Direct electron microscopy and serology with plant viruses in leaf material dried and stored over calciumchloride     

Dr. L. Bos  Dr. M. P. Benetti 《European journal of plant pathology / European Foundation for Plant Pathology》1979,85(6):241-251

Most of 43 viruses could easily be detected directly in 53 out of 66 leaf samples dried and stored over CaCl₂ for varying periods of time up to 20 1/2 years. Detection usually was with PTA pH 6.5, but alfalfa mosaic, cucumber mosaic and tomato aspermy viruses required PTA pH 3.0 to 4.0. Bean common mosaic, cowpea aphid-borne mosaic and cowpea mosaic viruses were also easily observed in newly dehydrated samples obtained for diagnosis from Morocco and Tanzania.Broad bean wilt virus, cowpea mosaic virus and cucumber mosaic virus were detected with agar gel-diffusion tests in dry leaf material ground in buffer. This serological assay demonstrated a high concentration of cucumber mosaic virus in leaf material dried over CaCl₂ 20 years ago. This paper further coroborates the value of the CaCl₂ method of dehydration and storage of plant viruses in leaf material.Samenvatting Zeer uiteenlopende plantevirussen kunnen goed worden bewaard in bladmateriaal van geïnfecteerde planten dat is gedroogd en bewaard boven CaCl₂. Bij rechtstreekse elektronenmicroscopische toetsing van 66 monsters met verschillende isolaten van 43 virussen konden in 53 monsters gemakkelijk virusdeeltjes worden waargenomen (Tabel 1 en Fig. 1 en 2). Meestal lukte dit met fosforwolfraamzuur pH 6,5 dat doorgaans voor in ruw plantesap voorkomende virussen wordt gebruikt. Bij luzernemozaïekvirus en komkommermozaïek virus gelukte dit alleen maar bij lagere pH (3,0 en 4,0). Ook het tomate-aspermievirus was dan veel gemakkelijker aantoombaar. Methylaminewolfraamzuur gaf geen beter resultaat.Draden van bonerolmozaïekvirus en van cowpea aphid-borne mosaic virus en bolletjes van cowpea mosaic virus waren snel waarneembaar in elektronenmicroscopische preparaten gemaakt van bladmateriaal van recent uit Marokko en Tanzania ontvangen monsters.Cowpea mosaic virus, tuinboneverwelkingsvirus en komkommermozaïekvirus konden eveneens gemakkelijk en snel serologisch worden aangetoond in met bufferoplossing vermalen droog blad van respectievelijk cowpea, erwt en tabak. Het laatstgenoemde, reeds 20 1/2 jaar geleden gedroogde bladmateriaal, bleek in vergelijking met pas geïnoculeerd vers blad van komkommer enChenopodium quinoa zelfs zeer veel serologisch actief virusmateriaal te bevatten (Fig. 3).De beschreven waarnemingen bevestigen nogmaals de waarde van de toegepaste methode van virusbewaring en tonen aan dat het mogelijk is vele virussen te herkennen in van elders ontvangen gedroogde bladmonsters, zonder het risico te lopen van virusontsnapping, zoals altijd aanwezig bij werk met toetsplanten in de kas.Guestworker from Istituto Sperimentale per la Patologia Vegetale, Rome, Italy, participating in the investigations from September 21 to December 21, 1977.  相似文献   

Infection pressure of potato virus YN     

H. A. Vanhoof 《European journal of plant pathology / European Foundation for Plant Pathology》1979,85(1):31-37

Potato virus Y^N (PVY^N) infection was determined by the tobacco test in Swifterbant (Eastern Flevoland). In plots with beet, wheat and seed potatoes the infection exhibited an identical course. No differences were found either between PVY^N infection in the border and that in the middle of a field planted with ware potatoes, although infection pressure was clearly higher here than in the plot with seed potatoes. A barrier crop of 10 rows of wheat did not decrease the infection pressure of the virus.From August onwards, the spread of PVY^N in Lienden (Betuwe) was followed. Here virus transmission was found continuously, even until mid-November.Potato volunteers outside as well as in potato fields are serious infection sources. In 1976 and in 1977 virus spread was detected before the flight ofMyzus persicae, as determined with yellow Moericke traps. Infection pressure can be measured more efficiently by the tobacco test than by aphid trapping. The effect of rogueing at the time of virus spread should be reconsidered.If infection pressures in different areas or successive years are to be compared, the tobacco test should be standardized. A proposal to this effect is made.Samenvatting In Swifterbant (Oostelijk Flevoland) werd de infectie met het aardappel-Y^N-virus (PVY^N) bepaald met behulp van de tabakstoests. In percelen met bieten, tarwe en pootaardappelen bleek de infectie hetzelfde verloop te hebben. Tussen het infectieverloop van PVY^N in de rand en in het midden van een veld consumptieaardappelen werd eveneens geen verschil gevonden. Wel was de infectiedruk hier duidelijk hoger dan in het pootgoedperceel. Een barrier crop van 10 rijen tarwe verminderde de infectiedruk niet.De volgende conclusies kunnen worden getrokken. Aardappelopslag buiten en in aardappelvelden vormt een zeer belangrijke infectiebron. Zowel in 1976 als in 1977 vond de virusverspreiding plaats vóór de vlucht vanMyzus persicae begon, zoals deze werd bepaald met behulp van de gele Moericke vangbakken. Het effect van opzuiveren ten tijde van de virusverspreiding dient aan een nader onderzoek te worden onderworpen. De infectiedruk kan met de tabakstoets op meer directe wijze worden vastgesteld dan met bladluisvangsten mogelijk is.Wil men overgaan tot het vergelijken van de infectiedruk in verschillende gebieden of in verschillende jaren, dan dient de tabakstoets te worden gestandaardiseerd. Een voorstel hiertoe wordt gedaan.  相似文献   

Tumours of Begonia and some other ornamentals,induced by Corynebacterium fascians     

H. A. Van Hoof  H. Huttinga  A. Knaap  H. P. Maas Geesteranus  W. H. M. Mosch  D. G. J. De Raay-Wieringa 《European journal of plant pathology / European Foundation for Plant Pathology》1979,85(3):87-98

In 1975 many tumours were observed in plants ofBegonia Schwabenland grown in Aalsmeer. Submersion of the roots ofNicotiana megalosiphon seedlings in a homogenate of tumorous tissue, induced tumours after two weeks. Short periods of submergence yielded results similar to those obtained after longer periods. Tumour homogenates lost their infectivity after ten min at 50°C. Aphids transmitted the infectious agent.Treatment with propylene oxide did not inhibit infectivity completely. Filtration through a 450 nm filter removed the infectious agent.Tobacco tumor virus or a viroid could not be isolated. Cultures ofCorynebacterium fascians, isolated from tumours ofN. megalosiphon were highly infectious and induced tumours in healthyN. megalosiphon andBegonia. Tumorous tissue homogenates ofPelargonium zonale, Dahlia sp.,Gladiolus sp., andLilium sp. also caused tumours inN. megalosiphon, from whichC. fascians was isolated. It was not possible to produce tumours inN. megalosiphon with homogenates from roses with symptoms of bud proliferation.Samenvatting In 1975 werden vele tumoren waargenomen inBegonia Schwabenland op Aalsmeerse bedrijven (Fig. 1). De infectiositeit van tumorweefsel kon goed en snel worden vastgesteld door de wortels van zaailingen vanNicotiana megalosiphon in een homogenaat van tumorweefsel te dompelen. Tumoren ontstonden na twee weken, de eindbeoordeling geschiedde na een maand (Fig. 2). Ook verschillende andereNicotiana spp.,Melilotus officinalis (Fig. 3) enPisum odoratum (Fig. 4) werden aangetast.Bij de infectiositeitstoets gaven zeer korte dompeltijden even goede resultaten als langere (Tabel 1). Infectieus sap verloor zijn infectievermogen na 10 min verhitting bij 50°C. Bladluizen brachten de smetstof over. Propyleenoxide verminderde de infectiositeit wel, doch onderdrukte deze niet totaal. Bij filtratie door een 450 nm filter bleef het infectieuse agens op het filter achter. Het tumor-inducerende agens was ook aanwezig in die delen van planten met tumoren welke gezond leken en het ging voor een gering deel over met zaad (Tabel 2).Uit tumoren konden wij geen tabakstumorvirus of een viroïde isoleren. Culturen vanCorynebacterium fascians, geïsoleerd uit tumoren vanN. megalosiphon bleken zeer infectieus en veroorzaakten tumoren inN. megalosiphon enBegonia. Homogenaten van tumorweefsel vanPelargonium zonale, dahlia (Fig. 5), gladiool (Fig. 6) enLilium Mid Century Hybrid Enchantment (Fig. 7) veroorzaakten ook tumoren opN. megalosiphon, waaruitC. fascians werd geïsoleerd. Met sap van kroeskopzieke rozen konden wijN. megalosiphon niet besmetten.  相似文献   

A method to test wheat leaves for their reactions to inoculation with Septoria species     

E. Ubels 《European journal of plant pathology / European Foundation for Plant Pathology》1979,85(3):143-150

The construction and application is described of a polystyrol humidity box in which wheat leaves, while continuing to function as parts of living plants, can be tested for their reactions toSeptoria spp. in an atmosphere nearly saturated with water, as is required for successful infection. The method is simple, accurate ans inexpensive.Samenvatting Voor dit doel is een z.g. vochtdoos geconstrueerd (Fig. 1A). Het te toetsen blad wordt daar doorheen geleid en in de doos geïnoculeerd met een druppel conidiën-suspensie van de schimmel. Onder het blad staat wat water in de doos (Fig. 1B). Na afsluiting ontstaat in de doos de hoge luchtvochtigheid van bijna 100% die nodig is voor de infectie. Dit wordt op deze wijze eenvoudig en goedkoop gerealiseerd. De bladeren die zo worden getoetst blijven onbeschadigd functioneren aan de plant. Na enkele dagen kan de doos worden geopend en kan de symptoom-ontwikkeling worden afgewacht en gevolgd (Fig. 3A, 3B en 4). De methode leent zich voor nauwkeurig werk en vereist zeer weinig infectiemateriaal. De Technische en Fysische Dienst voor de Landbouw (TFDL), Wageningen, ontwierp en construeerde een statief voor het gebruik van de vochtdozen in serie (Fig. 2).  相似文献   

The uptake and translocation of 2,4,5-T in gorse (Ulex emopaeus L.)     

PHUNG HONG-THAT  ROGER J. FIELD 《Weed Research》1979,19(1):51-57

The uptake of 2,4,5-T by spines of gorse (Ulex europaeus L.) was limited and not enhanced when picloram was added to the application solution. Translocation of 2,4,5-T in 6-month-old cuttings after treatment of a single spine or lateral branch was poor. The most significant accumulation of translocated herbicide occurred in stem tissue, with lesser amounts detected in root tissues, root nodules, stem apices and flowers. Untreated lateral branches or spines accumulated minimal amounts of herbicide. The pattern and extent of distribution of 2,4,5-T was not increased by addition of picloram. The lack of efficient control of gorse by 2,4,5-T can largely be attributed to its inadequate uptake and lack of true systemic translocation.  相似文献   

Monellia costalis (Fitch), a new host forZoophthora radicans (Brefeld) Batko andEntomophthora Planchoniana Cornu (Zygomycetes: Entomophthoraceae) in Israel     

I. Ben-ze’ev  Aviva uziel 《Phytoparasitica》1979,7(3):159-167

Two entomophthoraceous species,Zoophthora radicans andEntomophthora planchoniana, were found on the yellow pecan aphid,Monellia costalis, shortly after it was introduced into Israel. This aphid is a new host forZ. radicans anywhere. The fungus was isolated in pure culture and artificially inoculated on three Dipteran species:Musca domestica, Drosophila melanogaster andCeratitis capitata, as well as on the HemipteranEmpoasca sp. from pecan. The identity ofZ. radicans and some new characters,e.g. the production of two kinds of rhizoids, are discussed. The possibility of usingM. domestica as a vector for artificial spread of the fungus, as a means of biological control of various insect pests, is advocated.  相似文献   

苹毒蛾核多角体病毒观察初报     

齐人礼  王立臣  刘惠敏  毕庶春  张兴达 《植物保护学报》1979,6(3):33-36

苹毒蛾病毒是典型的核型多角体病毒结构,对苹毒蛾幼虫有较强的致死能力,对于开展苹毒蛾的生物防治有一定意义;在病毒分类上根据形态鉴别,可能属于杆状病毒属(Baculovirus)亚组(A)的一个种。  相似文献   

Clay soils on limestone in South Limburg,The Netherlands, 2. Weathering     

J.M. Verstraten  J. Sevink 《Geoderma》1979,21(4):269-280

  相似文献   

The virus-vector relationship of the tomato leafcurl virus (TLCV) and its vector,Bemisia tabaci gennadius (Hemiptera: aleyrodidae)     

N. S. Butter  H. S. Rataul 《Phytoparasitica》1977,5(3):173-186

Basic studies carried out in India showed that the incubation period of TLCV in plants varied from 8 days in August to 90 days in winter. The acquisition threshold for the whitefly,Bemisia tabaci Gen., was 31 min; it resulted in 3% transmission. An acquisition access of 24 h for a female whitefly on a TLCV source resulted in 30% transmission. A minimum feeding period of 32 min was required by a viruliferous whitefly to cause infection on tomato test plants; this gave 4% transmission. With inoculation access of 24 h on tomato test plants, the transmission rose to 24%. Starving the vector for 1 h pre-acquisition or 1 h pre-inoculation resulted in higher levels of transmission of TLCV: 36 and 40%, respectively, compared with 20% for non-starved whiteflies. Extending the fasting period beyond 1 h resulted in a reduced transmission level. The whiteflies could acquire the virus from the cotyledonary leaves of an infected tomato plant, with a resultant 28% transmission; but infection did not occur when the whiteflies had an inoculation access to such leaves. Higher transmission rates were obtained when the younger leaves on tomato plants were used for acquisition and inoculation. Transmission was 8 and 38% when five whiteflies per plant were allowed 24 h of acquisition access to 11- and 2-month-old virus sources, respectively. After an acquisition access of 24 h to a TLCV source, male and female whiteflies retained their infectivity for 5 and 53 days, respectively. Nymphs can acquire and transmit the virus. When ten whiteflies of each sex were given 24 h of acquisition and of inoculation access, the subsequent transmission rate of males and females was 56 and 86%, respectively. This virus is not transovarially transmitted. Whitefly colonies raised on brinjal were more efficient (70 and 84% transmission in two experiments) than those raised on chilli, cotton, cowpea, tobacco or tomato.  相似文献   

A new pattern of morphofunctional relationship among cranial nerves: Evidence of anatomical and physiological connection between trigeminus and oculomotor nerves     

R. Bortolami  E. Callegari  M. L. Lucchi 《Veterinary research communications》1977,1(1):27-32

It is shown that the cell bodies of the afferent fibres supplying the proprioceptivity to the extrinsic eye muscles are located within the semilunar ganglion. Furthermore, some Gasserian cells have central processes which enter the midbrain through the oculomotor nerve. Sensory ganglion cells, derived from the same strand of placodal cells forming the ophthalmic lobe, can be constantly detected within the oculomotor nerve of ox, monkey and man.

---

Kurzfassung Unsere Forschungen haben ergeben, dass sich die Zellkörper der fibrae afferentes, die dem äusserlichen Augenmuskeln die propriozeptive Sensibilität geben, im Ganglion des Gasser befinden. Ausserdem haben einige Zellen des Gasserschenganglion zentrale Verzweigungen die durch den Nervus oculomotorius in den Hirnstamm führen. Sensitive Ganglionzellen, die von der gleichen Reihe plakodischer Zellen stammen, und den lobus oftalmicus Gasseri formen, sind regelmassig im nervus oculomotorius des Rindes, des Affen und des Menschen zu finden.

---

Resume Nos recherches ont démontré que, chez le Mouton et le Porc, le ganglion de Gasser contient les corps cellulaires des fibres nerveuses desservant les fuseaux neuromusculaires des muscles extrinsèques de l'oeil. En outre, quelques cellules du ganglion de Gasser ont leurs prolongements centraux qui se portent au tronc cérébral en suivant à rebours les radicules du nerf oculomoteur. En fin, on a trouvé constamment des cellules ganglionnaires sensitives dans l'oculomoteur du Boeuf, du Singe et de l'Homme; ces cellules proviennent du même cordon de cellules placodiales qui forme le lobe ophthalmique du ganglion semilunaire.

---

Riassunto Le nostre ricerche hanno dimostrato che i corpi cellulari delle fibre nervose afferenti, che danno la sensibilità propriocettica al muscolo oculare estrinseco, si trovano nel ganglione di Gasser. Inoltre, alcune cellule del ganglione di Gasser hanno diramazioni centrali che portano al tronco cerebrale attraverso il nervo oculomotore. Infine, si sono costantemente incontrati nel nervo oculomotore del bovino, della scimmia e dell'uomo, cellule sensitive che provengono dallo stessotronco di cellule placodali che formano il lobo oftalmico.

  相似文献