首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
文章检索
  按 检索   检索词:      
出版年份:   被引次数:   他引次数: 提示:输入*表示无穷大
  收费全文   9402篇
  免费   748篇
  国内免费   10篇
林业   217篇
农学   239篇
基础科学   48篇
  733篇
综合类   330篇
农作物   187篇
水产渔业   197篇
畜牧兽医   7659篇
园艺   110篇
植物保护   440篇
  2023年   105篇
  2021年   40篇
  2020年   245篇
  2019年   66篇
  2018年   207篇
  2017年   233篇
  2016年   163篇
  2015年   202篇
  2014年   307篇
  2013年   439篇
  2012年   351篇
  2011年   434篇
  2010年   340篇
  2009年   407篇
  2008年   360篇
  2007年   275篇
  2006年   254篇
  2005年   244篇
  2004年   290篇
  2003年   286篇
  2002年   334篇
  2001年   287篇
  2000年   235篇
  1999年   223篇
  1998年   220篇
  1997年   213篇
  1996年   197篇
  1995年   194篇
  1994年   182篇
  1993年   201篇
  1992年   255篇
  1991年   220篇
  1990年   264篇
  1989年   203篇
  1988年   155篇
  1987年   203篇
  1986年   101篇
  1985年   134篇
  1984年   141篇
  1983年   131篇
  1982年   88篇
  1981年   41篇
  1980年   38篇
  1979年   39篇
  1978年   46篇
  1977年   47篇
  1976年   43篇
  1974年   41篇
  1971年   34篇
  1969年   42篇
排序方式: 共有10000条查询结果,搜索用时 31 毫秒
101.
102.
Surgical stapling equipment was used to perform open antiperistaltic side-to-side ("functional end-to-end") entero-anastomoses in 20 dogs and 4 cats. Twenty-one anastomoses healed uneventfully. Seven animals with severe bacterial peritonitis required open peritoneal drainage and delayed abdominal closure. There was postoperative leakage at the anastomotic site in two dogs and a localized abscess at the staple line in one cat. No long-term complications occurred in follow-up periods of 3 to 29 months.  相似文献   
103.
Various compounds and basal media were tested for their suitability to create a semi-selective medium for isolation ofClavibacter michiganensis subsp.sepedonicus (Cms) from cattle manure slurry containing c. 108 colony forming units (cfu) per ml.Plating efficiency of Cms in yeast glucose mineral medium (YGM) was 104% compared with yeast peptone glucose medium. Nalidixic acid, polymyxin B sulphate and the experimental disinfectant S-0208 inhibited colony growth of cattle slurry bacteria as compared with Cms in YGM. The optimal concentration of these inhibitors in combination was determined by modified agar diffusion tests and by pour plating in 24-well tissue culture plates. The semi-selective medium YGMI consisted of YGM supplemented with nalidixic acid (2 mg/l), polymyxin B sulphate (30 mg/l) and S-0208 (125 mg/l). Plating efficiency varied for Cms between 50.9 and 69.6%, for cattle slurry bacteria between 1.8 and 2.5% and for saprophytes from potato heel end extracts between 11.5 and 27.4%.Differentiation of Cms colonies from other colonies was based on their small and bluish colony morphology in pour plates and on immunofluorescence colony-staining (IFC). IFC of a pure culture of micro colonies of Cms in YGM was possible after one day incubation (colonies c. 5 cells). Green background fluorescence in the agar gels was prevented by addition of Tween 20 (0.1%) to the washing buffer and the use of 1% agar gels. IFC of macro colonies of Cms in YGMI, visible with 4x objective magnification, was possible after 4 days. The detection level of the target organism in artificially inoculated cattle slurry in YGMI based on colony morphology varied between 1.4×103 and 2.3×104 cfu per ml of cattle slurry. Miniaturized plating combined with IFC, using wells in tissue culture plates (=16 mm), proved suitable for detection, but was c. 30 times les sensitive. The recovery of Cms was negatively correlated with the number of saprophytic colonies in the agar plates (R 2=0.74).  相似文献   
104.
105.
A simulation model was developed for the spring invasion of the beet cyst nematode,Heterodera schachtii Schmidt, into sugarbeet roots, according to the state variable approach. This model describes the processes of egghatch, emergence of second stage larvae from cysts, migration to roots and penetration into roots quantitatively, using published data.In 1983 a field experiment was conducted to test this model.H. schachtii cysts were introduced at depths 6–29 cm in PVC-cylinders, buried in the soil. The rooting depth of sugarbeet seedlings, growing in these cylinders, was limited to 5 cm by 50 m mesh nylon gauze. Every 10 days the second stage larvae, which had penetrated into the roots of these seedlings were counted. After 50 days, about 40% of the eggs had hatched. More than 20% of the emerged larvae penetrated if the cysts had been buried undeeply, and only 4% if the cysts had been buried at 29 cm depth.The model predicted the course of penetration into the root during the first 40 days with reasonable accuracy (r2=0.79), but in the 5th period of 10 days the model made an overestimation of more than 100%. Egghatch after 50 days was correctly simulated. The differences in penetration into the root between the model and the experiment might result from an oversimplified simulation of the penetration success or the neglection of mortality of second stage larvae. Detailed experiments should be done to provide better parameters for these factors.Samenvatting Volgens de toestandsvariabele-benadering werd een simulatiemodel ontwikkeld van de voorjaarspenetratie van het bietecystenaaltje. Het model beschrijft aan de hand van literatuurgegevens het uikomen van de eieren, het verlaten van de cyst door de larven, de migratie naar en de penetratie in de wortel.In 1983 werd een veldproef uitgevoerd om het model te toetsen. Cysten vanH. schachtii werden op 5 dieptes tussen 6 en 29 cm ingegraven in PVC-cylinders, welke waren verzonken in de bodem. De bewortelingsdiepte van de suikerbiete-zaailingen die hierin groeiden werd beperkt tot 5 cm door nylon gaas van 50 m maaswijdte. Elke 10 dagen werden de larven geteld die in de wortels van deze plantjes waren gepenetreerd. Na 50 dagen was 40% van de eieren uitgekomen. Meer dan 20% van de gelokte larven penetreerden als de cysten ondiep waren ingegraven, en slechts 4% als de cysten op 29 cm diepte waren ingegraven.Gedurende de eerste 40 dagen werd het verloop van de penetratie in de wortel met redelijke nauwkeurigheid door het model voorspeld (r2=0.79). In de 5e periode van 10 dagen maakte het model echter een overschatting van meer dan 100%. Het uitkomen van de eieren werd correct gesimuleerd. De verschillen in penetratie tussen het model en de proef zouden het gevolg kunnen zijn van een oververeenvoudigde simulatie van het penetratiesucces of van het verwaarlozen van de mortaliteit van de migrerende larven. Betere gegevens hierover zullen moeten komen uit detailproeven.  相似文献   
106.
Caprine β-mannosidosis, a fatal inherited deficiency of the lysosomal enzyme β-mannosidase, was diagnosed in neonatal female Nubian crossbred twin kids from a small herd near Guelph, Ontario. The kids had been tetraplegic since birth, with whole body tremors, abnormal nystagmus and an intention tremor of the head.  相似文献   
107.
A comparison was made between the genes in 29 new selections of wild emmer wheat resistant to yellow rust over wide geographic areas and the previously extensively studied selectionTriticum dicoccoides G-25. In 23 selections the resistance may be conferred by 1 dominant gene; these include 11 selections in which the gene is different from the dominant gene in sel. G-25 and two others in which the genes were closely linked or allelic to the gene in G-25, differing from sel. G-25 by race-specificity. Two dominant genes different from the gene in sel. G-25, seem to be present in one selection. In five selections the resistance may be conferred by one or two recessive genes, including three instances in which the recessive gene was associated with a dominat gene. Our findings show that at least 19 out of the 29 selections studied possess genes which are different from the gene inT. dicoccoides sel. G-25.Samenvatting In dit onderzoek werden 29 nieuwe resistente wilde-emmer selecties (Triticum dicoccoides) gekruist met de reeds uitvoerig bestudeerde resistente selectie G-25, om na te gaan of de resistentie van de nieuwe selecties wordt veroorzaakt door genen op dezelfde locus als het dominante gen in sel. G-25 of dat er andere loci bij zijn betrokken. De ouders, de F1-en F2-populaties van een bepaalade selectie werden in het kiemplantstadium getoetst met één Israëlisch gele-roest isolaat van fysio 2E0 of van fysio 2E18. In de uitsplitsende F2-populaties werden de niet-sporulerende planten als resistent beschouwd en de sporulerende als vatbaar.In de F2-populaties van 12 herkomsten werden geen vatbare planten gevonden, hetgeen er op duidt dat de resistentie wordt veroorzaakt door een gen op dezelfde locus als het gen in G-25 of door een gen dat neuw gekoppeld is aan het gen in G-25. Voor twee van deze herkomsten kan op basis van een fysio-specifieke interactie worden vastgesteld dat de resistentie berust op allelen die verschillen van het allel in sel. G-25. In 11 herkomsten werd een uitsplitsing voor twee dominante gene gevonden (RS=151), waarbij het tweede dominante gen uit de getoetste nieuwe selectie afkomstig is. De aanwezigheid van twee dominante genen verschillend van het gen in sel. G-25 werd gevonden in één herkomst (631). In de overige vijf selecties bleek de resistentie te worden veroorzaakt door één of twee recessieve genen waarnaast in drie gevallen ook nog een dominant gen werd gevonden.De resultaten tonen aan dat tenminste 19 van de 29 bestudeerde selecties resistentiegenen bezitten die verschillen van het gen inT. dicoccoides sel. G-25. Slechts in twee van deze selecties kan het gen allel zijn met het gen in sel. G-25.  相似文献   
108.
109.
1. Semen of White Leghorn and Rhode Island Red males was stored for 24 h in diluents hypertonic (460 mOsm/kg H2O) and isotonic (340 mOsm/kg H2O) to cock seminal plasma.

2. Compared with the fertility results with semen that had been stored in the hypertonic diluent or was fresh, the fertility of the White Leghorns was not affected after storage in the isotonic diluent; a decrease (P < 0.lb05) was observed, however, using Rhode Island Red semen and isotonic diluent.

3. Fresh RIR semen contained 2.lb31% “neck‐bent spermatozoa” (NBS) which was increased to 4.lb23% and 5.lb76% after dilution in hypertonic and isotonic diluents respectively and stored for 24 h. It is doubtful whether this increase (P < 0.lb05) is the sole reason for the lowered fertility obtained with this breed after storage in the isotonic diluent.  相似文献   

110.
In 1975 many tumours were observed in plants ofBegonia Schwabenland grown in Aalsmeer. Submersion of the roots ofNicotiana megalosiphon seedlings in a homogenate of tumorous tissue, induced tumours after two weeks. Short periods of submergence yielded results similar to those obtained after longer periods. Tumour homogenates lost their infectivity after ten min at 50°C. Aphids transmitted the infectious agent.Treatment with propylene oxide did not inhibit infectivity completely. Filtration through a 450 nm filter removed the infectious agent.Tobacco tumor virus or a viroid could not be isolated. Cultures ofCorynebacterium fascians, isolated from tumours ofN. megalosiphon were highly infectious and induced tumours in healthyN. megalosiphon andBegonia. Tumorous tissue homogenates ofPelargonium zonale, Dahlia sp.,Gladiolus sp., andLilium sp. also caused tumours inN. megalosiphon, from whichC. fascians was isolated. It was not possible to produce tumours inN. megalosiphon with homogenates from roses with symptoms of bud proliferation.Samenvatting In 1975 werden vele tumoren waargenomen inBegonia Schwabenland op Aalsmeerse bedrijven (Fig. 1). De infectiositeit van tumorweefsel kon goed en snel worden vastgesteld door de wortels van zaailingen vanNicotiana megalosiphon in een homogenaat van tumorweefsel te dompelen. Tumoren ontstonden na twee weken, de eindbeoordeling geschiedde na een maand (Fig. 2). Ook verschillende andereNicotiana spp.,Melilotus officinalis (Fig. 3) enPisum odoratum (Fig. 4) werden aangetast.Bij de infectiositeitstoets gaven zeer korte dompeltijden even goede resultaten als langere (Tabel 1). Infectieus sap verloor zijn infectievermogen na 10 min verhitting bij 50°C. Bladluizen brachten de smetstof over. Propyleenoxide verminderde de infectiositeit wel, doch onderdrukte deze niet totaal. Bij filtratie door een 450 nm filter bleef het infectieuse agens op het filter achter. Het tumor-inducerende agens was ook aanwezig in die delen van planten met tumoren welke gezond leken en het ging voor een gering deel over met zaad (Tabel 2).Uit tumoren konden wij geen tabakstumorvirus of een viroïde isoleren. Culturen vanCorynebacterium fascians, geïsoleerd uit tumoren vanN. megalosiphon bleken zeer infectieus en veroorzaakten tumoren inN. megalosiphon enBegonia. Homogenaten van tumorweefsel vanPelargonium zonale, dahlia (Fig. 5), gladiool (Fig. 6) enLilium Mid Century Hybrid Enchantment (Fig. 7) veroorzaakten ook tumoren opN. megalosiphon, waaruitC. fascians werd geïsoleerd. Met sap van kroeskopzieke rozen konden wijN. megalosiphon niet besmetten.  相似文献   
设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号