首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 93 毫秒
1.
Acetone powders were prepared at intervals after inoculation ofPhaseolus vulgaris, variety Topcrop, with fungi inciting hypersensitive (Helminthosporium carbonum), resistant (Colletotrichum lindemuthianum, gamma race), and susceptible (C. lindemuthianum, beta race) host responses. Phenylalanine ammonia-lyase activity was determined in extracts of the acetone powders, and quantitative and qualitative measurements were made of phenolic compounds in the acetone filtrates obtained during powder preparation. The developmental morphology of the fungi on host tissue was observed histologically. The data obtained indicate that host-fungus physiology is accompanied by readily detectable and specific alterations of phenolic metabolism during various stages of infection and host response. Phaseollin production in hypocotyls inoculated withC. lindemuthianum accompanied the appearance of symptoms in resistant and susceptible reactions; it was produced earlier and in greater amount in resistant reactions.Samenvatting Acetonpoeders werden bereid op verschillende tijdstippen na inoculatie vanPhaseolus vulgaris, cv. Topcrop, met schimmels, die een overgevoelige, resistente of vatbare reactie in de gastheer induceren. De activiteit van fenylalanine-ammonia-lyase werd bepaald in extracten van de acetonpoeders, en de fenolen werden kwantitatief en kwalitatief bepaald in de acetonfiltraten, die verkregen werden gedurende de bereiding van het poeder. De morfologische ontwikkeling van de schimmels op het weefsel van de waardplant werd histologisch bestudeerd. De verkregen gegevens wijzen erop dat de fysiologische processen, die in de combinatie van waardplant en schimmel optreden, gedurende verschillende stadia van infectie en reactie van de waardplant, gepaard gaan met duidelijk aantoonbare en specifieke veranderingen in de fenol stofwisseling. Zowel bij resistente als vatbare reacties ging het verschijnen der symptomen gepaard met de vorming van phaseolline in hypocotylen geïnoculeerd metColletotrichum lindemuthianum; bij de resistente reacties werd het eerder en in grotere hoeveelheden gevormd.Journal Paper No. 3470 of the Purdue University Agricultural Experiment Station.  相似文献   

2.
Race 2.5, a new race of Cladosporium fulvum (Fulvia fulva) on tomato   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting VanCladosporium fulvum, de veroorzaker van bladvlekkenziekte van tomaat, zijn talrijke fysio's bekend. Van tomaterassen met resistentiegen Cf5 werd, zowel bij materiaal uit Bulgarije als uit Frankrijk, een nieuw fysio, 2.5, geïsoleerd. Dit bezit naast het noodzakelijke virulentiegen 5 ook het overbodige gen 2. Dit is wéér een voorbeeld van afwezigheid van stabilising selection.  相似文献   

3.
Besides the race Amsel-C2, a new race of barley mildew (Erysiphe graminis DC. f.sp.hordei Marchal) has been isolated from a still resistant variety L 94. This race has provisionally been denoted Lyallpur 3645-C17. It is able to overcome the resistance of Lyallpur 3645.It appears most likely that the barley variety Lyallpur 3645 has two closely linked genes for resistance, one for hypersensitivity and the other for an intermediate type of reaction. The first is present in the variety Amsel and both in Heine 4808.The reactions indicate that race Lyallpur 3645-C17 has only one gene for virulence in addition to the ones present in race Amsel-C2.A survey is given of the seedling reaction of some 60 previously very or moderately resistant varieties, after infection with the two new races.Samenvatting Twee fysio's van gerstemeeldauw,Erysiphe graminis DC. f.sp.hordei Marchal zijn gevonden, waarvan één niet eerder is beschreven. Dit laatste fysio wordt voorlopig aangeduid als Lyallpur 3645-C17, het andere is het zgn. Amsel-C2-fysio.Met behulp van beide fysio's is duidelijk geworden dat de lijn Lyallpur-3645 twee nauw gekoppelde resistentiegenen bezit; een gen voor een overgevoeligheidsreactie en een ander gen voor een intermediaire reactie.In het ras Amsel is alleen het overgevoeligheidsgen aanwezig, in Heine 4808, evenals Amsel afkomstig van kruisingen met Lyallpur 3645, zijn beide genen aanwezig.Het fysio Lyallpur-3645-C17 lijkt daarom één gen voor virulentie meer te hebben dan Amsel-C2.Tenslotte is een overzicht gegeven van de kiemplantreactie na infectie met beide fysio's van ongeveer 60 gerstrassen die eerder zeer goed of matig resistent waren.  相似文献   

4.
The fluorine compound in fluoridated drinking water caused injury to the leaf tips as well as to the leaves and bracts of flower stalks of gladiolus, when cut leaves or cut flowers were placed with their bases in the water.In all cases the fluorine content of 4 cm long leaf tips was much higher when fluoridated water was used in place of non-fluoridated water.Samenvatting Aanzienlijk meer bladtopbeschadiging werd geconstateerd bij het voor HF zeer gevoelige gladioleras Sneeuwprinses wanneer bladstukken met de basis in gefluorideerd leidingwater zijn geplaatst dan wanneer deze in niet gefluorideerd leidingwater staan. Ook werden bij de als snijbloem gebruikte gladiolerassen Sneeuwprinses, Oscar en mary Housley de bladtoppen en de toppen van de schutblaadjes van de bloemen, door opname van gefluorideerd water meer beschadigd dan wanneer niet-gefluorideerd water werd toegepast.Zowel de bladstukken als de bladeren van de bloemstengels bevatten in de 4 cm lange bladtoppen een aanzienlijk hoger fluorgehalte wanneer deze geflurodeerd water hebben opgenomen dan wanneer niet gefluorideerd water opgenomen werd.  相似文献   

5.
In an attempt to unravel the complexity of chrysanthemum virus B eight isolates were grafted onto the chrysanthemum indicator cultivars Fanfare, Good News, Mistletoe, and Pink Marble. Six symptomatologically different entities could be distinguished. However, withantisera prepared against two of the isolates, no serological differences were detected. It is concluded that chrysanthemum virus B consists of many strains and that the number of strains that can be distinguished depends on the number of indicator cultivars used. The Good News, Yellow Doty, Nightingale, Improved Bronze Daisy and September Morn, mosaic viruses described by Brierley and Smith (1958) as well as the vein mottle, dwarf mottle and necrotic mottle viruses named by Hollings and Stone (1967) should be considered as strains of chrysanthemum virus B.Samenvatting In een poging de complexiteit van het chrysantevirus B te ontrafelen werden acht isolaten geënt op de chrysante-indicatorrassen Fanfare, Good News, Mistletoe en Pink Marble. Zes symptomatologisch verschillende eenheden konden worden onderscheiden (Tabel 1; Fig. 1,2 en 3), die echter serologisch niet verschilden. De conclusie wordt getrokken dat van het virus vele stammen voorkomen en dat het anntal te onderscheiden stammen afhangt van het aantal indicatorrassen dat men gebruikt. Ook de vijf mozaïekvirussen van Brierley en Smith (1958) en de leden van het leaf mottling complex van Hollings en Stone (1967) dienen als stammen van het chrysantevirus B te worden beschouwd.Stationed at the Research Station for Floriculture, Aalsmeer.  相似文献   

6.
Susceptible interactions of Early Sam carnations with races 1,2,4, and 8 ofFusarium oxysporum f. sp.dianthi differed in pathogenesis, both after stem and after root inoculation. Race 1 induced pallescence and withering of leaves. Affected vascular tissue had a uniform pallid to pale brown colour; though heavily colonized, it was not or virtually not degraded. Defence reactions developed only slowly. Race 2 induced yellowing, of the midribs in particular, and withering of leaves. Affected vascular tissue was white with dark brown margins. Colonized tissue was degraded to leave vascular cavities. At lower heights of colonization, many defence reactions developed, which sometimes resulted in localization of the pathogen. Race 4 induced a similar pathogenesis as race 2, except for less intensive defence reactions. Race 8 induced midrib lesions on, and pallescence, withering and necrosis of leaves. Affected vascular tissue had a uniform light brown colour. Degradation of colonized vascular tissues was rare; instead, many defence reactions were observed, even at high heights in the plants.Races 1, 2 and 4 ofF. oxysporum f. sp.dianthi did not induce disease symptoms in Novada carnations, known to be highly resistant to race 2. Stem-inoculated plants localized the infection close to the inoculation site; stems of root-inoculated plants remained unaffected. The localization response also occurred in Early Sam and Novada carnations stem-inoculated withF. oxysporum f. sp.lycopersici.Samenvatting Tussen interacties van Early Sam-anjers met fysio's 1, 2, 4 en 8 vanF. oxysporum f. sp.dianthi werden verschillen in ziekteontwikkeling gevonden na wortel-zowel als stengelinoculatie. Fysio 1 gaf verbleking en verdroging van de bladeren. Aangetast vaatweefsel was gelijkmatig vaal of lichtbruin van kleur, en werd hevig gekoloniseerd, maar vrijwel niet afgebroken. Afweerreacties kwamen slechts traag op gang. Fysio 2 gaf vergeling, in het bijzonder van de hoofdnerven, en verdroging van de bladeren. Aangetast vaatweefsel was wit met donkerbruine randen. Gekoloniseerd weefsel werd afgebroken, hetgeen leidde tot de vorming van holten in het vaatweefsel. In de lagere gekoloniseerde delen traden veel afweerreacties op, hetgeen soms lokalisatie van het pathogeen tot gevolg had. Fysio 4 gaf eenzelfde ziekteontwikkeling als fysio 2, maar minder afweerreacties. Fysio 8 gaf lesies bij de hoofdnerven, en verbleking, verdroging en necrose van bladeren. Aangetast vaatweefsel was gelijkmatig lichtbruin van kleur. Afbraak van gekoloniseerd vaatweefsel werd zelden waargenomen; veel afweerreacties vergezelden de kolonisatie tot hoog in de stengel.Inoculatie van Novada anjers met fysio's 1,2 en 4 vanF. oxysporum f. sp.dianthi had geen ziektesymptomen tot gevolg. Via de stengel geïnoculeerde planten lokaliseerden de infectie ter hoogte van het inoculatiepunt; de stengels van via de wortels geïnoculeerde planten waren onaangetast. De lokalisatiereactie trad ook op in Early Sam en Novada anjers na inoculatie via de stengel metf. oxysporum f. sp.lycopersici.  相似文献   

7.
A stochastic model to estimate the multiplication ofHeterodera rostochiensis at low densities (maximum multiplication) in field experiments was developed. This was done to analyse the results of four trials performed to investigate the effect of some systemic nematicides on this multiplication.Varying effects were found using aldicarb in three years while methomyl and oxamyl did not do better. A comparison between phenamiphos and phensulfothion yielded no significant differences.Samenvating Voor het bepalen van de vermenigvuldiging vanHeterodera rostochiensis bij lage dichtheden (de maximum vermenigvuldiging) in veldproeven werd een stochastisch model ontwikkeld. Dit werd gedaan ten behoeve van de analyse van de resultaten uit vier proeven welke zijn uitgevoerd om de werking van enige systemische nematiciden op deze vermenigvuldiging te onderzoeken.Het effect van aldicarb was verschillend in drie jaren terwijl methomyl en oxamyl niet beter werkten dan aldicarb. Een vergelijking tussen phenamiphos en phensulfothion leverde geen significant verschil op (Tabel 1, 2, 3).  相似文献   

8.
Partial resistance of barley to leaf rust,Puccinia hordei, is characterized by a reduced rate of epidemic development in spite of a susceptible infection type. Barley cultivars vary greatly for partial resistance and its components. In a test for interaction between host cultivars and pathogen isolates most variation was of a horizontal nature. However, in the combination between Julia and the rust isolate 18, a differential interaction (vertical effect) occured; Julia had lost a small part of its partial resistance. The same interaction was found for latent period (LP), the most important component of partial resistance. Julia showed a shortened LP for isolate 18. Genetic analyses revealed, that Julia carries a polygene for longer LP not present in the other cultivars. The effect of this polygene appears to be broken by isolate 18 indicative for a gene-for-isolate relation, and even for a gene-forgene relation.Samenvatting Partiële resistantie van gerst voor dwergroest,Puccinia hordei, is gekenmerkt door een vertraagde epidemie-opbouw ondanks een vatbaar infectietype. Gerstrassen variëren sterk in partiële resistentie en haar componenten. In een toets ter bestudering van de interactie tussen waardplant en pathogeenisolaat bleek de meeste variatie horizontaal van aard te zijn. In de combinatie van Julia met isolaat 18 werd echter een differentiële interactie waargenomen; Julia had een klein deel van zijn partiële resistentie verloren. Dezelfde interactie werd waargenomen voor de belangrijkste component van partiële resistentie, de latentieperiode (LP); Julia had een iets verkorte LP voor isolaat 18. Genetische analyses toonden aan, dat Julia een polygen voor langere LP bevat; dit gen is niet aanwezig in de andere bestudeerde rassen. Er wordt verondersteld dat het effect van dit polygen door isolaat 18 is doorbroken. Dit wijst op een gen-om-isolaat en zelfs op een gen-om-gen-relatie.  相似文献   

9.
Samenvatting In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden, dat in bepaalde gevallen een schimmelaantasting tot staan gebracht kan worden door verhouting van de wanden van een aantal cellagen rondom de infectieplaats.Onderzocht werd of de doorvan Andel (1958) gevonden bescherming van komkommers tegenCladosporium cucumerinum—na toediening van,l-threo--phenylserine—toe te schrijven zou zijn aan een sterkere verhouting van de celwanden. Geconcludeerd werd, dat dit niet het geval is.Door dit onderzoek werd echter de aandacht gevestigd op de mogelijke betekenis van dit mechanisme voor de resistentie van bepaalde komkommerrassen. Om dit na te gaan werden geïnoculeerde en niet geïnoculeerde kiemplanten van het vatbare ras Lange gele Tros en het resistente ras Vios anatomisch onderzocht. Alleen in het geïnoculeerde resistente ras werd verhouting van schorsparenchymcellen waargenomen. Lignine-vorming kan dus inderdaad van belang zijn als mechanisme van actieve resistentie tegen pathogenen.In de laatste jaren zijn enige publikaties verschenen, waaruit blijkt dat de activiteit van het enzym peroxydase, dat de vorming van één van de tussenprodukten bij de vorming van lignine, katalyseert, toeneemt wanneer infectie van de plant optreedt. Het verschil tussen vatbaar en resistent zou in bepaalde gevallen kunnen berusten op het vermogen van de cellen rondom de infectieplaats, om in niet of wel voldoende mate het benodigde substraat te synthetiseren.  相似文献   

10.
Samenvatting Uit enige infectieproeven met aardappel-S-virus, isolatie Eersteling, blijkt dat planten van het ras Bintje onder kasomstandigheden zeer moeilijk met deze stam zijn te besmetten. Planten van het ras Mentor zijn vatbaarder, maar kunnen slechts in een jong stadium (twee tot vier weken na het poten) worden besmet.  相似文献   

11.
In the Netherlands in 1961 three new field races were found ofPuccinia striiformis, the causal fungus of yellow rust on wheat. Two of these, viz. the Falco race and the Opal race, together with the already known Etoile de Choisy race, constitute the so-called Nord-group of races, which is now clearly distinguished from the so-called Rubis-group. Most dangerous and interesting is the third of the new races. This so-called Cleo race proved to be the first to break both resistance to the Nord-group and resistance to the Rubis-group. On wheat seedlings in the greenhouse all three new races behaved like green-house race W(ageningen) 8=B(raunschweig) 55.Samenvatting Er zijn van de schimmelPuccinia striiformis Westend., de veroorzaker van de gele roest van tarwe, in Nederland in 1961 drie nieuwe veldfysio's gevonden. Dit zijn het Falco-fysio, het Opal-fysio en het Cleo-fysio. De eerste twee bleken met het reeds bekende Etoile de Choisy-fysio een groep te vormen, de z.g. Nord-groep, die zich duidelijk onderscheidt van de reeds beter bekende Rubis-groep van fysio's. Eerstgenoemde groep kenmerkt zich o.a. door de aantasting van het tarweras Nord, de laatstgenoemde door de aantasting van Rubis (zie tabel 1). Het belangrijkst en het gevaarlijkst is het Cleo-fysio. Dit bleek voor zover bekend het eerste en enige fysio te zijn dat zowel de resistentie tegen de Rubis-groep als die tegen de Nord-groep doorbreekt. Het heeft zodoende een zeer breed aantastingsspectrum. Van de tarwerassen die voorkomen in de 39ste Nederlandse Rassenlijst voor Landbouwgewassen (1964) zijn de volgende negen rassen vatbaar voor het Cleo-fysio met een aantastingsgraad van 6 tot 9 (Internationale Schaal): Cleo, Cappelle Desprez, Heine's VII, Hector, Stella, Sambo, Mado, Wodan en Jufy I. Bovendien bleek het Cleo-fysio in vergelijking met de andere veldfysio's goed te overwinteren en in 1964 reeds op vele plaatsen in Nederland aanwezig te zijn. Het Cleo-fysio maakt het des te noodzakelijker bij de selectie op resistentie tegen gele roest te werken op een brede genetische basis. Bij toetsing op tarwekiemplanten in de kas gedroegen de drie nieuwe fysio's zich alle als het kasfysio W(ageningen) 8 =B(raunschweig) 55 (zie tabel 2).  相似文献   

12.
Samenvatting De in Nederland voorkomendeXiphinema-soorten te wetenX. diversicaudatum enX. coxi, werden bestudeerd op hun vermogen om vier virussen over te brengen (Tabel 1).X. coxi bleek een vector van het tobacco ringspot virus te zijn. Het strawberry latent ringspot virus werd voor de eerste maal in Nederland overgebracht metX-diversicaudatum.  相似文献   

13.
A test plant grown from seed was discovered which may be useful for the detection of carnation etched ring virus (CERV) in carnations. InSilence armeria plants, infected with CERV, necrotic line patterns and blotches may develop about 2–3 weeks after inoculation, but this reaction is not very reliable. WhenS. armeria is infected with carnation mottle virus (CaMV) the plants show hardly perceptible symptoms consisting of a faint mosaic of the leaves and slight stunting of the plants. However, whenS. armeria plants, infected with CaMV, are inoculated with CERV, necrotic lines, rings and blotches develop quite clearly. Thus infection with CaMV makesS. armeria a useful indicator for CERV. Also in the carnation cultivar Joker a synergism exists between the two viruses, severe symptoms resulting from addition of CaMV to CERV-infected plants that otherwise show few if any symptoms.Samenvatting Een uit zaad gekweekte tosplant werd ontdekt, die van belang kan zijn voor het aantonen van het carnation etched ring-virus in anjers. WanneerSilene armeria besmet wordt met dit virus treedt er ongeveer 3 weken na de inoculatie een systemische reactie op bestaande uit necrotische lijnen, kringen en soms vlekken op de bladeren. Deze reactie is evenwel niet erg betrouwbaar. Wordt echter het etched ring-virus geïnoculeerd op planten vanS. armeria die reeds met het carnation mottle-virus besmet zijn — welk virus zwakke symptomen zoals een lichte bontheid in het blad en wat groeivertraging veroorzaakt — dan ontstaan weer de necrotische lijnen, kringen en vlekken. Hierdoor kan de plant als een betrouwbare indicator voor het etched ring — virus worden beschouwd. In de anjercultivar Joker kan ook een dergelijk synergisme aangetoond worden tussen de twee genoemde virussen. Wanneer Joker-planten zonder mottle-virus, maar met etched ring-virus, besmet worden met mottle-virus, verschijnt een heftig ziektebeeld bestaande uit bontheid van het jonge blad en hevige necrotische verschijnselen op de oudere bladeren.  相似文献   

14.
After inoculation of elms withCeratocystis ulmi tylose formation in vessels of the susceptible clone Belgica appeared to be delayed in comparison with tylose formation in the resistant clone 390. It is suggested that tylose formation may be a resistance mechanism in elms to Dutch elm disease.Samenvatting Na inoculatie van iepen metCeratocystis ulmi bleek de thyllenvorming te zijn vertraagd in de vaten van de vatbare kloon Belgica in vergelijking met de thyllenvorming in de resistente kloon 390 (Fig. 1). Thyllenvorming zou een resistentie mechanisme kunnen zijn tegen de iepziekte.  相似文献   

15.
Two new disorders in freesia are described, viz. leaf necrosis (LN) and severe leaf necrosis (SLN). The agent causing LN could neither be identified nor transmitted to freesias or other plant species. It causes a mild necrosis on freesia leaves but no symptoms on the flowers. The agent could not be eliminated from the corms by heat treatment.Severe leaf necrosis results from double infection by freesia mosaic virus (FMV) and the agent causing LN. The plant reacts with severe necrosis on the leaves, corms and cormels, and senesces and dies in most cases. Antiserum prepared against FMV reacts positively with sap from plants affected by SLN. Particles with a length of about 820 nm were found in dip preparations. Similar particles were observed in preparations made from plants infected by FMV only.Samenvatting In dit artjkel worden twee nieuwe ziekten in knolfreesia's beschreven. Bladnecrose (LN, Fig. 1), valt uitsluitend op de bladeren waar te nemen. Bij ernstige bladnecrose (SLN), komen behalve op de bladeren (Fig. 2) ook op de bloemen, voor zover aanwezig, en de knollen (Fig. 3) zeer duidelijke symptomen voor.Voor de cultivar Rose Marie is in Tabel 1 een overzicht gegeven van de symptomen bij aanwezigheid van LN, freesiamozaïek (FM) en de combinative van beide (SLN). Deze tabel is op vele nieuwe cultivars van toepassing. De laatste ziekte is fataal voor Rose Marie, die in dit onderzoek voor alle experimenten werd gebruikt.LN en SLN gaan over met het vegetatieve vermeerderingsmateriaal. Door middel van blad-en bloemstengelinoculaties en met de bladluizenMacrosiphum euphorbiae enMyzus persicae kon LN niet naar gezonde freesiaplanten worden overgebracht. Uit planten met SLN werd freesiamozaïekvirus geïsoleerd. Indien FMV werd geïnoculeerd of met bladluizen werd overgebracht of freesiaplanten met LN dan ontstond SLN. In de elektronenmicroscoop werden alleen bij SLN deeltjes van FMV gevonden. Uit deze resultaten kan worden geconcludeerd, dat SLN wordt veroorzaakt door een combinatie van LN en FMV. De oorzaak van LN kon niet worden vastgesteld. Toetsplanten werden niet gevonden. Knollen en kralen met LN konden hiervan niet vrij gemaakt worden door droge en natte temperatuurbehandelingen tot 50°C. In opbrengstvergelijkingsproeven tussen planten met en zonder LN waren de verschillen gering tot zeer gering.Verondersteld wordt dat beide ziekteverschijnselen in Nederland reeds in 1950 of nog eerder in bepaalde cultivars, te weten Snow Queen en Marion, aanwezig waren. LN is mogelijk latent in Marion.Het inoculeren van freesiaplanten met FMV biedt een mogelijkheid om het latent aanwezig zijn van LN aan te tonen.De hevigheid waarin het ziektebeeld van LN zich openbaart kan van jaar tot jaar en van seizoen tot seizoen variëren. Dit wordt ongetwijfeld mede door de kwaliteit van het knolmateriaal en de cultuuromstandigheden bepaald. Onder gelijkmatige omstandigheden valt LN het minst op en is de nadelige invloed het geringst.  相似文献   

16.
Cell suspension cultures were set up from two tomato cultivars, one resistant, (Rio grande) and one susceptible (63.5) toFusarium oxysporum f. sp.lycopersici. Growth rates of the two cell cultures were comparable. Toxicity of fusaric acid, expressed as the fresh weight loss, was analyzed: It was significant in both cases after 10 h, but toxicity was twice as high for 63.5 suspension cells. In the same way, electrolyte leakage caused by fusaric acid was three times more important for 63.5 suspension cells. Moreover, fusaric acid treatment resulted in an acidification of the extracellular medium for 63.5 suspension cells (0.4 pH unit), whereas an alkalization was observed for Rio grande suspension cells (0.2 pH unit). Preliminary experiments suggest that fusaric acid was partially metabolized by Rio grande suspension cells, however, no detoxified forms of fusaric acid were detected either in cells or in culture filtrates. For these two tomato cultivars, the differences in sensitivity to fusaric acid of cultivated cells correspond to the differences in plant susceptibility toFusarium oxysporum f. sp.lycopersici.Abbreviations BAP 6-benzylaminopurine - conductivity - 2,4-D 2,4-dichlorophenoxyacetic acid - EtOAc ethyl acetate - FA fusaric acid - resistivity  相似文献   

17.
This review describes the discovery and identification of the pathogenesis-related proteins (PRs) from tobacco. In crude leaf extracts the PRs are distinguished from the proteins in uninfected plants by their solubility at pH 3, resistance to a range of proteases, and mobility in polyacrylamide gels upon electrophoresis (PAGE) in non-denaturing conditions. PAGE has been used as a qualitative and semi-quantitative assay for PRs, and their migration in gels made from different acrylamide concentrations has been used to identify charge and size isomers and electrophoretically identical PRs in different tobacco cultivars. The subunit composition and molecular weight (mol. wt) of the four PRs identified first in Xanthi-nc were determined by SDS-PAGE; staining the gels has shown that these same four proteins in Samsun NN did not contain carbohydrate, lipid or nucleic acid, nor were they isozymic forms of twenty five enzymes known to increase in activity following infection with TMV. Evidence suggests that most of the PRs in Xanthi-nc and Samsun NN are extracellular.The purification of several PRs from Xanthi-nc, Samsun NN and other tobaccos is described, as well as their mol. wt, subunit and amino acid composition. PRs 1a, b and c consist of a single polypeptide and have similar mol. wt and amino acid compositions. Antisera prepared against purified Xanthi-nc b1 protein have been used to determine serological relationships between PRs and form the basis of a very sensitive quantitative assay using ELISA. The regulation of synthesis of some PRs has been shown to involve translational control.  相似文献   

18.
Fusarium wilt-resistant Novada and wilt-susceptible Early Sam carnations were planted in soil infested withFusarium oxysporum f.sp.dianthi, and their roots studied after five and ten weeks. Both in Novada and Early Sam, the extravascular tissue of undamaged young root parts were scarsely colonized. In roots of Novada, infected xylem vessels were usually occluded with gums and surrounded by phellem tissue. In mature parts of roots, the phellem surrounding occluded vessels often merged with the external phellem surrounding the vascular cylinder, after which the occluded vessels were shed from the roots. The phellem at the root surface appeared to be a strong barrier to fungal invasion. In roots of Early Sam carnations, as well as in a few roots of Novada carnations, the defence responses did not result in compartmentation of the fungus, and colonization and degradation of the vascular tissues followed. Diseased roots finally healthy. Shoots of Early Sam carnations, and eventually a few shoots of Novada carnations, were colonized and developed wilt symptoms.Samenvatting Resistente Novada en vatbare Early Sam anjers werden geplant in grond besmet metFusarium oxysporum f.sp.dianthi. Na vijf en tien weken werden de wortels van de planten bestudeerd. De extravasculaire delen van onbeschadigde jonge wortelgedeelten waren in beide cultivars nauwelijks gekoloniseerd. In de wortels van Novada waren geïnfecteerde houtvaten meestal verstopt door gommen en omgeven door kurkweefsel. In oudere wortelgedeelten sloot het kurkweefsel rond verstopte vaten vaak aan op het kurkweefsel aan de buitenkant van het vaatweefsel, waarna de aangetaste vaten werden uitgestoten uit de wortel. Het kurkweefsel aan het worteloppervlak leek een belangrijke barrière te vormen tegen het binnendringen van de schimmel. In de wortels van Early Sam en in enkele wortels van Novada mislukte het afweerproces, en werd het vaatweefsel door de schimmel gekoloniseerd en vervolgens afgebroken. Aangetaste wortels werden na afloop van tijd hol. De bovengrondse delen van de meeste Novada anjers werden niet gekoloniseerd en bleven gezond. De bovengrondse delen van de Early Sam anjers, en op den duur die van enkele Novada anjers, werden gekoloniseerd en verwelkten.  相似文献   

19.
The symptoms of bud necrosis in tulip bulbs are described. This disorder is neither contagious nor hereditary. It is found more often and more severely in certain cultivars (viz Red Champion and White Sail) than in others (viz Rose Copland) in which it appears less frequently or not at all. The disease originates in the stamens of the flower-producing main bud during dry storage between lifting and planting of the bulbs. The occurrence of the disease in sensitive cultivars is promoted by storage of the bulbs under conditions of poor ventilation (viz packed in cardboard boxes) and at higher temperatures later in the storage period (after September 1).The experimental results suggest that there are several pathogenic factors and that the combined action of these factors can lead to bud necrosis; the primary factor is probably of physiological nature.Samenvatting Kernrot is een afwijking in tulpebollen die een bloeibare maat hebben. De ziekte ontstaat tijdens de droge bewaring van de bollen en begint met afwijkingen aan de meeldraden. Bij de beschrijving is onderscheid gemaakt tussen symptomen welke zich tijdens de droge bewaring voordoen aan de knoppen waaruit zich de bloeiende spruit zal ontwikkelen en symptomen welke zich voordoen aan de bollen tijdens de bloei te velde. Naar de mate waarin de knoppen en planten afwijken, wordt gesproken van meeldraadnecrose (Fig. 1A en 2), bloemnecrose (Fig. 1B en 4A), spruitnecrose (Fig. 1C en 4B), kernnecrose (Fig. 1D en 4C) en bolnecrose (Fig. 4D).Het is gebleken, dat de ziekte bij bepaalde cultivars (Red Champion en White Sail) vaak voorkomt, bij andere minder vaak (Rose Copland) of in het geheel niet. Er kon worden vastgesteld, dat de ziekte niet besmettelijk of erfelijk is.In de proeven werd het ontstaan van de afwijking bij Red Champion en White Sail bevorderd door de bollen te verpakken in kartonnen dozen (ventilatiebeperking) en door de bollen later in het seizoen (na 1 september) te bewaren bij hogere temperaturen dan daarvoor. Op grond van de proefresultaten wordt aangenomen dat de primaire oorzaak van de afwijking van fysiologische aard is. De aanwezigheid van schimmels, bacteriën en mijten moet als tweede oorzaak worden beschouwd.  相似文献   

20.
Samenvatting Bij inoculatie van mesofyl protoplasten van cowpea met een zeer infectieuze, gezuiverde suspensie van blackeye cowpea mosaic virus (BlCMV), een potyvirus, kon een infectie niet worden geconstateerd. Wanneer echter de bovenstaande vloeistof, verkregen na centrifugering bij laag toerental van sap van BlCMV-geînfecteerde planten, als inoculum werd gebruikt, dan kon vermeerdering van het virus in de protoplasten worden vastgesteld door middel van infectiositeitsproeven, immunofluorescentie en elektronenmicroscopie. Werd deze bovenstaande vloeistof, ontdaan van zijn infectiositeit, hetzij door bestraling met UV-licht, hetzij door centrifugering bij hoog toerental, en vervolgens gemengd met gezuiverd virus, dan trad er geen infectie van de protoplasten op.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号