首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 62 毫秒
1.
A contribution to the knowledge of nematophagous species of Verticillium   总被引:3,自引:0,他引:3  
Nine nematophagous species and two varieties ofVerticillium (Verticillium sect.Prostrata), occurring either as parasites of free-living nematodes or as parasites of cysts and eggs, are revised and keyed out.V. catenulatum is reduced to a variety ofV. chlamydosporium A similar fungus is distinguished asV. suchlasporium n. sp. (including a var.catenatum). Spicaria coccospora Drechsler is transferred toVerticillium. All species have been studied in pure culture. Ecological data are reviewed for each species.Samenvatting Negen nematofage soorten en twee variëteiten vanVerticillium (Verticillium sectieProstrata), die óf als parasieten van vrijlevende aaltjes óf als parasieten van cysten en eieren optreden, worden gereviseerd en er wordt een determinatiesleutel van gepresenteerd.V. catenulatum wordt gereduceerd tot een variëteit vanV chlamydosporium. Een hierop lijkende schimmel wordt onderscheiden als.V. suchlasporium n.sp. (incl. een variëteitcatenatum. Spicaria coccospora Drechsler wordt naarVerticillium overgebracht. Alle soorten werden in reincultuur onderzocht. Voor iedere soort worden oecologische gegevens vermeld.  相似文献   

2.
In recent years in the Netherlands a second mushroom species,Agaricus bitorquis, which prefers higher temperatures thanA. bisporus and is less susceptible to certain diseases, is often commercially grown.Verticillium fungicola var.fungicola, the causal agent of dry bubble, is responsible for considerable damage in crops ofA. bisporus. InA. bitorquis, however, dry bubble has hardly been noticed, but brown spots due toV. fungicola var.aleophilum resulted in inferior mushroom quality. The latter variety also caused brown spots ina. bisporus, but to a minor degree. In variety Les Miz 60 ofA. bisporus, however, it also induced fruit-body deformation in a way different from dry bubble. Verticillium psalliotae, isolated fromA. bitorquis in England, induced more confluent brown spots inA. bitorquis. In the netherlands, where moreA. bitorquis is grown than in other countries,V. psalliotae has not yet been encountered in crops ofA. bitorquis. V. psalliotae, which has a high temperature optimum for mycelial growth, likeV. fungicola var.aleophilum andA. bitorquis, did not infectA. bisporus in our trials.Artificial infection ofA. bisporus orA. bitorquis could not be accomplished with the following related and/or fungicolous fungi:Verticillium lamellicola, V. fungicola var.flavidum, V. biguttatum, Nectriopsis tubariicola, Acremonium crotocinigenum andAphanocladium album.Samenvatting Vooral in Nederland wordt sinds een aantal jaren naastAgaricus bisporus ook de warmteminnende champignonsoortAgaricus bitorquis geteeld, die minder vatbaar is voor bepaalde ziekten. TerwijlVerticillium fungicola varfungicola in de teelt vanA. bisporus droge mollen en daardoor veel schade veroorzaakt, komen in de teelt vanA. bitorquis geen droge mollen voor maar wel bruine vlekken, die tot kwaliteitsverlies en dus schade leiden. De vlekken bleken veroorzaakt te worden doorV. fungicola var.aleophilum. Deze schimmel veroorzaakte ook inA. bisporus bruine vlekken, hoewel in minder ernstige mate, maar in het ras Les Miz 60 vanA. bisporus bovendien misvormde champignons, die wel op droge mollen leken, maar daaraan niet gelijk waren.OokV. psalliotae, in Engeland geïsoleerd vanA. bitorquis met vlekken, veroorzaakte wat meer samenvloeiende, bruine vlekken inA. bitorquis. In Nederland, waar meerA. bitorquis geteeld wordt dan in andere landen, isV. psalliotae nog niet aangetroffen in teelten vanA. bitorquis. InA. bisporus kon geen kunstmatige infectie worden verkregen metV. psalliotae, die net alsV. fungicola var.aleophilum enA. bitorquis warmteminnend genoemd zou kunnen worden.Met de volgendeVerticillium-achtige of van paddestoelen geïsoleerde schimmels kon evenmin op kunstmatige wijze een infectie worden opgeroepen inA. bisporus ofA. bitorquis: Verticillium lamellicola, V. fungicola var.flavidum, V. biguttatum, Nectriopsis tubariicola, Acremonium crotocinigenum enAphanocladium album.  相似文献   

3.
A comparison was made between the genes in 29 new selections of wild emmer wheat resistant to yellow rust over wide geographic areas and the previously extensively studied selectionTriticum dicoccoides G-25. In 23 selections the resistance may be conferred by 1 dominant gene; these include 11 selections in which the gene is different from the dominant gene in sel. G-25 and two others in which the genes were closely linked or allelic to the gene in G-25, differing from sel. G-25 by race-specificity. Two dominant genes different from the gene in sel. G-25, seem to be present in one selection. In five selections the resistance may be conferred by one or two recessive genes, including three instances in which the recessive gene was associated with a dominat gene. Our findings show that at least 19 out of the 29 selections studied possess genes which are different from the gene inT. dicoccoides sel. G-25.Samenvatting In dit onderzoek werden 29 nieuwe resistente wilde-emmer selecties (Triticum dicoccoides) gekruist met de reeds uitvoerig bestudeerde resistente selectie G-25, om na te gaan of de resistentie van de nieuwe selecties wordt veroorzaakt door genen op dezelfde locus als het dominante gen in sel. G-25 of dat er andere loci bij zijn betrokken. De ouders, de F1-en F2-populaties van een bepaalade selectie werden in het kiemplantstadium getoetst met één Israëlisch gele-roest isolaat van fysio 2E0 of van fysio 2E18. In de uitsplitsende F2-populaties werden de niet-sporulerende planten als resistent beschouwd en de sporulerende als vatbaar.In de F2-populaties van 12 herkomsten werden geen vatbare planten gevonden, hetgeen er op duidt dat de resistentie wordt veroorzaakt door een gen op dezelfde locus als het gen in G-25 of door een gen dat neuw gekoppeld is aan het gen in G-25. Voor twee van deze herkomsten kan op basis van een fysio-specifieke interactie worden vastgesteld dat de resistentie berust op allelen die verschillen van het allel in sel. G-25. In 11 herkomsten werd een uitsplitsing voor twee dominante gene gevonden (RS=151), waarbij het tweede dominante gen uit de getoetste nieuwe selectie afkomstig is. De aanwezigheid van twee dominante genen verschillend van het gen in sel. G-25 werd gevonden in één herkomst (631). In de overige vijf selecties bleek de resistentie te worden veroorzaakt door één of twee recessieve genen waarnaast in drie gevallen ook nog een dominant gen werd gevonden.De resultaten tonen aan dat tenminste 19 van de 29 bestudeerde selecties resistentiegenen bezitten die verschillen van het gen inT. dicoccoides sel. G-25. Slechts in twee van deze selecties kan het gen allel zijn met het gen in sel. G-25.  相似文献   

4.
Solacol®, a formulation of the antibiotic validamycin, at 0.33% in 2% malt extract agar, reduced the spread of fungi on dilution plates drastically and allowed twice as much incubation time before subculturing; this resulted in an elevated number of species isolated. Using pure cultures of 62 common soil fungi, it was shown that all fast-growing species (exceptPythium ultimum) were efficiently inhibited but not completely suppressed. Inhibition was comparable to that by 0.5% oxgall, though, while this substance completely suppressed several species, Solacol very strongly inhibited onlyGaeumannomyces graminis, Gerlachia nivalis, Harzia acremonioides, Verticillium biguttatum andRhizoctonia solani. In a further experiment each separate constituent of Solacol was tested against 22 fungi at equivalent concentrations. Validamycin strongly inhibitedChaetomium globosum and two Basidiomycetes, though hardly more than the non-ionic detergent which mainly inhibited the other fungi. A few species were, however, more inhibited by Solacol than by the detergent alone. Solacol at 0.33% is a suitable aid in dilution plating of soil fungi, by increasing the number of colonies and species observed.Samenvatting Solacol®, een formulering van het antibioticum validamycine, remde de groei van schimmels in verdunningsplaten met een concentratie van 0.33% in 2% moutagar en maakte het mogelijk de periode tot afenten met een factor 2 te verlengen; daardoor was het aantal geïsoleerde soorten duidelijk toegenomen. Met reincultures van 62 algemene grondschimmelsoorten werd aangetoond, dat alle snelgroeiende soorten (met uitzondering vanPythium ultimum) voldoende geremd, maar niet volkomen onderdrukt werden. Het remmingspercentage was vergelijkbaar met dat van 0.5% ossegal, hoewel dit laatste sommige soorten volkomen onderdrukte; Solacol remde alleenGaeumannomyces graminis, Gerlachia nivalis, Harzia acremonioides, Verticillium biguttatum enRhizoctonia solani zeer sterk. In een volgend experiment werden de componenten van Solacol t.o.v. 22 fungi apart getoetst in concentraties equivalent aan 0.33% Solacol. Validamycine remde alleenChaetomium globosum en twee basidiomyceten behoorlijk, maar nauwelijks meer dan de niet-ionische uitvloeier, die in hoofdzaak de overige remeffecten veroorzaakte. Enkele soorten werden echter door het complete Solacol veel sterker geremd dan door de uitvloeier alleen. Solacol in een verdunning van 0,33% wordt aanbevolen bij verdunningsplaten voor het isoleren van grondschimmels ten einde het aantal kolonies en soorten te verhogen.  相似文献   

5.
Effectiveness of benzimidazole fungicides in controllingVerticillium disease of the commercial mushroom,Agaricus bisporus, was closely correlated with the differential in vitro activity. Thiophanatemethyl was an exception as greater disease control was achieved than expected from its in vitro activity.About one year after clearange for use of benzimidazole fungicides in mushroom growing, resistance inV. fungicola (Preuss) Hassebr. (syn.V. malthousei Ware) appeared on Dutch farms. In vitro, tests were made to determine the degree of resistance of two isolates, R1 and R2, obtained from diseased sporocarps from benomyl-sprayed crops. Mycelial growth of R2 was considerably less inhibited by MBC-fungicides than that of R1. In vivo, R1 was more pathogenic to mushrooms than a freshly made benomyl-sensitive isolate. Both benomyl-resistant isolates were cross-resistant to other MBC-fungicides and to thiabendazole and cypendazole. Likewise, two new experimental fungicides, imazalil and vinchlozolin, did not provide promising alternatives. When appearance of resistance inV. fungicola is suspected on mushroom farms, additional emphasis should be laid on farm hygiene to achieve disease control.Samenvatting De mate, waarinV. fungicola in de champignonteelt door verschillende benzimidazool-fungiciden wordt bestreden, is gecorreleerd met de remmende werking op de myceliumgroei in vitro. Thiofanaat-methyl vormt daarop een uitzondering. De ziekte werd door dit fungicide beter bestreden dan op grond van de remming van de myceliumgroei kon worden verwacht.Ongeveer een jaar na de toelating van benzimidazoolfungiciden in de champignonteelt trad in de praktijk resistentie inV. fungicola op. Al in 1973 hadden Amerikaanse onderzoekers (Wuest et al., 1974) resistentie gevonden in een isolaat van deze schimmel. Dit isolaat bleek echter niet pathogeen voor de champignon te zijn.De mate van resistentie van twee isolaten, afkomstig van zieke champignons van bedrijven waar toepassing van benomyl geen bestrijding van de ziekte tengevolge had, bleek zeer ongelijk (Fig. 2). In inoculatieproeven bleek het matig resistente isolaat zeer pathogeen. Ook in een fungicidevrije teelt was de aantasting na inoculatie met dit isolaat groter dan na inoculatie met een pas geïsoleerd benomyl-gevoelig isolaat (Fig. 3).De beide benomyl-resistente isolaten waren eveneens resistent tegen andere MBC-fungiciden en tegen thiabendazool en cypendazool. Twee nieuwe experimentele fungiciden boden evenmin een veelbelovend alternatief. Daarom zal in de bestrijding van droge mollen, met name waar men resistantie vermoedt, het accent moeten blijven liggen op de hygiëne.  相似文献   

6.
A virus with elongate particles (656 nm) was isolated from severalLonicera species. This virus, apparently belonging to the carlavirus group, is serologically distantly related to shallot latent virus and closely related to poplar mosaic virus. The inability to infect poplar and two other hosts of poplar mosaic virus characterizes the virus fromLonicera as a new virus which was namedLonicera latent virus.The virus was easily sap-transmissible but was not transmitted byMyzus persicae.Dilution end-point was about 10–3, thermal inactivation between 65°C and 80°C and ageing in vitro 1–6 days.Heat treatment, combined with tip-rooting appeared to be a good method to eliminate the virus from severalLonicera species and cultivars.Samenvatting In verschillende soorten en cultivars van het geslachtLonicera (kamperfoelie) blijkt een virus voor te komen dat gemakkelijk door sapinoculatie kan worden overgebracht op kruidachtige planten.Een tegen gezuiverd virus bereid antiserum had een titer van ca. 4096. Er kon mee worden aangetoond dat het virus van kamperfoelie serologisch nauw verwant is met populieremozaïekvirus (Tabel 1). Het virus van kamperfoelie is echter niet in staat om populier,Phaseolus vulgaris Bataaf enVigna sinensis te infecteren en wordt mede daarom als een afzonderlijk virus beschouwd. Het wordt aangeduid als latent kamperfoelievirus (Lonicera latent virus) en behoort evenals populieremozaïekvirus tot de carlavirusgroep (aardappelvirus-S-groep).Het virus blijkt vrij gemakkelijk te kunnen worden geëlimineerd door besmette kamperfoelieplanten gedurende ongeveer zes weken een warmtebehandeling (37°C) te geven en daarna de uiterste toppen (1 cm) te stekken. Van verschillende cultivars werd op deze wijze virusvrij uitgangsmateriaal verkregen.  相似文献   

7.
A new virus of lilac is described, for which the name lilac ring mottle virus is proposed. The virus can be mechanically transmitted to various herbaceous hosts. Symptoms on the most important hosts are described. The virus is inactivated in crude sap in 10 min at 63–65°C, after dilution to 10–4 and after storage for 5 h at 20°C. The virus is seed-borne in three herbaceous hosts. It is not transmitted byMyzus persicae.The virus particles are sensitive to high ionic strength and can only be seen in the electron microscope after fixation with glutaraldehyde. They appear as rather irregularly shaped isometric particles with an average diameter of about 27 nm. In rate-zonal centrifuging the virus precipitates in two zones. The bottom component is infectious, the top component is not.An antiserum with a titre of 1024 was prepared. Serological tests revealed that lilac ring mottle virus is not related to any of 32 isometric plant viruses tested.Samenvatting Een nieuw virus van sering wordt beschreven. Op grond van de symptomen wordt de naam kringvlekkerigheidsvirus van sering voorgesteld (Fig. 3). Het virus kan mechanisch naar verschillende kruidachtige planten worden overgebracht. De symptomen op de belangrijkste daarvan worden beschreven (Fig. 1 en 2). In ruw sap wordt het virus geïnactiveerd door 10 minuten verhitten tot 63–65°C, de verdunningsgrens is 10–4 en het virus verliest zijn activiteit na 5 uren bewaren bij kamertemperatuur. Het virus kan overgaan met zaad van drie kruidachtige plantesoorten, maar kan niet worden overgebracht doorMyzus persicae. De relatie tot de kringvlekkenziekte bij sering is onderzocht (Fig. 3; Tabel 1).De virusdeeltjes zijn gevoelig voor oplossingen met een hoge ionaire sterkte en zijn in de elektronenmicroscoop slechts zichtbaar na fixatie met glutaaraldehyde. Ze zijn tamelijk onregelmatig van vorm en hebben een diameter van ongeveer 27 nm (Fig. 5). Het virus sedimenteert tijdens centrifugering in een dichtheidsgradiënt in twee zones (Fig. 6 en 7). De bodemcomponent is infectieus, de topcomponent is dat niet (Tabel 2).Een antiserum met een titer van 1024 werd gemaakt. Serologische toetsing wees uit dat het virus niet verwant is aan een van de 32 getoetste bolvormige plantevirussen.  相似文献   

8.
Gliocladium roseum was found to be the most common and probably the most effective mycoparasite in potato fields in the northern parts of the Netherlands. It is able to parasitize and kill living hyphae at temperatures of 12°C and higher. Sclerotia ofR. solani are often infected and killed by this fungus under suitable conditions, i.e. at temperatures of 16°C and more. Killing of sclerotia by other antagonistic organisms was also observed. It is also shown by not parasitic fungi and is caused by toxins produced by the antagonist.The development of theG. roseum population was studied during the growth of a potato crop in two soils. In both soils its initial level was very low. In both a slightly acid sandy soil and a neutral sandy loam, suppression ofR. solani can occur;G. roseum accumulated in the former mainly under continuous potato crops,Colletotrichum coccodes was the main antagonist in the latter.Samenvatting In de meeste Nederlandse aardappelakkers komen schimmels voor dieRhizoctonia solani kunnen aantasten en doden. De meest algemene, en waarschijnlijk ook de meest belangrijke, die we tot nu toe vonden, isGliocladium roseum (Tabel 1). Het is bekend, dat deze schimmel stoffen produceert die voorR. solani giftig zijn. Met behulp hiervan kanG. roseum, evenals andere antibiotisch actieve micro-organismen, ook de sclerotiën doden (Tabel 2). Voor doding doorG. roseum is de temperatuur een factor van belang. Hyfen worden nog gedood bij een temperatuur van 12°C, waarbij de sclerotiën niet meer aangetast kunnen worden. Gedurende het winterseizoen worden sclerotiën door deze schimmel naar alle waarschijnlijkheid niet gedood.De ontwikkeling van de populatie vanG. roseum en andere antagonisten vanR. solani werd gevolgd in aardappelvelden op een licht zure zandgrond en op een neutrale zware zavel. Op de zandgrond werden twee proefplekken bemonsterd: één waarop voor het vierde achtereenvolgende jaar aardappelen werden geteeld en één met een vruchtwisselingsschema van graan, bieten en aardappelen.In de zandgrond nam in het groeiseizoen de populatie vanG. roseum toe. Op de proefplek waar voor het vierde jaar achtereen aardappelen stonden werdR. solani vanaf half augustus onderdrukt, evenwel niet volledig. Ook in het vruchtwisselingsstuk breiddeG. roseum zich flink uit, doch een onderdrukking vanR. solani werd niet bereikt.In de zware zavel nam de populatie vanG. roseum niet toe. Hier werdR. solani — uit besmet pootgoed — onderdrukt doorColletotrichum coccodes (zelf een pathogeen van stolonen) en antagonistische bacteriën. De resultaten zijn vermeld in Tabel 3.De besmetting van de geoogste knollen met sclerotiën, zoals die voorkwam op de zandgrond, is in Tabel 4 vermeld. Op de zavel leverde schoon pootgoed een bijna schone oogst (2% van de knollen was zeer licht bezet met sclerotiën). Besmet pootgoed leverde een oogst met 58% schone knollen, 35% met een zeer lichte en 7% met een iets zwaardere sclerotiënbezetting. Hoewel uit 100% besmet pootgoed een veel schonere oogst werd verkregen, was eerder toch een beschadiging van het gewas opgetreden. Pas tegen het eind van het groeiseizoen werdR. solani flink onderdrukt.  相似文献   

9.
Samenvatting Beschreven worden een, in ons land bij tabaksbladeren voor ’t eerst waargenomen, ziektebeeld en de onderzoekingen die leidden tot de determinatie van de onbekende bacterieele verwekker ervan. Deze blijkt verwant te zijn metErwinia aroideae, die een natrot veroorzaakt in bol, stengel en bladstelen vanZantedeschia aethiopica (Calla), e.a. Er zijn echter voldoende termen aanwezig om de nieuwe bacterie als een afzonderlijke species te beschouwen. De naamErwinia ni cotianae wordt gegeven. Het door deze bacterie veroorzaakte ziektebeeld wordt „natrot der tabak” genoemd. Of gehele planten door de werking vanErw. nicotianae te gronde kunnen gaan, kon nog niet met zekerheid worden uitgemaakt. In een volgende mededeling zal hierover misschien iets naders gezegd kunnen worden. Voorlopige mededeling over een nog niet eerder beschreven bacterieziekte der Tabak  相似文献   

10.
In greenhouse trials paraffinic mineral oils, characterized by a viscosity gravity constant (VGC) of 0.790–0.819, and with viscosities between 12 and 30 cSt at 37°C (66–150 SUS) proved to have the best aphid transmission inhibiting activity of potato virus Y to red peppers. The activity decreased rapidly with decreasing viscosities but only slowly with increasing values.Effective oils are further characterized by an unsulfonated residue (USR) of 95–100, indicating the near or total absence of aromatic structures, which are inactive and known to be phytotoxic. The paraffine-pourpoint should be below 0°C, indicating that n-paraffines do not form a very important part of the oil, since they are also inactive. Naphthenic structures seem equally inert, their percentage in the oil depending on the origin of the crude oil, because they cannot be separated from the paraffinic structures by refining procedures.Mineral oils which one commercialize for agricultural practice normally have an USR above 95 and a paraffine-pourpoint below 0°C. Therefore, the information on the classification, based on a VGC value and on the viscosity, is already sufficient to allow an evaluation of those oils of their suitability as inhibitor of the virus transmission by aphids.Samenvatting In kasproeven bleken minerale paraffine oliën, gekenmerkt door een VGC (viscositeits-dichtheidsconstante) van 0.790–0.819 en een viscositeit tussen 12 en 30 cSt bij 37°C (66–150 SUS) de beste werking te bezitten tegen de overdracht van aardappelvirus Y naar paprika door bladluizen. De werking verminderde snel bij afnemende viscositeiten beneden 12 cSt, slechts langzaam bij toenemende waarden boven 30 cSt.De minerale olie met de meest gunstige eigenschappen met betrekking tot verhindering van de virusoverdracht wordt verder nog gekenmerkt door een USR (nier-sulfoneerbare rest) van 95–100. Dit betekent het geheel of bijna geheel afwezig zijn van aromatische verbindingen, die bekend zijn om hun fytotoxische eigenschappen en bovendien niet werkzaam zijn. Het stollingspunt moet bij voorkeur onder 0°C liggen wat betekent dat n-paraffinen geen al te belangrijk bestanddeel van de olie vormen, aangezien deze eveneens onwerkzaam zijn. Naphthenische structuren bleken ook onwerkzaam te zijn. Het gehalte hiervan in de oliefractie hangt echter van de herkomst van de ruwe olie of, omdat ze niet door raffineren van de paraffinestructuren kunnen worden gescheiden.Minerale oliën die aanbevolen worden voor landbouwkundige doeleinden, bezitten normalerwijze een USR boven 95 en een stollingspunt onder 0°C. Dit betekent dat informatie over de aard der oliën op grond van een VGC waarde en over de viscositeit voldoende is om dergelijke oliën te beoordelen op hun geschiktheid de virusoverdracht door bladluizen te kunnen verhinderen.  相似文献   

11.
Samenvatting Oösporen vanBremia lactucae kunnen worden verkregen door bladschijfjes van sla te inoculeren met een gemengde conidiënsuspensie van twee fysio's van de schimmel, die de twee compatibiliteitstypen (B1 en B2) vertegenwoordigen. Wanneer het bladweefsel geheel vergaan is, worden de schijfjes met oösporen samen met het onderliggende filtreerpapier op een dunne laag grond in een glazen schaaltje gebracht. Hierop worden vijf zaden van een vatbaar slaras te kiemen gelegd. Zaailingen die worden aangetast vertonen na drie tot vijf weken sporulatie op de cotylen. De conidiën worden op een toetssortiment van slarassen gespoten om het aantastingspatroon van het isolaat te bepalen. De eerste resultaten toonden aan dat de nakomelingen van een kruising gewoonlijk een beperkter aantastingspatroon hebben dan de ouders.  相似文献   

12.
A slightly modified procedure for purifying pea enation mosaic virus (PEMV) is described. Essential features are the adding of Mg++ ions to the extraction buffer and the use of polyethylene glycol for concentrating the virus; Mg++ ions seem to protect virus infectivity. Both components of PEMV were found to be infectious. The infectivity of each component in its band on a sucrose gradient was directly proportional to its optical density. The infectivity was not enhanced when both components were simultaneously inoculated ontoChenopodium album. It is concluded that each component carries a complete genome of the virus.Samenvatting Een methode, die was beschreven om erwte-enatiemozaïekvirus (PEMV) te zuiveren, werd gewijzigd. De toevoeging van Mg++-ionen bleek gunstig te zijn voor de zuiverheid van het preparaat en voor de infectiositeit van het virus. Het virus kan met polyethyleenglycol worden geconcentreerd zonder dat NaCl behoeft te worden toegevoegd.Gezuiverde preparaten van PEMV bestaan uit twee componenten met sedimentatiecoëfficienten van 107 en 96 S (Fig. 1). Beide componenten bleken na zuivering infectieus te zijn (Tabel 4). Bij scheiding van de componenten op een suikergradiënt waren de optische dichtheid en de infectiositeit van beide componenten op gelijke wijze over de gevormde zones verdeeld (Fig. 2). Bovendien bleek dat de infectiositeit van beide componenten niet kon worden verhoogd door toevoeging van de een aan de ander (Tabel 5).Wanneer het virus op een CsCl-gradiënt werd gecentrifugeerd werd alleen de bodemcomponent teruggevonden. Deze bleek infectieus te zijn. De topcomponent wordt waarschijnlijk vernietigd door CsCl.In de agargeldiffusietoets bleek het virus-antigeen homogeen te zijn. Het virus viel in twee componenten uiteen bij immuno-elektroforese. Mogelijk is dit te verklaren door het bestaan van twee centrifugale componenten.The senior author was a visiting research worker from March 1965 till May 1967.  相似文献   

13.
Parsley latent virus, a hitherto undescribed virus, was isolated from 38 out of 54 samples of seed of parsley (Petroselinum crispum) of 17 out of 24 cultivars and from all five European countries tested, but not from some samples from the USA. It could easily be detected in seedlings and also in seeds germinated on moist filter paper, but not in dry seeds or in seeds soaked in water. Strawberry latent ringspot virus was detected in five samples. The parsley virus is symptomless in parsley and caused latent systemic infection inGomphrena globosa, three cultivars ofSpinacia oleracea and weak and often transient systemic symptoms inChenopodium amaranticolor, C. giganteum, C. glaucum andC. quinoa, but did not infect any other species out of all 32 species of seven plant families tested in total.The virus could easily be transmitted mechanically but not by seven aphid species in the non-persistent manner. Dilution end-point was between 100 and 1000, thermal inactivation between 55 and 60°C and ageing in vitro between 7 and 10 days.Purification yielded a single infectious component. The particles were spherical, ca. 27 nm in diameter, with a sedimentation coefficient of 127.5 S, a buoyant density of 1.449 g/ml, an RNA content of 36% and one type of protein with a relative molecular mass of 22×103. Purificition without Triton and urea resulted in preparations with aggregates each consisting of 12 particles in icosahedral array.The virus differs from all viruses described so far and did not show clear serological affinity with antisera to any of 34 widely differing viruses tested. It does not seem of direct practical importance and may be easily overlooked.Samenvatting In zaailingen van peterselie (Petroselinum crispum) werd een nog niet eerder beschreven virus aangetroffen. Het virus kon niet worden aangetoond door toetsing van droge of in water geweekte zaden opChenopodium quinoa maar wel in op filtreerpapier gekiemde zaden en vooral in zaailingen. Het werd aangetroffen in 38 van de 54 getoetste herkomsten, in 17 van de 24 getoetste rassen en in zaad vermeerderd in alle zes hierop onderzochte Europese landen maar niet in enkele zaadmonsters uit de USA. In sommige monsters bevatten nagenoeg alle zaden het virus. In vijf herkomsten werd eveneens het nog niet eerder in peterselie gerapporteerde latente aardbeikringvlekkenvirus geconstateerd. Dit virus kan bij toetsing gemakkelijk worden herkend door systemische symptomen inC. amaranticolor en komkommer.In geïnfecteerde peterselieplanten zijn geen afwijkingen waargenomen. Het virus kon niet op non-persistente wijze worden overgebracht met zeven bladluissoorten maar wel gemakkelijk met sap. Van 32 getoetste plantesoorten van zeven families, waaronder vier schermbloemigen, kon het virus slechts worden overgebracht op vierChenopodium-soorten,Gomphrena globosa en alle drie getoetste spinazierassen. AllenC. quinoa (Fig. 1),C. giganteum, C. glaucum en soms ookC. amaranticolor (Fig. 2) reageerden met vaak voorbijgaande systemische symptomen. Een lokalelesietoetsplant werd niet gevonden. Zaadovergang bijC. quinoa kon niet worden aangetoond.Voor de houdbaarheid van het infectievermogen werden de volgende waarden gevonden: verdunningseindpunt 100–1000, thermaal inactiveringspunt 55–60°C en houdbaarheid in vitro 7–10 dagen.Zuivering door homogenisatie in fosfaatcitroenzuurbuffer, behandeling met Triton X-100 en ureum en differentiële en daarna dichtheidsgradiëntultracentrifugering leverde preparaten op met uniforme deeltjes van ca. 27 nm diameter (Fig. 3B), een sedimentatiecoëfficiënt van 127,5 S, een zweefdichtheid van 1,449 g/ml, een RNA-gehalte van 36% en een relatieve moleculaire massa van de eiwitondereenheid van 22×103. Bij zuivering zonder toepassing van Triton en ureum werd een extra zone verkregen met aggregaten van 12 deeltjes in icosaëdrische rangschikking (Fig. 4). In ruw plantesap waren slechts met grote moeite enkele deeltjes met behulp van de elektronenmicroscoop te vinden.Het virus reageerde niet met antisera tegen 33 bolvormige virussen en luzernemozaïekvirus (Tabel 1). Of de zwakke reactie verkregen met één antiserum tegen het tomate-aspermievirus een verre serologische verwantschap inhoudt, dan wel het gevolg is van een verontreiniging, werd niet vastgesteld.Het virus wordt beschouwd als een geheel nieuw virus waarvoor de naamlatent peterselievirus wordt voorgesteld. Het lijkt door zijn beperkte waardplantenreeks en symptoomloosheid in de vatbaar bevonden soorten, behalve in enkele als toetsplant te gebruikenChenopodium-soorten, nauwelijks van praktische betekenis.  相似文献   

14.
A bacterium was isolated from superficial bark necroses on young poplars and its pathogenicity demonstrated by inoculation experiments. The organism was identified asXanthomonas campestris. Cross-inoculations showed that a previously undescribed pathovar was involved. It is suggested to designate this organismX. campestris pv.populi.Samenvatting Uit een oppervlakkige bastnecrose bij jonge populieren werd massaal een bepaalde bacterie geïsoleerd. Met deze bacterie werden gezonde populieren in het veld geïnoculeerd via verwonding van de bast. Als gevolg van de inoculaties ontwikkelden zich bij ongeveer 40% van de geïnoculeerde bomen hetzelfde type bastnecrosen, terwijl bij de controleplanten geen enkele reactie optrad. Uit de kunstmatig verkregen necrosen werd dezelfde bacterie geïsoleerd.Identificatie met biochemische en serologische methoden toonde aan dat de bacterieXanthomonas campestris was.Vervolgens werden in de kas kruisinoculaties uitgevoerd met verschillende xanthomonaden op populier, wilg, kool en geranium. DeX. campestris isolaten uit populier tastten behalve populier ook wilg aan. De andere gebruikte stammen waren waardplant-specifiek, al bleven sommigen ervan minstens acht maanden in leven in een niet-waardplant, evenwel zonder symptomen te veroorzaken. Geconcludeerd wordt, dat de bastnecrosen zijn veroorzaakt door een nog niet beschreven pathovar vanX. campestris. Voorgesteld wordt om deze bacterieXanthomonas campestris pv.populi te noemen.  相似文献   

15.
Samenvatting In het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) te Wageningen wordt gangreen bij aardappel, veroorzaakt door de schimmelPhoma exigua var.foveata, onderscheiden van ander droogrot door aangetast weefsel uit te leggen op een semiselectief medium. Op dit medium wordt de vorming van kristallen van voor de schimmel kenmerkende anthrachinonen bevorderd. De gemakkelijk waar te nemen geelgroene kristallen in het medium wijzen op de aanwezigheid van de betrokken schimmel. Bij een van deze toetsen vormden zich tussen de zich ontwikkelende kolonies van de schimmel donkere lijnen. Deze lijnen verschilden van reeds eerder beschreven violette lijnen, die zich vormen tussen kolonies van de twee variëteitenexigua enfoveata vanP. exigua. Onderzoek aan 27 isolaten vanP. exigua var.foveata toonde aan dat er met betrekking tot de vorming van donkere lijnen 11 verschillende typenP. exigua var.foveata onderscheiden konden worden. Isolaten van deze typen vormden bij gepaarde groei op het selectieve medium donkere lijnen met andere typen, maar niet met isolaten van het zelfde type. Er bleek geen verband met het groeitype van de cultures noch met de vorming van het antibioticum E te bestaan.  相似文献   

16.
From mature lettuce heads with bottom rot symptoms severalPythium species were isolated, two of which were studied further. Pathogenicity tests with both fungi have been carried out only with seedlings. P. uncinulatum sp. nov. was isolated frequently. Its relation to otherPythium spp. with spiny oogonia is discussed. It proved to be very pathogenic to seedlings of lettuce and somewhat less to those of cucumber and tomato. P. tracheiphilum, which was isolated far less frequently, proved to be highly pathogenic to seedlings of lettuce, cucumber and cauliflower, and somewhat less to tomato and pea.Samenvatting Van slaplanten met smetsymptomen werden behalveBotrytis cinerea, Rhizoctonia sp. enSclerotinia spp. dikwijlsPythium-soorten geïsoleerd. Twee hiervan zijn nader onderzocht. P. uncinulatum (Fig. 1, 3a, 3b), die dikwijls werd geïsoleerd, wordt beschreven als nieuwe soort en de relatie met anderePythium-soorten met gestekelde oögoniën wordt besproken. In proeven bleekP. uncinulatum zeer pathogeen te zijn voor zaailingen van sla en iets minder voor zaailingen van komkommer en tomaat (Fig. 4a, Tabel 2). Het planten van slazaailingen in metP. uncinulatum geïnoculeerde grond had meer effect dan het dopen van de wortels in een myceliumsuspensie van de desbetreffende schimmel vóór het planten. Het effect uitte zich in groeivertraging van de plant en beschadiging (necrose) van het gehele wortelstelsel. P. tracheiphilum (Fig. 2, 3c), die slechts een paar maal werd geïsoleerd, was zeer pathogeen voor zaailingen van sla, komkommer en bloemkool (Fig. 4a) en iets minder voor zaailingen van tomaat en erwt (Tabel 2). Groeiremming van de planten was sterker wanneer de wortels van de zaailingen vóór het planten in een myceliumsuspensie vanP. tracheiphilum gedoopt werden (Fig. 4b), dan wanneer de zaailingen in geïnoculeerde grond geplant werden. De hoofdwortels van de zaailingen werden ernstig beschadigd, maar zich later vormende zijwortels werden weinig door de schimmel beïnvloed.Tot nu toe zijn de pathogeniteitsproeven slechts met zaailingen uitgevoerd. Proeven met volwassen planten moeten volgen om te onderzoeken of er een verband kan bestaan tussen de aanwezigheid van de betreffendePythium-soorten in de grond en het optreden van smet in sla.  相似文献   

17.
The effects of various storage temperatures on germination of sclerotia ofSclerotium cepivorum Berk. were investigated. Sclerotia buried in soil for 10 weeks at temperatures of 5 and 10 °C were conditioned to a fast germination. When germination was performed at 15 °C and induced byAllium extracts, 50% of these sclerotia germinated within 10 days and the total of germination was over 90%. Sclerotia buried at temperatures of 15, 20 and 25 °C were conditioned to a slow germination. About 50% of these sclerotia could be induced to germinate at 15 °C byAllium extracts. The conditioning by high or low temperatures proved to be reversible.The optimum temperature for germination of the cold (5°C) conditioned sclerotia was 10–20 °C. The optimum temperature for germination of sclerotia conditioned at 20 °C was about 10 °C. WithoutAllium extracts 90%, 80%, 50% and 40% of the sclerotia stored at 5 °C, germinated at temperatures of 10, 5, 15 and 20 °C respectively. Sclerotia stored at 20 °C did not germinate withoutAllium extracts at any temperature.Samenvatting Sclerotiën vanSclerotium cepivorum Berk. werden onder niet steriele omstandigheden bewaard bij verschillende temperaturen. Het effect van de bewaring bij verschillende temperaturen op de kieming werd onderzocht. Het bleek dat sclerotiën, die 70 dagen bewaard werden in zakjes met zand in niet steriele grond bij een temperatuur van 5 °C of 10 °C, geconditioneerd werden tot een snelle, vrijwel volledige kieming. Onder invloed van vluchtige stoffen uit gesnipperde ui en knoflook kiemden meer dan 90% van deze sclerotiën bij een temperatuur van 15 °C. Sclerotiën die bij een hogete temperatuur bewaard werden, namelijk bij 15, 20 of 25 °C, kiemden na de bewaarperiode langzaam bij 15 °C. Ongeveer 50% van deze sclerotiën konden tot kieming gebracht worden onder invloed van ui- en knoflookextract. Sclerotiën die door een koude bewaarperiode geconditioneerd waren, namelijk bij 5 of bij 10 °C, kiemden ook zonder ui-en knoflookextract; 78% en 90% van deze sclerotiën kiemden bij temperaturen van respectievelijk 5 en 10 °C. De sclerotiën die een warme bewaarperiode ondergaan hadden, namelijk bij 15, 20 of 25 °C, kiemden niet zonder ui en knoflook. De optimum temperatuur voor de kieming was 15–20 °C voor sclerotiën die bij 5 °C bewaard waren. De optimum temperatuur voor de kieming van sclerotiën die bij 20 °C bewaard waren was lager, en wel ca. 10 °C.De conditionering door een hoge of door een lage bewaartemperatuur bleek reversibel te zijn. Sclerotiën die eerst bij 5 °C bewaard werden en daarna bij 20 °C onderscheidden zich niet van sclerotiën die continu bij 20 °C bewaard werden. Sclerotiën die eerst bij 20 °C bewaard werden en vervolgens bij 5 °C, kiemden als sclerotiën die continu bij 5 °C bewaard waren.  相似文献   

18.
A wettable powder of prochloraz manganese complex 50% a.i. satisfactorily controlled the four major pathogens ofAgaricus bisporus andA. bitorquis: Verticillium fungicola var.fungicola, the cause of dry bubble,Mycogone perniciosa, the cause of wet bubble,Cladobotryum dendroides, the cause of cobweb disease andV. fungicola var.aleophilum, the cause of brown spots. The results were obtained in trials in trays with theAgaricus species, which were inoculated with the pathogens.The product was not toxic to bothAgaricus species in the effective dosages and the taste of the mushrooms was not affected by prochloraz formulations. Application of 1.5 g a.i. m–2 nine days after casing is preferred, also in view of the residue levels. A 45% emulsifiable concentrate of the product without manganese was slightly toxic to mushrooms in a lower dosage than the wettable poweder.Samenvatting Een spuitpoeder met 50% prochloraz als werkzaam bestanddeel (een prochlorazmangaan-complex) gaf in de teelt van champignons (A. bisporus enA. bitorquis) een uitstekende bestrijding van de vier belangrijkste pathogene schimmels:Verticillium fungicola var.fungicola (de veroorzaker van droge mollen),Mycogone perniciosa (de veroorzaker van natte mollen),Cladobotryum dendroides (spinnewebschimmel) enV. fungicola var.aleophilum (de veroorzaker van bruine vlekken). Deze resultaten werden verkregen in proeven met kisten waarin deAgaricus-soorten, die geïnoculeerd werden met genoemde pathogenen, werden geteeld.Het produkt was voor geen van beideAgaricus-soorten toxisch als het werd toegepast in de werkzame doseringen, en de champignonsmaak werd door het middel niet nadelig beïnvloed. De voorkeur wordt gegeven aan toepassing van 1,5 g werkzame stof per m2, 9 dagen na het afdekken, mede op grond van de gevonden residuwaarden. Een 45% vloeibare formulering zonder mangaan was, in lagere doseringen dan het spuitpoeder, in lichte mate toxisch voor champignons.  相似文献   

19.
The Elegans fusaria causing wilt disease of carnation. I. Taxonomy   总被引:1,自引:0,他引:1  
The distinction of the wilt disease pathogen of carnationFusarium (oxysporum var.)redolens fromF. oxysporum (var.oxysporum) is considered. Previous reports that isolates of both taxa cause indistinguishable diseases in carnation are confirmed.F. (oxysporum var.)redolens andF. oxysporum were found to form one variable complex on morphological criteria. Apparently, host specialization rather than morphological variation reflects the evolutionary relationships in theFusarium sectionElegans. The distinction ofF. redolens fromF. oxysporum does therefore not seem justified, neither at specific nor at varietal level.Samenvatting Het onderscheid tussenFusarium (oxysporum var.)redolens enF. (oxysporum var.)oxysporum als verwekkers van verwelkingsziekte bij anjer wordt ter discussie gesteld. Fytopathologisch onderzoek bevestigde vermeldingen in de literatuur dat voor anjer pathogene isolaten van beide soorten ziekten veroorzaken die niet te onderscheiden zijn; dit is ook bekend voor andere gewassen. Op morfologische gronden blekenF. (oxysporum var.)redolens enF. oxysporum één variabel complex te vormen. Kennelijk geeft de pathogene specialisatie inFusarium sectieElegans de evolutionaire verwantschappen beter weer dan de morfologische variatie. Het onderscheiden vanF. redolens naastF. oxysporum is daarom noch als soort, noch als variëteit gerechtvaardigd.  相似文献   

20.
Inoculation of seed potatoes withVerticillium biguttatum and three other hyperparasitic fungi, alone or in combination, resulted in statistically significant reduction of infestation of potato plants byRhizoctonia solani. Gliocladium roseum, Trichoderma hamatum andHormiactis fimicola did not show prolonged protection againstR. solani under farming conditions.H. fimicola, however, inhibited mycelial growth ofR. solani in vitro, particularly in the lower temperature range whereV. biguttatum did not show any growth. Combining these two antagonistic fungi may be advantageous as they cover the entire temperature range in whichR. solani is active. At the end of the vegetation period,V. biguttatum was superseded byG. roseum.Production of sclerotia on newly formed tubers from seed potatoes inoculated withV. biguttatum (alone or in combination with the other three antagonists) was significantly reduced.Samenvatting Inoculative van pootaardappelen metVerticillium biguttatum, apart of sament met drie andere hyperparasieten, had een gunstig effect op het onderdrukken vanRhizoctonia solani op de plant;Trichoderma hamatum, Gliocaldium roseum enHormiactis fimicola, ieder apart toegediend, boden de plant op lange termijn geen bescherming tegenR. solani onder praktijkomstandigheden.H. fimicola bleek bij lage temperatuur, waarbijV. biguttatum geen groei-activiteit meer vertoonde, op hyfen en sclerotiën vanR. solani te kunnen groeien. Toepassing van deze schimmel enV. biguttatum in een gemengde inoculatie zou over een breder temperatuurtraject effectief kunnen zijn.Tegen het einde van het groeiseizoen vond er op de ondergrondse plantedelen een verschuiving plaats, waarbijG. roseum meer op de voorgrond trad. Verondersteld wordt dat de afname vanV. biguttatum op stolonen hiervan een gevolg was.De produktie van sclerotia op nieuwe aardappelen afkomstig van metV. biguttatum behandeld pootgoed (alleen of met andere hyperparasitaire schimmels) bleek sterk verminderd te zijn. Vooral dit gegeven maakt de biologische bestrijding vanR. solani interessant:V. biguttatum blijkt ook op lange termijn effectief te zijn.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号