zelden gevangen op de in de omgeving groeiende rijst. Met exemplaren vanS. cubana. opgekweekt op ziekeEchinochloa-planten, konden gemakkelijk gezonde zaailingen van dit gras worden besmet. Zo werden in een proef alle vijfEchinochloa-planten ziek, waar 20 van dergelijke insekten op waren geplaatst. In een tweede proef werden drie exemplaren vanS. cubana, afkomstig van zieke planten, op twee Echinochloa-plantjes gezet; negen dagen later vertoonde een dezer planten de symptomen van de virusziekte. In een derde proef vermocht zelfs een exemplaar vanS. cubana een van de vijfEchinochloa-zaailingen te infecteren. S. cubana, opgekweekt op een ziekeE. colonum-plant was echter niet in staat jonge rijstplantjes te infecteren. Echinochloa-plantjes waarop exemplaren vanS. cubana zogen, die op het grasLeptochloa scabra Nees waren opgekweekt, gingen geen afwijkingen vertonen. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat bijEchinochloa de op hoja blanca gelijkende symptomen een gevolg zouden zijn van een intoxicatie door het zuigen der insekten.  相似文献   

6.
Stems of the susceptible Early Sam and resistant Novada carnations were inoculated with a conidial suspension ofFusarium oxysporum f. sp.dianthi. Stem segments of either cultivar were sampled regularly and used for determination of fungal growth and for microscopical investigation.Early Sam showed typicalFusarium wilt symptoms and its stems were colonized intensively. The observed vascular browning appeared to be caused by discolouration of primary walls of infected vessels and surrounding cells. Vessels were rarely occluded with gel. Cell wall degradation led to the formation of stem cavities. Hyperplasia of xylem parenchyma was not seen.In Novada, fungal colonization remained low throughout the experiment. Macroscopic symptoms were absent except for longitudinal bursts in the stem, which appeared to be caused by hyperplasia of xylem parenchyma bordering infection. Vascular gelation occurred in the infected tissues, causing some vascular browning also. Xylem vessel regeneration was observed in the hyperplastic layer. Cavities were not formed, and wall discolouration was rare. Vascular gelation is considered part of theFusarium wilt resistance mechanism. It is followed by xylem vessel regeneration, which expresses a general plant response to vascular dysfunction rather than being part of the resistance mechanism.Although of different origin, vascular browning as such occurs in both susceptible and resistant interactions. In breeding for resistance, care should hence be taken with the current use of browning as an indication of disease.Samenvatting Anjers van de vatbare cultivar Early Sam en de resistente cultivar Novada werden geïnoculeerd met een conidiënsuspensie vanFusarium oxysporum f. sp.dianthi. Van beide cultivars werden regelmatig stengeldelen geoogst om deze microscopisch te onderzoeken en om de schimmelgroei te bepalen.Early Sam vertoonde de voor deze verwelkingsziekte kenmerkende symptomen en werd intensief gekoloniseerd. Aan het vaatweefsel waargenomen bruinkleuring bleek veroorzaakt te worden door verkleuring van de primaire wanden van geïnfecteerde vaten en de hen omringende cellen. Zelden trad er in de vaten gomvorming op. Celwandafbraak veroorzaakte de vorming van holten in de stengel. Hyperplasie van het houtparenchym werd niet waargenomen.In Novada bleef de schimmelgroei gedurende het hele experiment beperkt. Macroscopisch waren er enkel lengtescheuren in de stengel te zien, die veroorzaakt bleken te worden door hyperplasie van aan de infectie grenzend houtparenchym. In het geïnfecteerde vaatweefsel optredende gomvorming veroorzaakte ook enige bruinkleuring. In het hyperplastische weefsel werd regeneratie van houtvaten waargenomen. In de stengel werden geen holten gevormd, en verkleuring van de celwanden kwam weinig voor. De vorming van gommen in de houtvaten maakt waarschijnlijk deel uit van het resistentiemechanisme. De daarop volgende houtvatregeneratie is eerder een algemene reactie van de plant op vaatverstopping dan een deel van het resistentiemechanisme.Vaatverbruining, zij het van verschillende oorsprong, komt voor in zowel vatbare als resistente interacties. Om die reden moet men in de resistentieveredeling bij de anjer voorzichtig zijn met het gebruik van bruinkleuring als ziekteïndicatie.  相似文献   

7.
Samenvatting In Suriname wordt bij kokospalm en meer nog bij oliepalm het verschijnsel little leaf waargenomen (fig. 1 en 2). De verkurking, vooral van de binnenzijde van de bladsteel, en de bladmisvormingen die hierbij optreden, kunnen zeer sterk zijn (fig. 3). Deze misvormingen blijken reeds te beginnen bij zeer jonge bladeren van 2,5 tot 4 cm lengte (fig. 4). Op hun bladstelen komen lichtgele, verhoogde plekken voor; de cellen zijn hier abnormaal sterk gedeeld en klein (fig. 5). Op deze plekken bevinden zich veel aaltjes buiten op het weefsel. Bij iets oudere bladeren worden de aaltjes ook op de jonge bladslippen aangetroffen. Als gevolg van de beschadiging in een jong stadium groeien de bladeren slecht, soms in het geheel niet meer uit. Het gevonden aaltje bleek steeds de soortRhadinaphelenchus cocophilus (Cobb) te zijn. Het is bekend als de veroorzaker van red ring bij kokos-en oliepalm. Red ring werd in Suriname echter nooit opgemerkt, terwijl little leaf bij palm op kleigronden niet werd waargenomen. Buiten Suriname werd door ons in Brits Guyana little leaf in combinatie met hetzelfde aaltje geconstateerd.Inoculatie van acht oliepalmen van twee jaar oud door een suspensie van de aaltjes in het groeipunt te gieten, had geen resultaat; van vijf geïnoculeerde oliepalmen van acht jaar oud vertoonde er één na tien maanden duidelijke ziektesymptomen.Vijftien maanden na de inoculatie werden de typische beelden op de jonge bladeren van deze palmen geconstateerd, benevens grote aantallen aaltjes. Bij andere palmen van deze aanplant op klei werd geen little leaf waargenomen.  相似文献   

8.
Fluorescence microscopy of cross sections of young twigs from sandal trees, stained with aniline blue, showed a marked difference in fluorescence in the phloem area of healthy and spike-diseased trees. In sections of twigs from healthy trees fluorescence was restricted to the outer zone of the phloem whereas the phloem zone in spike-diseased trees fluoresced over its total area. Older twigs and leaves, but not roots, showed a similar phenomenon. The diagnostic value of this method is discussed.Samenvatting Dwarscoupes van jonge takjes van sandelbomen werden gekleurd met 0,1% anilineblauw en de fluorescentie in ultraviolet licht met de microscoop bestudeerd.Van een spike-zieke sandelboom, die in een aantal takken de symptomen duidelijk vertoonde, werd een aantal monsters genomen (Fig. 1, monsters 1 t/m 5). Deze monsters bestonden uit jonge, groene takjes van een spike-vertonende tak (1), gezond uitziende takken (2, 3 en 4), en uit een ouder, verhout takje van een spike-vertonende tak (5). Tevens werd onderzoek verricht aan een sandelboom, die ongeveer een jaar geleden was geïnfecteerd met de ziekte door middel vanCuscuta, doch die, na het afsterven van enige takken, op het moment van onderzoek geen symptomen meer te zien gaf. Als controle diende een gezonde sandelboom.De monsters 1 (Fig. 2), 2 (Fig. 4), 3 (Fig. 5) en 5 (Fig. 7) vertoonden alle fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 2B, 4, 5 en 7B) in tegenstelling tot dat van de gezonde boom (Fig. 3 en 8) en monster 4 (een heel jong takje) van de zieke boom (Fig. 6).Takjes van de schijnbaar gezonde boom, die viaCuscuta was geïnfecteerd, vertoonden sterke fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 9 en 10).Dwarscoupes van bladeren van een gezonde boom (Fig. 11) en van die met spike-symptomen (Fig. 12) vertoonden ook de verschillen in fluorescentie in het floëem van de vaatbundels. In het eerste geval was de fluorescentie weer beperkt tot de buitenste lagen van het floëem (Fig. 11B), terwijl in het tweede geval fluorescentie in het gehele floëem optrad (Fig. 12B).Dwarscoupes van wortels van gezonde en zieke bomen gaven ongeveer dezelfde hoeveelheid fluorescentie in het floëem te zien.De toepassing van fluorescentiemicroscopie biedt perspectieven voor de diagnose van de spike-ziekte, wanneer de sandelboom nog geen uitwendige symptomen vertoont.  相似文献   

9.
A climate chamber experiment is reported in which were investigated the growth and transpiration of uninfected wheat plants (C), plants infected with eitherPuccinia recondita (leaf rust) alone (R),Septoria nodorum (glume blotch) alone (S), or with both pathogens together (I). The rust inoculation was at the 75% heading stage, and was followed four days later by the glume blotch inoculation; re-infection was prevented. Effects of disease on axial development were not observed. The rate of total dry weight increase of the plants was reduced in S and I, mainly because of smaller dry weight increase of the heads. Kernel weight and kernel number in I were lower than in C, R, and S. Stems in S and I were shorter than those in C and R, and their weights were lower. Papid root deterioration was observed in I. The transpiration was greater in R than in C, in S smaller. Transpiration in I was initially equal to that in R, but the transpiration rate decreased rapidly after the glume blotch symptoms became visible. The increase in the percentage of infection by rust in I was lower than in R, and the sporulation came almost to a stop soon after the appearance of glume blotch flecks. The percentage of infection by glume blotch in I increased faster than in S. Regression equations for growth and transpiration are given.Samenvatting De proef had tot doel inzicht te verschaffen in het ontstaan van schade door pathogene schimmels bij graangewassen. De infectie verandert in het algemeen de fysiologie van de geïnfecteerde plant. De aard en mate van de verandering hangen vermoedelijk af van de toestand van de plant op het tijdstip van infectie, van de aard en hoeveelheid van het infectieuse agens, en van de groei-omstandigheden na de infectie. Als objecten werden gekozen de ongeïnfecteerde tarweplant (C), de plant geïnfecteerd met alleenP. recondita (R), die met allenS. nodorum (S), en de tarweplant geïnfecteerd met beide pathogenen (I). Voor de beschrijving van de fysiologie van de plant werden gekozen: de ontwikkeling, groei en transpiratie. De axiale ontwikkeling is beschreven volgens Schoute (1910) en het ontwikkelingsstadium volgens Zadoks et al. (1974). De groei is beschreven aan het droge-stofgewicht van de plant als geheel en dat van wortels, spruit, blad, halmen, aren en korrels, terwijl ook het aantal korrels en het bladoppervlak bepaald werden. Deze proef behoort tot de klasse single input—multiple output experiments (Zadoks, 1972). De enige variabele die op meer dan één niveau voorkomt is de variabele ziekte-behandeling met vier niveaus: C, R, S en I). Alle overige variabelen zijn situatiefactoren, waarvan een beschrijving gegeven wordt.De inoculaties werden per pathogeen slechts eenmaal in de groeicyclus van de tarweplant gedaan, terwijl herinfectie werd uitgesloten. De roestinoculatie vond plaats 60 dagen na het planten in ontwikkelingsstadium 56, vier dagen later volgde de inoculatie metSeptoria. De axiale ontwikkeling van de plant werd niet beïnvloed. Wel volgden de ontwikkelingsstadia elkaar sneller op bij de zieke planten. De groei werd duidelijk beïnvloed. Het verlies aan drooggewicht van de aren was niet opvallend in R, wel in S. Het effect van beide pathogenen samen in I op het verlies van aargewicht was groter dan de som van de effecten van elk van de pathogenen afzonderlijk; dit is een aanwijzing voor het bestaan van interactie. In I was het korrelgewicht lager en het aantal korrels kleiner dan in C, R en S (fig. 4, Tabel 6).De vermindering van turgescent bladoppervlak na inoculatie verliep snel in I, minder snel in R en S. De vermindering van het turgescente bladoppervlak in R en S verschilde onderling niet. De transpiratie in R was groter, die in S kleiner dan in C. Aanvankelijk was de transpiratiesnelheid in I gelijk aan die in R, maar later nam de transpiratiesnelheid sterk af. Uiteindelijk was de transpiratie in I veel geringer dan in S (Fig. 6, Tabel 9). De toeneming van het aantastingspercentage door de roest was in I geringer dan in R (Fig. 7). De roestsporulatie in I hield spoedig na het zichtbaar worden van de kafjesbruinsymptomen op. De toeneming van het aantastingspercentage doorSeptoria in I was groter dan die in S, zowel op het blad als op de aar (Fig. 8).  相似文献   

10.
Sections of young leaves with typical spike symptoms did not show any differentiation into palisade and spongy parenchyma tissue. Moreover, the regular structure of the vascular bundles was sometimes slightly disturbed and often necrotic cells occurred both in the phloem and in the cambial zone.Cross sections of diseased stems showed that the organisation of the phloem, medullary rays and sometimes also of the cambial layers was disturbed. Besides, numerous groups of necrotic cells could be observed in the phloem and, less frequently, in the cambial layers.Longitudinal sections of diseased stems stained with methyl green-pyronin showed an accumulation of blue material. As even at a magnification of x 1500 no differentiation of the blue material could be obtained, the latter might consist of accumulated DNA fromMycoplasma-like organisms having lost their original structure, as a result of the fixation and embedding techniques used.Samenvatting Voor kleuring van de 8 of 12 dikke microtoomcoupes van stengels en bladeren werden meestal methylgroen-pyronine en toluïdineblauw gebruikt; enkele bladcoupes werden ook met Heidenhain's hematoxyline gekleurd.Dwarsdoorsneden van jonge, gezonde sandelbladeren (Fig. 1A) en jonge, zieke bladeren (Fig. 1B) werden met elkaar vergeleken. Opmerkelijk was, dat in het laatste geval de differentiatie tussen palissade-en sponsparenchym was verdwenen. Verder was de regelmatige opbouw van de vaatbundels enigszins verstoord. Vaak werden in floëem en cambiale lagen necrotische cellen waargenomen.Bij vergelijking tussen gezonde stengels (Fig. 2A) en zieke (Fig. 2B) bleek in de zieke stengels de organisatie van floëem, mergstralen en soms ook de cambiale lagen verstoord te zijn. Voorts waren in deze weefsels groepjes necrotische cellen zichtbaar.Lengtedoorsneden van zieke stengels, die gekleurd waren met methylgroen-pyronine, vertoonden sterk gekleurde gedeelten in de zeefvaten, vooral in de buurt van de zeefplaten. Bij een vergroting van 1500 x werden zowel bij gezonde als zieke stengels in deze gebieden korrelige structuren gevonden. het enige verschil was, dat bij de zieke een gedeelte van deze sterk gekleurde gebieden een blauwe kleur vertoonde en voor de rest rood was, terwijl bij het gezonde materiaal alleen de rode kleur aanwezig was. Dit zou kunnen wijzen op een ophoping van DNA in het floëem van zieke stengels.  相似文献   

11.
The induction of a hypersensitive reaction in Samsun NN tobacco by tobacco mosaic virus (TMV) at 20°C leads to the development of both localized and systemic acquired resistance, and is associated with the appearance of pathogenesis-related proteins (PR's) and large increases in peroxidase activity and ethylene production. Salicylic acid (SA) induced a similar resistance in treated plant parts and occasionally also in untreated upper leaves of plants of which three lower leaves had been injected. SA also induced the same four PR's, but these were confined to the treated leaves. Thus, the connection between the presence of PR's and the reduction of TMV multiplication and spread may not be direct.In contrast to TMV, SA did not stimulate ethylene production and hardly increased peroxidase activity. Induction of acquired resistance and PR's by SA developed equally well at 20°C and at 32°C. However, pricking leaves with needles moistened with the ethylene-releasing compound ethephon mimicked TMV infection in inducing acquired resistance and PR's in both treated and untreated leaves at 20°C, but not at 32°C. Ethephon increased peroxidase activity at both temperatures, but only at 20°C dit it induce changes in both the anodic and the cathodic isoenzymes that were similar to those induced as a result of TMV infection. SA induced PR's and reduced TMV multiplication in Samsun tobacco, and inhibited virus spread in Samsun NN at 32°C.These observation indicate that neither the induction of PR's, nor the development of acquired resistance is temperature-sensitive. On the other hand, the effects of ethephon are temperature-sensitive in the same way as the hypersensitive response to TMV. It can thus be hypothesized that ethylene, produced naturally during the hypersensitive reaction of tobacco to TMV, leads to the temperature-sensitive synthesis or release of a presumably benzoic acid-type compound that functions as the natural inducer of PR's and acquired resistance. Although vanillic acid has been shown to accumulate in hypersensitively reacting tobacco leaves, it produced none of the effects of SA, and thus cannot be the natural inducer.Samenvatting Inductie van een overgevoeligheidsreactie in Samsun NN-tabak door tabaksmozaïekvirus (TMV) bij 20°C leidt tot de ontwikkeling van een verworven resistentie die zowel lokaal als systemisch werkzaam is, en gaat samen met het verschijnen van pathogenesis-related proteins (PR's) en sterke toename in de activitieit van peroxidase en de produktie van ethyleen. Salicylzuur (SA) induceerde een vergelijkbare resistentie in behandelde plantedelen en af en toe ook in niet behandelde bovenbladeren van planten waarvan drie onderbladeren waren ingespoten. SA induceerde ook dezelfde vier PR's, maar deze waren beperkt tot de behandelde bladeren. Er bestaat dus geen directe samenhang tussen de aanwezigheid van PR's en de remming van de vermeerdering en uitbreiding van TMV in de plant.In tegenstelling tot TMV stimuleerde SA de ethyleenproduktie niet en verhoogde het de peroxidaseactiviteit nauwelijks. Inductie van verworven resistentie en PR's door SA trad even goed op bij 32°C als bij 20°C. Net als infectie met TMV leidde aanprikken van bladeren met naalden die gedoopt waren in een oplossing van ethefon — waaruit in het blad ethyleen vrijkomt — echter tot inductie van verworven resistentie en PR's in zowel behandelde als onbehandelde bladeren bij 20°C, maar niet bij 32°C. Ethefon verhoogde de peroxidaseactiviteit bij beide temperaturen, maar alleen bij 20°C induceerde het veranderingen in zowel de anodische als de kathodische isoënzymen die vergelijkbaar waren met die welke geïnduceerd werden als gevolg van infectie met TMV. SA induceerde PR's en verminderde de vermenigvuldiging van TMV in Samsun tabak, en remde de uitbreiding van het virus in Samsun NN bij 32°C.Deze waarnemingen tonen dat noch de inductie van PR's, noch de ontwikkeling van verworven resistentie een temperatuurgevoelig proces is. Daarentegen zijn de effecten van ethefon op dezelfde wijze temperatuurgevoelig als de overgevoeligheidsreactie op TMV. Men kan daarom veronderstellen dat ethyleen, dat op natuurlijke wijze geproduceerd wordt tijdens de overgevoeligheidsreactie van tabak op TMV, aanleiding geeft tot een temperatuurgevoelig proces, namelijk de synthese of het vrijkomen van een verbinding, vermoedelijk een benzoëzuurderivaat, dat fungeert als de natuurlijke inductor van PR's en verworven resistentie. Hoewel is aangetoond dat vanillinezuur zich ophoopt in overgevoelig reagerende tabaksbladeren, veroorzaakte deze verbinding geen enkel van de effecten van SA. Vanillinezuur kan dus niet de natuurlijke inductor zijn.  相似文献   

12.
Pathogenicity and symptom expression of seventeen described isolates of bean common mosaic virus (BCMV) and five previously unreported isolates were compared on many bean cultivars (Phaseolus vulgaris L.). From these cultivars, a standard set of differentials were assigned to nine groups with different disease reactions. The twenty-two virus isolates comprised seven strain (pathotype) groups, three of which were divided into two subgroups each. To promote international standardization in BCMV research, recommendations are given for test conditions and procedures, criteria for strain differentiation, and maintenance of differential cultivars and virus strains.Samenvatting Zeventien beschreven stammen van het bonerolmozaïekvirus en vijf niet geïdentificeerde isolaten (Tabel 1) werden bestudeerd op een uitgebreide reeks van toetsrassen. De meeste van deze toetsrassen waren in de literatuur als zodanig vermeld, maar door de desbetreffende onderzoekers waren vaak verschillende series toetsrassen gebruikt, hetgeen de onderlinge vergelijking van de stammen bemoeilijkte.De bedoeling van dit onderzoek was: vergelijking en indeling van de virusstammen, samenstelling van een standaard-toetsrassenserie en het ontwerpen en beschrijven van werden zowel in Wageningen als in Prosser, Washington, USA, uitgevoerd met dezelfde virusisolaten en dezelfde zaadmonsters van de toetsrassen.De toetsrassen konden op grond van hun differentiële reacties na inoculatie met de virusstammen worden ingedeeld in negen groepen. De rassen binnen een groep hebben hetzelfde resistentiespectrum t.o.v. een standaardserie virusstammen. Uit elke groep werden op grond van hun geschiktheid (duidelijkheid en reproduceerbaarheid van de symptomen) één of meer vertegenwoordigers gekozen, waaruit een standaardserie van toetsrassen werd samengesteld (Tabel 2).De 22 stammen en isolaten werden op grond van hun pathogeniteitsspectrum t.o.v. de standaardserie van toetsrassen ingedeeld in tien groepen en subgroepen (Tabel 1). De stammen en isolaten binnen een groep of subgroep hebben eenzelfde pathogeniteitsspectrum (Tabellen 4 en 6) en worden op grond daarvan als identiek beschouwd. De differentiële reacties tussen de rassen van de standaardserie en de virusstammen en-isolaten zijn vermeld in de Tabellen 3 en 5. Voorgesteld wordt om de naam van de eerstbeschreven stam van iedere groep te handhaven en de andere stammen in een groep of subgroep op te vatten als isolaten daarvan.De toetsmethodiek wordt uitvoerig beschreven om standaardisatie van de stammenidentificatie te bevorderen. Ter verklaring van de in de literatuur gevonden tegenstrijdigheden in de differentiële reactie van de toetsrassen wordt een negental mogelijke oorzaken genoemd, o.a. het gebruik van planten van toetsrassen die reeds vanuit zaad met een onbekende stam waren besmet en het gebruik van onzuivere virusstammen (mengisolaten).De auteurs stellen zich verantwoordelijk voor het distribueren (op aanvraag) van kleine zaadhoeveelheden van de toetsrassen en, op beperkte schaal, van in zaad aanwezige zuivere virusstammen aan onderzoekers die betrokken zijn bij de identificatie van de stammen van dit virus. Bovendien zal zaad van de standaardserie van toetsrassen worden gedeponeerd in het National Seed Storage Laboratory te Fort Collins, Colorado, USA, terwijl de virusstammen (in zaad) in bewaring worden gegeven bij de American Type Culture Collection te Rockville, Maryland, USA, waar ze beschikbaar zullen blijven voor verder onderzoek.  相似文献   

13.
In the Netherlands in 1961 three new field races were found ofPuccinia striiformis, the causal fungus of yellow rust on wheat. Two of these, viz. the Falco race and the Opal race, together with the already known Etoile de Choisy race, constitute the so-called Nord-group of races, which is now clearly distinguished from the so-called Rubis-group. Most dangerous and interesting is the third of the new races. This so-called Cleo race proved to be the first to break both resistance to the Nord-group and resistance to the Rubis-group. On wheat seedlings in the greenhouse all three new races behaved like green-house race W(ageningen) 8=B(raunschweig) 55.Samenvatting Er zijn van de schimmelPuccinia striiformis Westend., de veroorzaker van de gele roest van tarwe, in Nederland in 1961 drie nieuwe veldfysio's gevonden. Dit zijn het Falco-fysio, het Opal-fysio en het Cleo-fysio. De eerste twee bleken met het reeds bekende Etoile de Choisy-fysio een groep te vormen, de z.g. Nord-groep, die zich duidelijk onderscheidt van de reeds beter bekende Rubis-groep van fysio's. Eerstgenoemde groep kenmerkt zich o.a. door de aantasting van het tarweras Nord, de laatstgenoemde door de aantasting van Rubis (zie tabel 1). Het belangrijkst en het gevaarlijkst is het Cleo-fysio. Dit bleek voor zover bekend het eerste en enige fysio te zijn dat zowel de resistentie tegen de Rubis-groep als die tegen de Nord-groep doorbreekt. Het heeft zodoende een zeer breed aantastingsspectrum. Van de tarwerassen die voorkomen in de 39ste Nederlandse Rassenlijst voor Landbouwgewassen (1964) zijn de volgende negen rassen vatbaar voor het Cleo-fysio met een aantastingsgraad van 6 tot 9 (Internationale Schaal): Cleo, Cappelle Desprez, Heine's VII, Hector, Stella, Sambo, Mado, Wodan en Jufy I. Bovendien bleek het Cleo-fysio in vergelijking met de andere veldfysio's goed te overwinteren en in 1964 reeds op vele plaatsen in Nederland aanwezig te zijn. Het Cleo-fysio maakt het des te noodzakelijker bij de selectie op resistentie tegen gele roest te werken op een brede genetische basis. Bij toetsing op tarwekiemplanten in de kas gedroegen de drie nieuwe fysio's zich alle als het kasfysio W(ageningen) 8 =B(raunschweig) 55 (zie tabel 2).  相似文献   

14.
Further investigations have shown that Difolatan applications initially slow down bark renewal; however, the thickness of the living bark becomes about normal after 2 years. The previous finding that Difolatan has no direct effect on latex yield was confirmed. Evidence was obtained that the renewing bark is of normal yield capacity.A suitable colouring agent to check the application of Difolatan is yellow iron oxide; Sterox NJ — a synthetic detergent — should be added to obtain stable suspensions.Promising yield increase was obtained when 0.25–1% 2,4-D was added to the Difolatan suspension in water. The percentage yield increase depends not only on the 2,4-D concentration but also on the use of admixtures, which give more bulk to the 2,4-D coating on the bark. The mixtures which gave the highest yield increase caused the greatest proliferation of the renewing bark and were less effective in controlling the disease. When relatively low concentrations of 2,4-D (up to 0.25%) are mixed with the Difolatan suspension, important yield increases can be obtained without much bark proliferation or loss of fungitoxicity; such applications open up possibilities for mild stimulation of younger tress.Samenvatting Gebleken is dat het fungicide Difolatan, toegepast bij de bestrijding vanPhytophthora palmivora — veroorzaker van een tapvlakziekte, bekend als black thread (Ned. naam: streepjeskanker) — aanvankelijk een remmende invloed heeft op het herstel van deHevea-bast. Echter, na enkele jaren bereikt de levende bast toch een normale dikte. Waarschijnlijk vermindert Difolatan in het begin de activiteit van het kurkcambium, waardoor minder harde bast en kurk worden gevormd. In verscheidene veldproeven werd aangetoond dat Difolatan geen effect heeft op de latexproduktie; de produktiecapaciteit van de herstellende bast zelf is waarschijnlijk ook normaal. Difolatantoepassingen op de bast worden beter zichtbaar door 1% geel ijzeroxide toe te voegen aan de waterige suspensie, welke 1% Difolatan (1.25% van het 80% spuitpoeder) en 0.1% Ortho spray sticker bevat; in dit geval dient nog 0.01% Sterox NJ (een uitvloeier) te worden toegevoegd om een stabiele suspensie te verkrijgen.Hogere rubberopbrengsten werden verkregen door 0.25–1% 2,4-D aan de suspensie toe te voegen. De produktie kan nog verder worden opgevoerd met behulp van hechters, die een dikkere laag residu op de bast achterlaten. De grootste produkties gingen gepaard met sterke woekering van de herstellende bast en een minder bevredigende ziektebestrijding. Evenwel, in betrekkelijk lage 2,4-D concentraties (niet hoger dan 0.25%) werden toch nog belangrijke meeropbrengsten verkregen zonder noemenswaardige bastwoekering of een sterke teruggang in fungitoxische eigenschappen van het mengsel. Deze formuleringen bieden mogelijkheden voor een milde stimulatie van jongere bomen, terwijl tegelijkertijd de streepjeskanker wordt bestreden.  相似文献   

15.
Since detection of beet necrotic yellow vein virus (BNYVV) by serological techniques was not possible 10 years ago, there is no relaible information about the occurrence of the disease in the Netherlands prior to 1983. By evaluating historical information on the sugar production of fields, which have been proved to be infested by rhizomania recently, the time of occurrence of the first infections could be estimated roughly.Analysis of root samples from diseased fields and comparison with uninfected fields, revealed a correlation between sugar and sodium content and the occurrence of rhizomania. Therefore both quality parameters can be used as indicators for the disease under Dutch conditions.Differences between infected and uninfected fields were detected from mid-June onwards. Only a weak correlation between sugar and -amino N content could be established. At later stages of crop growth the -amino N level of diseased fields was always lower than that of healthy ones. However sugar content remained at a low level and did not increase substantially.Samenvatting Aangezien tien jaar geleden geen serologische technieken beschikbaar waren, kon het voorkomen van bieterhizomanie in Nederland niet worden aangetoond. Door het beoordelen van de suikeropbrengsten van percelen die met bieterhizomanie besmet bleken te zijn, over een reeks voorafgaande jaren, kon een periode waarin de infectie vermoedelijk had plaatsgevonden worden vastgesteld.Door analyse en vergelijking van bietmonsters van een reeks aangetaste proefplekken te een aantal gezonde referentiepercelen, kon worden aangetoond dat onder Nederlandse omstandigheden suiker- en Na-gehalten de meest betrouwbare indicatoren voor de aanwezigheid van bieterhizomanie zijn.Afwijkingen in de gehalten van deze kwaliteitsparameters werden in de zwaar aangetaste percelen vanaf half juni gevonden. Er werd een zwakke relatie tussen de gehalten aan suiker en -amino N aangetoond. Gedurende de tweede helft van de zomer was het gehalte aan -amino N in de zieke percelen lager dan dat van bieten in de gezonde. Het suikergehalte bleef op een laag niveau en vertoonde geen of een geringe toename.  相似文献   

16.
In field trials on fumigated sandy soil planted with stock of Fire King lilies lightly infested withPratylenchus penetrans, nematode control with aldicarb did not influence growth and yield of the lilies in the first growing season, perhaps because of the low initial number of nematodes. In the second season, however, a clear relation appeared between yield and nematode control by aldicarb.In such a biennial crop, yields after aldicarb treatment at planting were almost as good as after treatment in both years, 3 kg aldicarb a.i./ha (1.6 mmol.m–2) being optimum.Samenvatting Bij de bestrijding van wortellesieaaltjes moet niet alleen rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige aaltjes maar ook met die in de wortels van het plantgoed. Aan de wortels van het plantgoed is de aanwezigheid van deze aaltjes niet altijd duidelijk te zien. In als goed gekwalificeerd plantmateriaal van de leliecultivar Fire King werden gemiddeld 15Pratylenchus penetrans per bol gevonden en in slecht plantgoed 9.De aaltjes in de grond kunnen effectief worden bestreden door toepassing van grondontsmetting met een aaltjesdodend middel. In een tweejarige teelt van licht besmet plantmateriaal is dit echter onvoldoende om schade te voorkomen. Dit bleek uit een proef met Fire King in vooraf ontsmette zandgrond op de proeftuin Ens. In het tweede jaar was de groei van de lelies na toepassing van aldicarb ongeveer drie maal beter dan zonder dit middel. In de wortels van de onbehandelde lelies werden ongeveer twintig keer zoveel wortellesieaaltjes gevonden als in die van de behandelde planten.Om dit tweedejaarseffect nader te analyseren en de toepassing van aldicarb beter te preciseren werd het onderzoek op de proeftuin in 1975 en 1976 voortgezet, waarbij vooral aandacht werd besteed aan de dosering en de toedieningswijze van aldicarb in de vorm van Temik 10 G.Uit het pouplatieverloop van de wortellesieaaltjes gedurende de tweejarige teelt (Fig. 3) kan worden afgeleid dat pas merkbare schade optreedt bij meer dan 300P. penetrans per 10 g wortels en meer dan 20P. penetrans per 100 ml grond in mei, wanneer de ontwikkeling van de stengelwortels plaats vindt. De gevonden besmettingen blijven in het eerste jaar in alle objekten beneden deze schadegrens en komen in het tweede jaar daarboven in de objekten waar minder dan 3 kg aldicarb a.i./ha (1,6 mmol.m–2) is toegediend in het eerste jaar. Dit is in overeenstemming met de opbrengstresultaten (Tabel 2).Uit het verband tussen de toegediende hoeveelheid aldicarb en de relatieve opbrengst blijkt eveneens dat een hogere dosering dan 1,6 mmol.m–2 nog slechts weinig effectiever is en mogelijk zelfs groeiremmend kan werken. Het maakt daarbij weinig verschil of de toediening plaats vindt bij het planten in de vore of kort voor de opkomst van de lelies in de rug (Tabel 1). Uit praktische overwegingen moet de voorkeur worden gegeven aan de toediening in de plantvoor.De toediening van aldicarb in beide jaren had slechts een geringe produktieverhogend effect boven toediening uitsluitend in het eerste jaar (Tabel 2). Blijkbaar is de effectiviteit van dit nematicide veel groter tegen de lichte aanvangsbesmetting met aaltjes in de wortels van het plantgoed dan wanneer het in de rug wordt toegediend aan de veel hogere, verspreide besmetting aan het begin van het tweede jaar.Wat betreft de bewortelingskwaliteit van de bollen valt het op (Tabel 3) dat ook hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 nog verbetering geven en dat toediening in beide jaren een betere bewortelingskwaliteit geeft dan wanneer alleen in het eerste jaar aldicarb wordt toegediend. Het nematicide aldicarb heeft slechts een werkingsduur van 1 à 2 maanden, zodat de aaltjes zich later in het seizoen weer sterk kunnen vermeerderen waardoor de kwaliteit van de wortels snel kan teruglopen. Om een betere bewortelingskwaliteit te bereiken wordt dan ook een veel effectievere bestrijding van de wortellesieaaltjes gevraagd dan voor het veiligstellen van de groei en de opbrengst van lelies.Aangezien de bolwortels van ondergeschikte betekenis zijn voor de groei en de opbrengst van deze lelies lijkt het niet verantwoord hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 toe te passen.  相似文献   

17.
Lily symptomless virus (LSV) was readily detected with the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) in leaves ofLilium Mid-Century hybrids cvs Enchantment and Destiny andLilium speciosum cv. Brabander. In bulbs of cv. Enchantment LSV could be detected without any additional treatment of the extracts, but for reliable results in cv. Destiny it was necessary to pre-incubate the bulb extracts with cellulase or hemicellulase.Samenvatting In de bladeren van secundair geïnfecteerde planten van de leliecultivars Enchantment, Destiny en Brabander kon LSV met ELISA gemakkelijk worden aangetoond. In bladextracten van Enchantment kon nog ca. 100 ng LSV/ml extract worden teruggevonden. Bij toepassing van de standaard-methode van extraheren (2 g weefsel malen in 4 ml extractiebuffer) kon ook in de bolschubben van Enchantment LSV worden aangetoond; bij Destiny gelukte dat aanzienlijk minder goed. Wijzigingen in de extractie-procedure of een speciale behandeling van het standaard-extract (dialyseren, verhitten tot 50°C etc.) leidde niet tot een betere aantoonbaarheid van het virus met ELISA. Enzymen als hemicellulase, cellulase en pectinase, toegevoegd aan het standaard-extract van bolschubben van Destiny vóór de toetsing (incubatie gedurende 18 h bij kamertemperatuur), verbeteren de aantoonbaarheid van het LSV aanzienlijk.  相似文献   

18.
Acetone powders were prepared at intervals after inoculation ofPhaseolus vulgaris, variety Topcrop, with fungi inciting hypersensitive (Helminthosporium carbonum), resistant (Colletotrichum lindemuthianum, gamma race), and susceptible (C. lindemuthianum, beta race) host responses. Phenylalanine ammonia-lyase activity was determined in extracts of the acetone powders, and quantitative and qualitative measurements were made of phenolic compounds in the acetone filtrates obtained during powder preparation. The developmental morphology of the fungi on host tissue was observed histologically. The data obtained indicate that host-fungus physiology is accompanied by readily detectable and specific alterations of phenolic metabolism during various stages of infection and host response. Phaseollin production in hypocotyls inoculated withC. lindemuthianum accompanied the appearance of symptoms in resistant and susceptible reactions; it was produced earlier and in greater amount in resistant reactions.Samenvatting Acetonpoeders werden bereid op verschillende tijdstippen na inoculatie vanPhaseolus vulgaris, cv. Topcrop, met schimmels, die een overgevoelige, resistente of vatbare reactie in de gastheer induceren. De activiteit van fenylalanine-ammonia-lyase werd bepaald in extracten van de acetonpoeders, en de fenolen werden kwantitatief en kwalitatief bepaald in de acetonfiltraten, die verkregen werden gedurende de bereiding van het poeder. De morfologische ontwikkeling van de schimmels op het weefsel van de waardplant werd histologisch bestudeerd. De verkregen gegevens wijzen erop dat de fysiologische processen, die in de combinatie van waardplant en schimmel optreden, gedurende verschillende stadia van infectie en reactie van de waardplant, gepaard gaan met duidelijk aantoonbare en specifieke veranderingen in de fenol stofwisseling. Zowel bij resistente als vatbare reacties ging het verschijnen der symptomen gepaard met de vorming van phaseolline in hypocotylen geïnoculeerd metColletotrichum lindemuthianum; bij de resistente reacties werd het eerder en in grotere hoeveelheden gevormd.Journal Paper No. 3470 of the Purdue University Agricultural Experiment Station.  相似文献   

19.
An electronic leaf wetness recorder   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting Gezien het belang van een accurate bladnat-bepalingsmethode voor het onderzoek naar de epidemiologie van een groot aantal schimmelziekten bij planten werd een elektronische m methode ontwikkeld voor het meten van de bladnatperiode aan het blad zelf. Het resultaat was een instrument, waarmee een verandering van het geleidingsvermogen van het blad (door het nat worden) wordt gemeten met op het blad aangebrachte elektroden (Fig. 1 en 2). Het verkregen signaal wordt omgevormd tot een gelijkspanning met een eventueel bij te stellen bereik van ongeveer 2 mV, geschikt voor registratie samen met bijvoorbeeld thermokoppel-signalen. Door het gedeelt van het circuit binnen de stippellijn (Fig. 1) te verveelvoudigen kan op even zovele punten gemeten worden. De curve verkregen met het elektronische instrument (Fig. 3) is vergelijkbaar met die van de De Wit's bladnatschrijver. Bovendien kan het electrisch signaal geheel automatisch verwerkt worden. Een nadere studie is gewenst om de vorm en het niveau van de curve epidemiologisch te interpreteren.  相似文献   

20.
In a temperature and nutrient experiment with Rondo peas marked differences were observed in the degree of infection of the plants byBotrytis cinerea. After harvesting the ripe plants these differences were clearly expressed in the percentage of seeds with a chalky appearence, due to invasion by the mycelium ofB. cinerea. Comparatively high percentages of chalky peas were found when the plants were grown at a temperature of 20°C during the day and 15°C during the night. Omitting calcium or magnesium from the nutrient solution did not significantly influence the percentage of chalky peas, but omitting potassium from two weeks before flowering until the end of ripening increased the percentage of chalky peas significantly. This suggests that potassium deficiency before and during flowering makes the plant more susceptible toB. cinerea infection.Samenvatting In een temperatuur- en voedingsproef met Rondo erwten werden opvallende verschillen waargenomen in aantasting van de planten doorBotrytis cinerea. Na het oogsten van de rijpe planten kwamen deze verschillen duidelijk tot uiting in het percentage kalkerwten; dit zijn zaden die door het mycelium vanB. cinerea zijn doorwoekerd. Er werden relatief hoge percentages kalkerwten gevonden bij een temperatuur van 20°C overdag en 15°C's nachts. Het weglaten van calcium of magnesium uit de voedingsoplossing had geen betrouwbare invloed op het percentage kalkerwten, maar het weglaten van kalium vanaf 14 dagen voor de bloei tot het einde van de afrijping verhoogde het percentage kalkerwten zeer belangrijk. Dit wijst er op dat kaliumgebrek vóór en tijdens de bloei de planten vatbaarder maakt voorB. cinerea.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号