Comparison of the effects of salicylic acid and ethephon with virus-induced hypersensitivity and acquired resistance in tobacco   总被引：4，自引：0，他引：4  

L. C. Van Loon  J. F. Antoniw 《European journal of plant pathology / European Foundation for Plant Pathology》1982,88(6):237-256

The induction of a hypersensitive reaction in Samsun NN tobacco by tobacco mosaic virus (TMV) at 20°C leads to the development of both localized and systemic acquired resistance, and is associated with the appearance of pathogenesis-related proteins (PR's) and large increases in peroxidase activity and ethylene production. Salicylic acid (SA) induced a similar resistance in treated plant parts and occasionally also in untreated upper leaves of plants of which three lower leaves had been injected. SA also induced the same four PR's, but these were confined to the treated leaves. Thus, the connection between the presence of PR's and the reduction of TMV multiplication and spread may not be direct.In contrast to TMV, SA did not stimulate ethylene production and hardly increased peroxidase activity. Induction of acquired resistance and PR's by SA developed equally well at 20°C and at 32°C. However, pricking leaves with needles moistened with the ethylene-releasing compound ethephon mimicked TMV infection in inducing acquired resistance and PR's in both treated and untreated leaves at 20°C, but not at 32°C. Ethephon increased peroxidase activity at both temperatures, but only at 20°C dit it induce changes in both the anodic and the cathodic isoenzymes that were similar to those induced as a result of TMV infection. SA induced PR's and reduced TMV multiplication in Samsun tobacco, and inhibited virus spread in Samsun NN at 32°C.These observation indicate that neither the induction of PR's, nor the development of acquired resistance is temperature-sensitive. On the other hand, the effects of ethephon are temperature-sensitive in the same way as the hypersensitive response to TMV. It can thus be hypothesized that ethylene, produced naturally during the hypersensitive reaction of tobacco to TMV, leads to the temperature-sensitive synthesis or release of a presumably benzoic acid-type compound that functions as the natural inducer of PR's and acquired resistance. Although vanillic acid has been shown to accumulate in hypersensitively reacting tobacco leaves, it produced none of the effects of SA, and thus cannot be the natural inducer.Samenvatting Inductie van een overgevoeligheidsreactie in Samsun NN-tabak door tabaksmozaïekvirus (TMV) bij 20°C leidt tot de ontwikkeling van een verworven resistentie die zowel lokaal als systemisch werkzaam is, en gaat samen met het verschijnen van pathogenesis-related proteins (PR's) en sterke toename in de activitieit van peroxidase en de produktie van ethyleen. Salicylzuur (SA) induceerde een vergelijkbare resistentie in behandelde plantedelen en af en toe ook in niet behandelde bovenbladeren van planten waarvan drie onderbladeren waren ingespoten. SA induceerde ook dezelfde vier PR's, maar deze waren beperkt tot de behandelde bladeren. Er bestaat dus geen directe samenhang tussen de aanwezigheid van PR's en de remming van de vermeerdering en uitbreiding van TMV in de plant.In tegenstelling tot TMV stimuleerde SA de ethyleenproduktie niet en verhoogde het de peroxidaseactiviteit nauwelijks. Inductie van verworven resistentie en PR's door SA trad even goed op bij 32°C als bij 20°C. Net als infectie met TMV leidde aanprikken van bladeren met naalden die gedoopt waren in een oplossing van ethefon — waaruit in het blad ethyleen vrijkomt — echter tot inductie van verworven resistentie en PR's in zowel behandelde als onbehandelde bladeren bij 20°C, maar niet bij 32°C. Ethefon verhoogde de peroxidaseactiviteit bij beide temperaturen, maar alleen bij 20°C induceerde het veranderingen in zowel de anodische als de kathodische isoënzymen die vergelijkbaar waren met die welke geïnduceerd werden als gevolg van infectie met TMV. SA induceerde PR's en verminderde de vermenigvuldiging van TMV in Samsun tabak, en remde de uitbreiding van het virus in Samsun NN bij 32°C.Deze waarnemingen tonen dat noch de inductie van PR's, noch de ontwikkeling van verworven resistentie een temperatuurgevoelig proces is. Daarentegen zijn de effecten van ethefon op dezelfde wijze temperatuurgevoelig als de overgevoeligheidsreactie op TMV. Men kan daarom veronderstellen dat ethyleen, dat op natuurlijke wijze geproduceerd wordt tijdens de overgevoeligheidsreactie van tabak op TMV, aanleiding geeft tot een temperatuurgevoelig proces, namelijk de synthese of het vrijkomen van een verbinding, vermoedelijk een benzoëzuurderivaat, dat fungeert als de natuurlijke inductor van PR's en verworven resistentie. Hoewel is aangetoond dat vanillinezuur zich ophoopt in overgevoelig reagerende tabaksbladeren, veroorzaakte deze verbinding geen enkel van de effecten van SA. Vanillinezuur kan dus niet de natuurlijke inductor zijn.  相似文献   

Prospects for improving potato crop protection against aphid vectors     

Y. Robert 《European journal of plant pathology / European Foundation for Plant Pathology》1992,98(Z2):37-45

Conventional ways to control aphid vectors on potato crops rely essentially on cultural and chemical methods. The extensive use of insecticides, too often applied regardless of real needs and consequences, has resulted in more and more failures in both controlling aphids and virus spread. This paper stresses the need to introduce more rationale in the operation of existing methods by improving the efficiency of some of them like forecasting systems, to assess the potential of others like fertilization and semiochemicals and to put most efforts on resistant cultivars so that integrated pest management can be operated in the near future.  相似文献   

Control of Fusarium wilt in carnation grown on rockwool by Pseudomonas sp. strain WCS417r and by Fe-EDDHA     

R. Van Peer  A. J. Van Kuik  H. Rattink  B. Schippers 《European journal of plant pathology / European Foundation for Plant Pathology》1990,96(3):119-132

In carnations grown on rockwool disease incidence of fusarium wilt caused byFusarium oxysporum f.sp.dianthi (Fod) was reduced when Fe-EDDHA instead of Fe-DTPA was used as iron source in the nutrient solution. Addition ofPseudomonas sp. strain WSC417r intensified this reduction in the cultivar Pallas, moderately resistant to Fusarium, but not in the susceptible cultivar Lena. Treatment of plants with Fe-EDDHA instead of Fe-DTPA as iron source resulted in higher numbers and percentages on the roots, ofin vitro antagonistic fluorescent pseudomonads. However, differences were only significant at 56 days after planting for cv. Lena and at 14 and 28 days after planting for cv. Palas. Both chelators, at different concentrations, had no effect on root colonization by eitherPseudomonas sp. strain WCS417r orFod strain WCS816. However, when coinoculated, reduced numbers of propagules ofFusarium were found at concentrations of Fe-EDDHA lower than 10^–5 M.Higher concentrations of the siderophore fusarine produced byFod strain WCS816 were demonstrated when Fe-EDDHA instead of Fe-DTPA was used as iron source in culture media. At equal concentrations, no such differences were found in the amount of siderophore produced by WCS417r. Germ tube length ofFod was less with Fe-EDDHA than with Fe-DTPA. The reduction of germ tube length was stronger when the purified siderophore of WCS417r was added in excess to the culture media with Fe-EDDHA than those with Fe-DTPA. Therefore, the observed reduction of germ tube growth can not completely be explained by iron deprivation. It appeared that EDDHA exhibited a toxic effect for conidia ofFod strain WCS816 as well.we conclude that the observed disease reduction by Fe-EDDHA is a consequence of a limitation of iron availability forFod. This limitation is possibly intensified by the increase in number or percentage of antagonistic fluorescent pseudomonads that strongly compete for iron. The additional effect after bacterization withPseudomonas strain WCS417r in Fe-EDDHA treated carnations of cv. Pallas is likely to be due, at least partly, to a direct competition for iron between the siderophores ofFod strain WCS816 and ofPesudomonas sp. strain WCS417r.Samenvatting Verwelkingsziekte in anjers op steenwol, veroorzaakt doorFusarium oxysporum f. sp.dianthi (Fod), werd gereduceerd indien het ijzer-chelaat Fe-EDDHA in plaats van Fe-DTPA werd toegevoegd aan de nutriëntenvloeistof. Bacterisatie metPseudomonas sp. stam WCS417r had een additioneel effect bij de matig resistence cultivar Pallas maar niet bij de vatbare cultivar Lena. Toevoeging van Fe-EDDHA in plaats van Fe-DTPA aan planten als ijzerbron resulteerde op de wortels in hogere aantallen en percentages fluorescerende pseudomonaden, diein vitro antagonistisch waren ten opzichte vanFod. De verschillen waren echter alleen significant 56 dagen na planten voor de cultivar Lena en 14 en 28 dagen na planten voor de cultivar Pallas. Beide chelaten vertoonden bij verschillende concentraties geen effect op de kolonisatie van de wortel door beide microorganismen. Echter, wanneer beide micro-organismen gezamelijk werden toegevoegd nam de wortelkolonisatie doorFod stam WCS816 af bij concentraties lager dan 10^–5 M Fe-EDDHA. Er werd meer van het siderofoor fusarine doorFod stam WCS816 geproduceerd bij concentraties lager dan 10^–4 M Fe indien Fe-EDDHA in plaats van Fe-DTPA als ijzerbron aan het cultuurmedium was toegevoegd. Er werd geen effect van beide chelaten gevonden op de siderofoorproduktie door WCS417r. Indien een overmaat van het gezuiverde siderofoor van WCS417r werd toegevoegd aan Fe-EDDHA werden een sterkere afname van de kiembuislengte gevonden dan toevoeging aan Fe-DTPA. De reductie van de kiembuislengte bleek niet volledig verklaard te kunnen worden door een afname van de ijzerbeschikbaarheid. Het chelaat EDDHA heeft ook een toxisch effect op conidiën van fusarium.Wij concluderen, dat de waargenomen reductie van de verwelkingziekte door Fe-EDDHA een gevolg is van de afname van de ijzerbeschikbaarheid voorFod. Dit wordt waarschijnlijk versterkt door de ontwikkeling van een antagonistische, fluorescerendePseudomonas-populatie die sterk concurreren om ijzer. Het additioneel effect dat door bacterisatie metPseudomonas sp. WCS417r van de met Fe-EDDHA behandelde matig resistante anjers (Pallas) werd verkregen is voor een deel het gevolg van een directe concurrentie om ijzer tussen de sideroforen vanFod stam WCS816 en vanPseudomonas sp. stam WCS417r.  相似文献   

Parasitoid community of the loreyi leaf wormMythimna (Acantholeucania) loreyi: Novel host-parasitoid associations and their efficiency in the eastern mediterranean region of Turkey     

Erdal Sertkaya  Ahmet Bayram 《Phytoparasitica》2005,33(5):441-449

The loreyi leaf worm,Mythimna (Acantholeucania) loreyi Duponchel (Lepidoptera, Noctuidae), is a pest of gramineous crops and causes significant economic damage to maize. In field surveys on maize to determine the parasitoid community and its impact on the pest in the eastern Mediterranean region of Turkey, nine parasitoid species were found associated with immature stages ofM. loreyi: The hymenopteran (Braconidae and Ichneumonidae) parasitoidsCotesia (=Apanteles) ruficrus (Haliday),Chelonus oculator Panzer,Meteorus ictericus Nees,Hyposoter didymator (Thunberg),Sinophorus sp.; and the dipteran (Tachinidae) parasitoidsPseudogonia rufifrons Wiedeman,Exorista rossica Mesnil,Gonia picea (Robineau-Desvoidy) andLinnaemya vulpina (Fallen) — the last three recorded for the first time as parasitoids ofM. loreyi in Turkey.C. ruficrus was the dominant parasitoid species, being recovered from 38.5% of the larvae collected and was also the most prevalent species, existing in 91.0% of the fields in whichM. loreyi was found. Total parasitism levels achieved by braconid species was 41.4%, by ichneumonid parasitoids 4.8%, and by tachinid parasitoids 1.9%. In a separate field experiment, seasonal population fluctuations and natural efficiency ofC. ruficrus onM. loreyi were found to be 35.1% and 42.4%, respectively. Population levels ofC. ruficrus were closely related to fluctuations in the population ofM. loreyi, with parasitism ranging between 0 and 77.3% during the study. http://www.phytoparasitica.org posting Aug. 28, 2005.  相似文献   

A grower-friendly method to transfer predacious mites to commercial orchards     

N. J. Bostanian  J. Lasnier  G. Racette 《Phytoparasitica》2005,33(5):515-525

The establishment of predacious mites in commercial orchards may be accelerated by the transfer of pruned wood in winter and summer from donor orchards to release orchards. Following winter pruning, 3-year-old and older wood is collected and transported as soon as possible in bundles to a release orchard for distribution. If the release orchard is composed of dwarf trees, then one or two bundles of 5 kg each are placed vertically at the base of the trunk of every tree in the block (0.5 to 1 ha); if the trees are of standard size, then four or five bundles used. Following summer pruning, annual shoots and suckers are distributed immediately in a release orchard composed of dwarf trees by placing 12–15 branches on the foliage of fruit-bearing branches; if the release orchard is composed of standard trees, then 50 branches are used. The pruned wood should have 20–25 leaves and not less than one predator per leaf. The release orchard should have a light infestation (two or three mites per leaf) of pest tetranychids. These phytophagous mites would serve as food and help establish the predators. The release orchard grower should develop a pest management program based on the same groups of pesticides used in the donor orchard. http://www.phytoparasitica.org posting Aug. 31, 2005.  相似文献   

茶薪菇品种比较实验研究   总被引：2，自引：0，他引：2  

路等学  高静梅 《中国食用菌》2005,24(3):21-23,35

对7个茶薪菇品种进行品种比较实验从中选择出适宜于棉籽壳为主的培养料的优质菌株5个，瓶栽实验生物学效率显著地高于对照品种的生物学效率(53．45％)，达到1％的显著水准。  相似文献   

Effects of land ownership and landscape-level factors on rare-species richness in natural areas of southern Ontario,Canada   总被引：5，自引：0，他引：5  

Lovett-Doust  J.  Biernacki  M.  Page  R.  Chan  M.  Natgunarajah  R.  Timis  G. 《Landscape Ecology》2003,18(6):621-633

Surprisingly few studies have considered the extent to which the nature of the ownership of land is associated with differences in biodiversity. We analysed ownership and other landscape-level effects on rare-species richness for both globally- and regionally-rare biota (including birds, herpetofauna, butterflies, mammals, and plants) in 289 designated natural areas (NAs) in southern Ontario, Canada. Information about each NA −including area, number of plant communities, ownership status and details of species diversity were collected from published sources. Length of perimeter of NA, relative isolation, and an estimate of fragmentation were measured using image analysis and GIS techniques. NAs were in general relatively small, with mean area of 158 ha (median 85 ha, range from 0.9 to 1278 ha) for private NAs; public NAs had mean area of 132 ha (median 16 ha, range from 0.1 to 1481 ha). Mean number of plant communities was 4.6 (median 4, range 1- 13) at private NAs and 3.8 (median 3, range 1-16) at public NAs. Our results show that, of several landscape-level factors, area had the greatest effects on rare-species richness and other biotic indices. Effects of area were followed by effects of plant community diversity, however this was itself significantly affected by area and the extent of perimeter of the NA. Both these factors were followed by effects of ownership of the NA and by effects of isolation of the NA (represented by minimum distance to nearest NA and by number of NAs in 10 km radius). Other landscape- level factors did not appear to have overall significant effects. Variation in area accounted for 0.1% to 29% of variation in number of rare species, with lower values for globally-rare, than for regionally-rare taxa. For all biotic groups, public ownership of NAs was associated with significantly greater rare-species richness compared to private ownership, even after other factors such as area were controlled. For all globally-rare biota except butterflies, area of NA had greater effects on rare-species richness than did ownership. Richness of regionally- rare birds was more affected by plant community diversity than by area of NA. Number of recorded plant communities accounted from 2.1% of variation in number of globally-rare plant species to as high as 31% of variation in regionally-rare butterflies. The diversity of plant communities was itself influenced by total site area (accounting for 45% of variation), extent of elongation of the NA, and both external- and interior- edge perimeters. Public NAs had greatest numbers of rare biota and so should be a significant focus for conservation programs. Smaller, privately-owned patches of natural area dominate (by number and area) in this densely populated region and their significance should not be overlooked. This revised version was published online in July 2006 with corrections to the Cover Date.  相似文献   

Characteristics for Practical Use of Attenuated Isolate UA-Fukushima of <Emphasis Type="Italic">Tomato mosaic virus</Emphasis>     

Tsutomu MATSUMOTO  Yuichiro NARA  Hiromitsu FURUYA  Harumi TAKAHASHI  Kiichi TAIRAKO  Hideki YAMAMOTO 《Journal of General Plant Pathology》2002,68(4):382-384

L₁₁A-Fukushima (L₁₁A-F) derived from attenuated isolate LuA of Tomato mosaic virus (ToMV) has the highest ability to cross protect against virulent ToMV among LuA and its derivatives and is stably inherited. Growth, yield, fruit quality and symptom attenuation of inoculated tomato plants did not differ significantly between L₁₁A-F and L₁₁A. The infectivity of progeny viruses in tomato infected with LuA-F was less than 4% of that with virulent ToMV. From these results, L₁₁A-F appears to possess the properties necessary for practical use. To manage L₁₁A-F strictly, a PCR-based assay to detect trace contamination of virulent ToMV in L₁₁A-F preparations was established. Received 10 June 2002/ Accepted in revised form 30 October 2002  相似文献   

Comparison of viral RNA populations of pathogenically distinct isolates of Citrus tristeza virus : application to monitoring cross-protection     

A. Sambade  L. Rubio  S. M. Garnsey  N. Costa  G. W. Müller  M. Peyrou  J. Guerri  P. Moreno † 《Plant pathology》2002,51(3):257-265

The population of sequence variants of Citrus tristeza virus (CTV) isolates of different geographic origins and pathogenicity properties was characterized by single-strand conformation polymorphism (SSCP) analysis of cDNA of the genes p18, p13, p20 and p23. The mild isolates analysed here usually yielded a SSCP profile with two DNA bands, suggestive of a predominant sequence variant, whereas the SSCP profile of the most virulent isolates contained more than two DNA bands, indicating that their viral populations are likely to be more complex. The set of SSCP profiles of the four genes allowed identification of individual isolates, but no profile characteristic of a geographic area or a biogroup was found. Sweet orange plants singly inoculated with a mild or with a severe isolate yielded the SSCP profile characteristic of each isolate, whereas the SSCP profile of plants successively inoculated with both isolates was a composite of the two individual profiles. The SSCP profile of plants singly inoculated remained constant, but the profile of doubly inoculated plants varied with time. Plants in which the SSCP profile of the severe isolate became predominant showed stem pitting, and those in which the predominant profile corresponded to the mild isolate remained symptomless. The results indicate that SSCP analysis can be used to study changes in RNA populations of doubly inoculated plants and to monitor cross-protection between mild and severe isolates.  相似文献   

某些阳离子在大豆胞囊线虫生防系统中的作用   总被引：2，自引：0，他引：2  

邢丽娟  陈大力  刘维志  段玉玺 《中国生物防治》2002,18(1):1-5

室内测定了不同浓度的 6种阳离子 :钼、硼、锌、铜、锰和铁对大豆胞囊线虫卵的孵化、大豆种子发芽和根系生长 ,以及对线虫生防菌———厚垣轮枝菌菌丝生长的影响。结果发现 ,在供试所有浓度下 ,铜、锰和铁明显抑制大豆胞囊线虫的卵孵化 ,锌具明显刺激作用 ;在供试浓度水平较低时 ,铜、锰和铁对大豆种子发芽及根系生长有轻微抑制 ,锰的抑制较为明显 ,但均不影响进一步发育 ;在供试浓度较低时 ,铜、锰和铁对厚垣轮枝菌菌丝生长无任何影响。铜可作为线虫生防制剂的添加剂。  相似文献