首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 15 毫秒
1.
The genusVerticillium is divided into four sections (two new) and a residual group. The new sectionNigrescentia comprises the well-known plant-pathogenic and some other saprophytic species with dark resting structures. The new sectionAlbo-erecta is characterized by white (or yellowish) colonies and erect conidiophores and contains mainly fungicolous species. Seven (two new) species and two new varieties are described and keyed out. Three other species have known teleomorphs ofNectriopsis (one new and two new combinations). This genus had been merged withNectria by Samuels, but its retention is justified, as the original and the here described fungicolous (and myxomyceticolous) species are more suitably accomodated inNectriopsis than inHypomyces.The common causal agent of dry bubble inAgaricus bisporus, Verticillium fungicola var.fungicola, is redescribed and defined more narrowly than by Gams (1971) by its maximum growth temperature below 27°C. A similar fungus with a maximum growth temperature near 33°C, causing brown spots inA. bitorquis, is described asV. fungicola var.aleophilum. Isolates from wild agarics with a strongly reduced growth at 24°C and a maximum below 27°C, a yellowish mycelium and inconspicuous sclerotia, are described asV. fungicola var.flavidum. V. biguttatum W. Gams,sp. nov., with cylindrical biguttulate conidia, is a common soil fungus and hyperparasite ofRhizoctonia solani. Gliocladium microspermum (Sacc.) W. Gams,comb. nov., the anamorph ofNectriopsis broomeana (Tul.) W. Gams,comb. nov., which is intermediate betweenGliocladium andVerticillium, is included because of its fungicolous habit.Samenvatting Het geslachtVerticillium wordt onderverdeeld in vier secties (waaronder twee nieuwe) en een restgroep. De nieuwe sectieNigrescentia bevat onder meer de bekende ziekteverwekkende soorten met donkere ruststructuren. De nieuwe sectieAlbo-erecta wordt gekarakteriseerd door witte (of geelachtige) kolonies en rechtopstaande conidioforen en bevat hoofdzakelijk op andere fungi groeiende soorten. Zeven soorten (waaronder twee nieuwe) en twee nieuwe variëteiten worden beschreven en in een sleutel verwerkt. Drie andere soorten bezitten perfecte vormen vanNectriopsis (waaronder één nieuwe en twee nieuwe combinaties). Dit geslacht werd door Samuels metNectria samengevoegd, maar kan gehandhaafd worden en lijkt beter geschikt om de hier beschreven ascomyceten onder te brengen danHypomyces. Verticillium fungicola var.fungicola, de algemene veroorzaker van droge mollen bij de champignon (Agaricus bisporus), wordt beschreven en met zijn temperatuur-maximum beneden 27°C nauwkeuriger gedefiniëerd dan in een vroegere studie (Gams, 1971). Een vergelijkbare schimmel met een temperatuurmaximum van ongeveer 33°C, die bijA. bitorquis bruine vlekken veroorzaakt, wordt beschreven alsV. fungicola var.aleophilum. Isolaten van wilde paddestoelen met een optimum duidelijk beneden 24°C en een maximum beneden 27°C, geelachtig mycelium en onopvallende sclerotiën, worden beschreven alsV. fungicola var.flavidum. V. biguttatum W. Gams, sp. nov., met cilindrische, biguttate conidiën, is een algemene grondschimmel en hyperparasiet vanRhizoctonia solani. Gliocladium microspermum (Sacc.) W. Gams, comb. nov., de imperfecte vorm vanNectriopsis broomeana (Tul.) W. Gams, comb. nov., een tussenvorm tussenGliocladium enVerticillium, wordt opgenomen wegens zijn voorkomen op vruchtlichamen van de dennemoorder.  相似文献   

2.
Verticillium biguttatum isolate M73, when inoculated on the seed tuber, was found to protect young potato sprouts againstRhizoctonia infection from the soil and also, as was demonstrated before, against infection from sclerotia on seed tubers. The experiments were performed under laboratory conditions and lasted a few weeks. V. biguttatum colonizes the surface of the sprouts and may be regarded as a natural inhabitant of the surface of sprouts and presumably also of stems and stolons in a later stage. This fungus may be of value for biological control ofR. solani.Samenvatting Isolaat M73 van de schimmelVerticillium biguttatum, indien geënt op de pootknol, blijkt de aantasting van aardappelspruiten doorRhizoctonia solani te kunnen verminderen. Zowel de aantasting vanuit de grond en, zoals reeds eerder aangetoond, vanaf sclerotiën op de pootknol worden minder. Verticillium biguttatum koloniseert het oppervlak van de spruiten en kan beschouwd worden als een natuurlijke bewoner van het oppervlak van spruiten en wellicht ook van stengels en stolonen in een later stadium. In kort durende proeven, als hier beschreven, lijktV. biguttatum goed bruikbaar voor een biologische bestrijding vanR. solani.  相似文献   

3.
Samenvatting In 1969 werd inBegonia bertinii een onbekende ziekte waargenomen waarbij aangetaste planten sterk geremd waren in groei, verwelkten en afstierven. Er werd vastgesteld dat deze ziekte wordt veroorzaakt doorE. chrysanthemi, in ons land bekend als parasiet van anjer, chrysant en dahlia.De ziekte kan gemakkelijk worden overgebracht door de knollen met een besmet mes in delen te splitsen, een methode die bij de vermeerdering van knollen wordt toegepast.Door hygiënische maatregelen wordt besmetting tegengegaan. Gezonde planten kunnen uit een zieke partij worden geselecteerd door op de kleur van de houtvaten te letten na afsnijden van de stengel.  相似文献   

4.
Samenvatting Hoewel op metH. rostochiensis besmette grond in Nederland geen bloembollen verbouwd worden, is een ontsmettingsmethode ontwikkeld waarbij aanhangende cysten van dit aaltje worden gedood zonder de bollen te schaden.Enkele organische kwikverbindingen, die geregeld worden gebruikt als bloembolontsmetters ter bestrijding van schimmelziekten, bleken ook goed werkzaam tegenH. rostochiensis.Bij Aaventa bleek dompeling in 1/4% gedurende 6 uur, 1/2% gedurende 3 uur en 1% gedurende 1 uur juist afdoende (tabellen 1 en 2). Deze voorH. rostochiensis dodelijke concentraties bleken zonder bezwaar verdragen te worden door alle onderzochte soorten bloembollen, namelijk 2 variëteiten narcis, 4 variëteiten hyacinth, 1 variëteit iris, 1 variëteit crocus, 3 variëteiten tulp en 2 variëteiten gladiool. De enige uitzondering was de tulpenvariëteit Red Emperor (tabel 3f), die echter ook in andere opzichten sterk afwijkt van het normale tulpensortiment.Bij vergelijking van Aaventa met de gebruikelijke bloembolontsmetters bleek Aabulba eveneens goed bruikbaar en zelfs beter dan Aaventa (tabellen 6a-d). Op grond van vroegere ervaringen wordt aangenomen, dat ook Aabulba niet phytocide is bij de voorH. rostochiensis dodelijke doses.Summary Though bulbs are not grown in soil infested withH. rostochiensis in the Netherlands, a method has been developed which gives complete destruction of adhering cysts of this eelworm, without damaging the bulbs.Some organic mercury compounds, which are regularly used as dips in controlling fungus diseases of bulbs, proved to be effective againstH. rostochiensis also.With Aaventa a complete kill ofH. rostochiensis was obtained using 1/4% for 6 hours, 1/2% for 3 hours and 1% for 1 hour (tables 1 and 2).These lethal doses did not affect the germinative and productive power of the tested bulbs, viz., 2 varieties of daffodil, 4 of hyacinth, 1 of iris, 1 of crocus, 3 of tulip and 2 of gladiolus. The only exception was the tulip variety Red Emperor (table 3f), which is an exceptionally susceptible variety in several respects.A comparison of Aaventa with the more common commercial bulb dips proved that Aabulba was also useful and even better than Aaventa (tables 6a-d). From former experience we conclude, that Aabulba is also, not phytocidal to bulbs in doses completely lethal toH. rostochiensis.  相似文献   

5.
Samenvatting Het onderzoek over schurft bij appel en peer, dat in Nederland van 1938 tot 1950 werd uitgevoerd, was, voornamelijk gericht op de ontwikkeling van de peritheciën van de ziekteverwekkers en de uitstoting van ascosporen door de peritheciën. In deze eerste fase van het onderzoek bleek, dat voor het bepalen van het tijdstip van de eerste bespuiting zowel de ontwikkeling van de gemengde knoppen van appel en peer als de ontwikkeling van peritheciën dient te worden gevolgd.In de tweede fase van het onderzoek, van 1951 tot 1961, werd de geldigheid van de zogenaamde gegevens vanMills over het verband tussen de temperatuur en de bevochtigingsduur van de bomen enerzijds en het optreden van schurftinfectie anderzijds onderzocht. Voorts werd het vaststellen van infectieperioden door het gehele land geperfectioneerd. Voor het bepalen van de bevochtigingsduur van bladeren werd aanvankelijk een pluvioscoop, later de de Wit-bladnatschrijver geïntroduceerd.Zowel in semi-laboratoriumproeven als in veldproeven werden de curatieve eigenschappen van organische fungiciden bepaald, terwijl uit veldproeven eveneens een oordeel over de preventieve werking van verscheidene fungiciden werd gevormd. Aan curatieve bespuitingen met organische kwikpreparaten of dodine wordt in het algemeen slechts een plaats toegekend als aanvulling op de preventieve methode van schurftbestrijding in de, periode vóór de bloei.Mede ten gevolge van de toepassing van de resultaten van het onderzoek vormt de bestrijding van schurft bij appel en peer in Nederland thans geen probleem meer.Stationed at, the Research Station for Fruit-Growing, Wilhelminadorp.  相似文献   

6.
Volatile factors inhibiting the germination ofBotrytis cinerea andCochliobolus sativus conidia on membrane filters were emanated from six alkaline and two acid soils of different organic content and origin. Addition of lime or chitin increased the inhibitory action. Evidence is presented that ethylene is not involved either directly or indirectly in the inhibition of conidium germination above the different soils tested.Samenvatting Alkalische en zure gronden van verschillende herkomst bleken vluchtige stof(fen) af te geven die de kieming van conidiën vanBotrytis cinerea enCochliobolus sativus (Helminthosporium sativum) op membraan-filters remt (Tabel 1, Fig. 2). Door toedienen van chitine of van kalk aan grond werd deze remming versterkt (Tabel 1). Ethyleen, dat door Smith (1973, 1976) in een concentratie van ±1 ppm als een belangrijke, in grond actieve mycostatische stof wordt beschouwd, kon gas-chromatografisch niet in de mycostatische atmosfeer boven de getoetste gronden worden gedetecteerd (Tabel 2). Ook bleek de kieming vanB. cinerea op membraan-filters in afwezigheid van grond en in aanwezigheid van grond maar zonder contact daarmee te maken, niet te worden geremd in lucht verrijkt met 1 of 10 ppm ethyleen (Fig. 3 en 4). Deze waarnemingen sluiten ethyleen uit als de verantwoordelijke stof voor de boven de getoetste grond geconstateerde remming van de sporekieming. Zij zijn tevens in strijd met de hypotese dat ethyleen een belangrijke rol speelt in de bodemmycostasis (Smith, 1973, 1976).  相似文献   

7.
Samenvatting Beschreven worden een, in ons land bij tabaksbladeren voor ’t eerst waargenomen, ziektebeeld en de onderzoekingen die leidden tot de determinatie van de onbekende bacterieele verwekker ervan. Deze blijkt verwant te zijn metErwinia aroideae, die een natrot veroorzaakt in bol, stengel en bladstelen vanZantedeschia aethiopica (Calla), e.a. Er zijn echter voldoende termen aanwezig om de nieuwe bacterie als een afzonderlijke species te beschouwen. De naamErwinia ni cotianae wordt gegeven. Het door deze bacterie veroorzaakte ziektebeeld wordt „natrot der tabak” genoemd. Of gehele planten door de werking vanErw. nicotianae te gronde kunnen gaan, kon nog niet met zekerheid worden uitgemaakt. In een volgende mededeling zal hierover misschien iets naders gezegd kunnen worden. Voorlopige mededeling over een nog niet eerder beschreven bacterieziekte der Tabak  相似文献   

8.
Isolates ofAzotobacter chroococcum were found to be promising for the control of infestation of potato plants withRhizoctonia solani. Inoculation with an isolate ofVerticillium biguttatum in combination with isolates ofA. chroococcum effectively protected sprouts, stems and stolons against infestation withR. solani. The effect of inoculation varied with soil temperature.No sclerotia were formed on potatoes harvested from soil in pots inoculated with isolates ofA. chroococcum plusV. biguttatum under glasshouse conditions; the yield increased significantly over the control.Samenvatting Enkele isolaten vanAzotobacter chroococcum bleken sterk antagonistisch ten opzichte vanRhizoctonia solani en leken goed bruikbaar voor een biologische bestrijding van deze ziekteverwekker van de aardappel.Beënting van de grond metVerticillium biguttatum enA. chroococcum gaf — in potproeven — een effective bescherming van spruiten, stengels en stolonen tegen aantasting doorR. solani.De vorming van sclerotiën bleef achterwege op knollen die gevormd waren in grond die was beënt metA. chroococcum plusV. biguttatum. De opbrengst uit behandelde grond was hoger dan die uit onbehandelde.De effectiviteit van de behandeling is afhankelijk van de temperatuur.  相似文献   

9.
Potato (Solanum tuberosum L.) plants cv.Saturna were subjected to infection withVerticillium dahliae and drought stress. At the early stages of growth, stomatal conductance, transpiration and net photosynthesis were measured at light saturation (PAR>300 m–2) on individual leaves and with mobile field equipment with the aid of field enclosures. No significant changes in stomatal conductance and gas exchange characteristics occurred as a result ofV. dahliae instomatal conductance, transpiration and and photosynthetic rates, especially on older leaves and on plants exposed to direct sunlight for a longer period of time. In combination with drought,V. dahliae only occasionally showed interaction; their effects being less than additive. High values of coefficients of variatoon necessitated a high number of measurements per treatment; the more so in the inoculated plants which shows thatV. dahliae seems to affect certain leaves while not affecting others early in growth. Crop photosynthesis was less reduced byV. dahliae than individual leaf photosynthesis due to the levelling effect of integration over the whole canopy and possibly through a stimulation of the top leaves. The upper non-affected leaves are responsible for the bulk of photosynthetic crop activity. The results indicate that following an infection withV. dahliae photosynthesis is reduced early in growth as a result of drought stress in the leaves.Samenvatting Aardappelplanten (Solanum tuberosum L.) cv.Saturna werden onderworpen aan stress als gevolg vanVerticillium dahliae en droogte. In vroege stadia van de groei werden stomataire geleiding, transpiratie en netto fotosynthese bij lichtverzadiging (PAR>300 W m–2) gemeten aan individuele bladeren en met een mobiel instrumentarium met behulp van gewaskappen. Er werden geen significante verschillen gevonden in de waarden van de stomataire geleiding en de gasuitwisslingskarakteristieken als gevolg vanV. dahliae-besmetting tot een maand na opkomst. Daarna leidde infectie metV. dahliae tot een afname van de stomataire geleiding, transpiratie en netto fotosynthese, speciaal bij oudere bladeren en bij planten die meer aan zonlicht waren blootgesteld. Soms vertoondeV. dahliae interactie met droogte en bleken beide effecten minder dan optelbaar. De hoge waarden van de variatiecoëfficiënten maakten een groot aantal metingen per behandeling noodzakelijk; dit was vooral het geval bij metV. dahliae geïnfecteerde planten hetgeen aantoont datV. dahliae vooral in het begin van de groei niet alle bladeren in gelijke mate aantast. Door de matigende invloed van de integratie van alle bladlagen en mogelijk doordat de bovenste bladeren werden gestimuleerd, werd de totale gewasfotosynthese in mindere mate beïnvloed doorV. dahliae dan de individuele bladfotosynthese. De bovenste niet geïnfecteerde bladeren bleken verantwoordelijk voor het grootste gedeelte van de gewas-fotosynthese. De resultaten tonen aan, dat volgend op een infectie metV. dahliae, de fotosynthese reeds in een vroeg stadium van de groei wordt verminderd als een gevolg van droogtestress in de bladeren.  相似文献   

10.
Effects of nematicides on growth and microbial antagonism toRhizoctonia solani were investigated as part of a study on the mechanisms involved in the increased incidence of this pathogen in nematicide-treated potato crops.Ethoprophos inhibited mycelial growth ofR. solani on potato dextrose agar (PDA), Czapek Dox agar (CDA) and on water agar (WA). Aldicarb stimulated its growth on PDA up to 14% but not on CDA and WA. Oxamyl inhibited mycelial growth on CDA and WA, but not on PDA.Ethoprophos and aldicarb stimulated development of the mycoparasiteVerticillium biguttatum on cultures ofR. solani. The effect was dependent on the medium on which the host fungus was grown. ForRhizoctonia cultures on PDA, growth of the mycoparasite was highly promoted by aldicarb and to a lesser extent by ethoprophos. WhenR. solani was grown on CDA, the development of the mycoparasite was not affected by aldicarb, slightly stimulated by ethoprophos and slightly inhibited by oxamyl. On water agar, its development on the host mycelium was not affected.In field trials on sandy soil, nematicides encouragedV. biguttatum probably by increased availability of substrate (i.e.Rhizoctonia mycelium) perhaps through reduced activity of the mycophagous fauna.Soil fungistasis was increased by ethoprophos and to a lesser extent by aldicarb at very high doses. At normal field rates, no effects can be expected on fungistasis. So the increased stem and stolon infection of potatoes in nematicide-treated fields was not caused by a direct effect of the nematicides on growth ofR. solani or by suppressing the microbial antagonism.Samenvatting De invloed van granulaire nematiciden op de groei vanRhizoctonia solani en op het microbiële antagonisme tegen deze schimmel werd onderzocht in het kader van een studie over de mechanismen die een rol spelen bij de toename van de aantasting in een met nematiciden behandeld aardappelgewas.Ethoprofos remde de myceliumgroei vanR. solani op aardappeldextrose agar (PDA), Czapek Dox agar (CDA) en op wateragar (WA). Aldicarb stimuleerde op PDA de groei met maximaal 14%. Op CDA en WA werd geen effect van aldicarb waargenomen. Oxamyl veroorzaakte groeiremming op CDA en WA, maar niet op PDA.Ethoprofos en aldicarb stimuleerden de ontwikkeling van de mycoparasietVerticillium biguttatum op cultures vanR. solani. De mate van groeistimulering was afhankelijk van de voedingsbodem waarop de waard,R. solani, werd gekweekt. De groei vanV. biguttatum werd sterk gestimuleerd door aldicarb en in geringere mate door ethoprofos, wanneer de waard gekweekt werd op PDA. Aldicarb had geen effect op de mycoparasiet wanneerR. solani op CDA gekweekt werd, terwijl ethoprofos de groei wel iets stimuleerde en oxamyl een gering remmend effect had. Op WA werd geen effect van de nematiciden op het mycoparasitisme vastgesteld.In veldproeven op zandgrond stimuleerden de nematiciden het voorkomen vanV. biguttatum op de stolonen. Het effect werd waarschijnlijk veroorzaakt door een verhoogde substraat beschikbaarheid (d.w.z. mycelium vanR. solani). De verhoogde beschikbaarheid van dit mycelium kan samenhangen met een door nematiciden gereduceerde activiteit van de fungivore bodemfauna.De bodemfungistase werd verhoogd door ethoprofos en, in geringere mate, door aldicarb bij hogere doseringen. Bij de in de praktijk aanbevolen doseringen kan echter geen effect op de fungistase verwacht worden. De toename in stengel- en stolonaantasting van aardappelen, geteeld in met granulaire nematiciden behandelde percelen, kon niet worden toegeschreven aan een direct effect van de nematiciden op de groei vanR. solani of aan een vermindering van het microbiële antagonisme.  相似文献   

11.
Samenvatting Rhizoctonia tuliparum veroorzaakt kwadegrond in tulp en iris. Sclerotiën van deze schimmel kunnen in grond zeer lang levensvatbaar en pathogeen blijven. Van sclerotiën van enkele schimmels is bekend, dat ze gevoelig zijn, voor inundatie die een aantal weken duurt. Inundatie wordt in Nederland vanaf 1982 door verscheidene, bollentelers 's zomers toegepast ter bestrijding van ziekten en onkruid.Sclerotiën vanR. tuliparum werden verpakt in nylon zakjes, ingegraven in emmers met grond en 1–6 weken geïnundeerd bij 17 °C. Op verschillende tijdstippen werden geïnundeerde en niet-geïnundeerde sclerotiën hetzij ontsmet, in 2,5% formaldehyde en vervolgens uitgeplaat op moutagar met oxytetracycline, hetzij aangebracht tussen de bruine huid en de buitenste bolrok van in kleine potjes geplante tulpebollen (cv. Apeldoorn); iedere bol werd geïnoculeerd met, een sclerotium. Na twee maanden werden de planten beoordeeld op symptomen van kwadegrond.In de eerste proef, waarbij sclerotiën werden uitgeplaat op agar, bleek er uit sommige sclerotiën die 2 weken waren geïnundeerd nog mycelium te groeien, terwijl dit na, 4 weken inundatie niet meer plaatsvond. In de tweede proef kiemden de sclerotiën op agar niet meer na 2 weken inundatie, maar meer dan de helft van de geïnoculeerde tulpebollen vertoonde wel symptomen. Pas als de sclerotiën 4 weken geïnundeerd waren bleken ze zodanig geïnactiveerd te zijn, dat er geen symptomen van kwadegrond werden waargenomen. Resultaten van veldproeven moeten nog worden afgewacht.  相似文献   

12.
Samenvatting In het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) te Wageningen wordt gangreen bij aardappel, veroorzaakt door de schimmelPhoma exigua var.foveata, onderscheiden van ander droogrot door aangetast weefsel uit te leggen op een semiselectief medium. Op dit medium wordt de vorming van kristallen van voor de schimmel kenmerkende anthrachinonen bevorderd. De gemakkelijk waar te nemen geelgroene kristallen in het medium wijzen op de aanwezigheid van de betrokken schimmel. Bij een van deze toetsen vormden zich tussen de zich ontwikkelende kolonies van de schimmel donkere lijnen. Deze lijnen verschilden van reeds eerder beschreven violette lijnen, die zich vormen tussen kolonies van de twee variëteitenexigua enfoveata vanP. exigua. Onderzoek aan 27 isolaten vanP. exigua var.foveata toonde aan dat er met betrekking tot de vorming van donkere lijnen 11 verschillende typenP. exigua var.foveata onderscheiden konden worden. Isolaten van deze typen vormden bij gepaarde groei op het selectieve medium donkere lijnen met andere typen, maar niet met isolaten van het zelfde type. Er bleek geen verband met het groeitype van de cultures noch met de vorming van het antibioticum E te bestaan.  相似文献   

13.
Samenvatting Monsters van een humusarme zandgrond uit een kas in Naaldwijk werden gemengd met benomyl (10 ppm). Dit gebeurde 6 maanden, 3 maanden, 6 en 3 maanden en éen week voor de schimmelanalyse. Saprofytische schimmels werden geïsoleerd van gewassen gronddeeltjes,Pythium-soorten van gezeefde grondkruimels. De isolatiepercentages van de op organische deeltjes meest voorkomende schimmels en vanPythium op grondkruimed zijn in Tabel 2 weergegeven. Een verschuiving in de schimmelpopulatie ten gunste van de benomyl-ongevoelige soorten kon niet worden aangetoond. Dit kan verklaard worden door de lage stofwisselingsaktiviteit van de bodemschimmelflora.  相似文献   

14.
Samenvatting Oösporen vanBremia lactucae kunnen worden verkregen door bladschijfjes van sla te inoculeren met een gemengde conidiënsuspensie van twee fysio's van de schimmel, die de twee compatibiliteitstypen (B1 en B2) vertegenwoordigen. Wanneer het bladweefsel geheel vergaan is, worden de schijfjes met oösporen samen met het onderliggende filtreerpapier op een dunne laag grond in een glazen schaaltje gebracht. Hierop worden vijf zaden van een vatbaar slaras te kiemen gelegd. Zaailingen die worden aangetast vertonen na drie tot vijf weken sporulatie op de cotylen. De conidiën worden op een toetssortiment van slarassen gespoten om het aantastingspatroon van het isolaat te bepalen. De eerste resultaten toonden aan dat de nakomelingen van een kruising gewoonlijk een beperkter aantastingspatroon hebben dan de ouders.  相似文献   

15.
A virus with elongate particles (656 nm) was isolated from severalLonicera species. This virus, apparently belonging to the carlavirus group, is serologically distantly related to shallot latent virus and closely related to poplar mosaic virus. The inability to infect poplar and two other hosts of poplar mosaic virus characterizes the virus fromLonicera as a new virus which was namedLonicera latent virus.The virus was easily sap-transmissible but was not transmitted byMyzus persicae.Dilution end-point was about 10–3, thermal inactivation between 65°C and 80°C and ageing in vitro 1–6 days.Heat treatment, combined with tip-rooting appeared to be a good method to eliminate the virus from severalLonicera species and cultivars.Samenvatting In verschillende soorten en cultivars van het geslachtLonicera (kamperfoelie) blijkt een virus voor te komen dat gemakkelijk door sapinoculatie kan worden overgebracht op kruidachtige planten.Een tegen gezuiverd virus bereid antiserum had een titer van ca. 4096. Er kon mee worden aangetoond dat het virus van kamperfoelie serologisch nauw verwant is met populieremozaïekvirus (Tabel 1). Het virus van kamperfoelie is echter niet in staat om populier,Phaseolus vulgaris Bataaf enVigna sinensis te infecteren en wordt mede daarom als een afzonderlijk virus beschouwd. Het wordt aangeduid als latent kamperfoelievirus (Lonicera latent virus) en behoort evenals populieremozaïekvirus tot de carlavirusgroep (aardappelvirus-S-groep).Het virus blijkt vrij gemakkelijk te kunnen worden geëlimineerd door besmette kamperfoelieplanten gedurende ongeveer zes weken een warmtebehandeling (37°C) te geven en daarna de uiterste toppen (1 cm) te stekken. Van verschillende cultivars werd op deze wijze virusvrij uitgangsmateriaal verkregen.  相似文献   

16.
Samenvatting Enige niet-kwantitatieve en semi-kwantitatieve inoculatiemethoden werden onderzocht. Onder niet-kwantitatieve inoculatie wordt verstaan het aanbrengen van blaadjes met sporulerende soren boven de te inoculeren planten; semi-kwantitatief zijn inoculaties waarbij de sporen van een bekende hoeveelheid sporulerend bladoppervlak in suspensie verspoten of als poeder verstoven worden over de te inoculeren bladeren. De efficiëntie van de inoculatie werd berekend als het aantal bladvlekken per plant verkregen per cm2 sporulerend uitgangsmateriaal, waarbij rekening werd gehouden met de verdunningsfactor (zie Tabel 1). Sporensuspensies werden gemaakt met een ultrasone vibrator en met een huishoudmixer. Sporenpoeder werd verzameld met een cycloon. De mixer-methode is de meest efficiënte; bovendien is deze het eenvoudigst in de uitvoering. Het gebruik van bladeren met jonge sporenhoopjes verdient hierbij de voorkeur.  相似文献   

17.
It is confirmed that the pigment-producing and pigment-freePhoma isolates of potato gangrene, known respectively asPhoma foveata andPhoma exigua (=P. solanicola=P. tuberosa), are morphologically indistinguishable. Having regard to the principles of classification in the Deuteromycetes and the reported greater pathogenicity to potato of the pigment-producing isolates it is proposed to designate this type of isolate as a separate variety:Phoma exigua var.foveata comb. nov. In the Netherlands this variety has been found only occasionally.Samenvatting De pigment vormende en pigmentvrijePhoma-isolaties van gangreen bij aardappel, respectievelijk bekend alsPhoma foveata enPhoma exigua (=P. solanicola=P. tuberosa), bleken morfologisch niet te kunnen worden onderscheiden.Het pigmentvrije type (P. exigua) kan behalve van aardappel ook geïsoleerd worden van allerlei andere planten en kan gekarakteriseerd worden als een algemeen in de grond voorkomend organisme. Het pigment vormende type daarentegen is in zijn voorkomen blijkbaar min of meer beperkt tot de aardappel.Uitgaande van het principe dat bij het kunstmatig systeem van de Deuteromycetes (Fungi Imperfecti) de soorten (vorm-soorten) gebaseerd moeten zijn op duidelijke morfologische kenmerken, zijn de beide typen te rekenen tot één en dezelfde soort. Mede vanwege de grotere pathogeniteit, die de pigment vormende stammen ten opzichte van aardappel vertonen, is voorgesteld dit fysiologisch afwijkend type aan te duiden als een aparte variëteit:Phoma exigua var.foveata comb. nov. In Nederland is deze variant tot nu toe slechts incidenteel bij aardappelgangreen aangetroffen.  相似文献   

18.
InNerine sarniensis as well as inN. manselli PVX-type virus particles were detected. The virus ofN. sarniensis could not be transmitted toGomphrena globosa, Chenopodium amaranticolor, andNicotiana clevelandii, and only incidentally toC. quinoa, in which it multiplied poorly. The virus had an average particle length of 541 nm and was serologically distantly related to clover yellow mosaic virus (C1YMV). It will be namedNerine virus X (NVX).The virus ofN. manselli could easily be transmitted toG. globosa, C. amaranticolor, C. quinoa, andN. clevelandii. The average particle length measured was 554 nm. It is serologically distantly related to PVX, and very closely to narcissus mosaic virus (NaMV). It will be considered as a strain of NaMV.With their homologous antisera both viruses could be detected in clarified extracts of leaves and flowers of their respectiveNerine hosts, applying the micro-precipitin test.Samenvatting De teelt vanNerine als snijbloem maakt in Nederland snel opgang. Dit bolgewas vertoont dikwijls symptomen, die aan virusbesmetting doen denken. In twee soorten,Nerine sarniensis enNerine manselli, werden met behulp van de elektronenmicroscoop virusachtige deeltjes aangetroffen, die wat hun lengte betreft overeenkomen met die van virussen behorend tot de aardappelvirus-X-groep.Het virus vanN. sarniensis kon niet mechanisch worden overgebracht naarGomphrena globosa, Chenopodium amaranticolor enNicotiana clevelandii en slechts met moeite naarC. quinoa, waarin het zich echter slecht vermeerderde. Ook kon het worden aangetoond in enkele zaailingen vanNerine bowdenii, die vier maanden tevoren met een gezuiverd preparaat van het virus waren geïnoculeerd. Serologisch verschilde dit virus duidelijk van het aardappelvirus X (PVX), het aardappelaucubamozaïekvirus, het witte-klavermozaïekvirus, het papajamozaïekvirus, het cactusvirus X, hetCymbidium-mozaïekvirus en het narcissemozaïekvirus (NaMV), terwijl het slechts een geringe verwantschap vertoont met het klaverscherpmozaïekvirus (Tabel 1). Voor het virus werd een gemiddelde deeltjeslengte van 541 nm gemeten (Tabel 2; Fig. 1.) Waarschijnlijk is het een nieuw virus, behorend tot de aardappelvirus-X-groep. Het wordt nuNerine-virus X genoemd.Het virus uitN. manselli bleek vrij gemakkelijk (met behulp van gezuiverde preparaten) over te brengen naarG. globosa, C. amaranticolor, C. quinoa enN. clevelandii.Serologisch bleek dit virus nauw verwant aan het NaMV, terwijl ook een geringe verwantschap met het PVX werd gevonden (Tabel 1). De gemiddelde deeltjeslengte was 554 nm (Tabel 2). Dit virus wordt beschouwd als een stam van het NaMV.Beide virussen konden met hun eigen antisera worden aangetoond in geklaarde blad- en bloemextracten vanNerine met behulp van de micro-precipitatietoets.  相似文献   

19.
Verticillium biguttatum was able to grow axenically in a synthetic liquid medium with a compound containing ammonium or amino group as nitrogen source, glucose as carbon source and biotin as growth factor. Among various carbon and nitrogen compounds tested, highest mycelial production was achieved with mannitol and with two ammonium salts and glutamine; sporulation reached highest values with galactose and glutamine. Highest yields of mycelium and conidia were obtained at pH 4.3 and 5.1, respectively. Although neutral and alkaline conditions were growth-limiting in the synthetic medium some growth ofV.biguttatum occurred on solid media at pH 7.0 and on sclerotia ofRhizoctonia solani in natural soil at pH 7.2–7.3.Samenvatting Een synthetisch vloeibaar medium met glucose als koolstofbron, een ammonium- of aminogroep bevattende verbinding als stikstofbron en biotine als groeifactor voldeed aan de voedingseisen vanVerticillium biguttatum. Van de verschillende koolstof- en stikstofbronnen leverden mannitol en twee ammoniumzouten en glutamine de hoogste opbrengsten aan mycelium; de opbrengst aan conidiën was het hoogst met galactose en glutamine. De hoogste opbrengsten aan mycelium en conidiën werden bereikt bij respectievelijk pH 4,3 en 5.1. Ofschoon neutrale en alkalische omstandigheden de groei vanV. biguttatum in het synthetische medium beperkten, werd enige groei vanV. biguttatum waargenomen op vaste voedingsbodems bij pH 7,0 en op sclerotia vanR. solani in natuurlijke grond bij pH 7,2–7,3.  相似文献   

20.
The cortex of the roots of a susceptible and a resistant variety ofBrassica campestris var.rapa infected with sterile resting spores ofPlasmodiophora brassicae from senescent callus was studied at a stage prior to disease symptom development. Electron micrographs show the presence of amoeboid structures within the cortical cells of the susceptible variety 10 days after inoculation. Cell wall perforations, hypertrophied host cell nuclei, nucleoli and broken tonoplasts were frequently found in the susceptible variety. It has been concluded that amoeboid structures of the parasite penetrate the cell wall and disrupt the cortical cells.Electron micrographs of the resistant variety show the presence of zoosporangia with secondary zoospores in the root hairs nine days after inoculation. Two to four days later a large number of dead host cells can be observed in the outer cortical layer of the resistant variety, whereas no apparent changes are found in the inner cortex. The results suggest the occurrence of a hypersensitive host reaction which terminates further growth ofPlasmodiophora brassicae.Samenvatting Kiemplanten van een vatbare en een resistente variëteit vanBrassica campestris var.rapa werden geïnoculeerd met een suspensie van rustsporen vanPlasmodiophora brassicae. De rustsporen waren afkomstig uit verouderd ziek callusweefsel. Elektronenmicroscopisch onderzoek werd verricht aan de cortex van de hoofdwortel van vatbare planten in de periode die vooraf gaat aan de ontwikkeling van ziektesymptomen (10–13 dagen na inoculatie). Tien dagen na inoculatie werden amoebe-achtige structuren in de cortex gevonden (Fig. 1–4). Herhaaldelijk werden gaten in de celwand van de cortex gevonden (Fig. 5). De waardplantkern en kernlichaampje vertoonden een hypertrofische reactie terwijl de tonoplast vaak kapot was (Fig. 3). Deze resultaten vormen een aanwijzing dat de parasiet in de vorm van een amoebe door de celwand dringt en de celinhoud van de cortex verstoort. Dertien dagen na inoculatie werden de eerste secondaire plasmodiën in het binnenste gedeelte van de cortex of in de mergstraalcellen van de hoofdwortel gevonden (Fig. 6). Vanaf dat moment traden de typische knolvoetsymptomen op.Uit elektronen-microscopisch onderzoek van de resistente variëteit bleek dat negen dagen na inoculatie zoösporangien en secondaire zoösporen aanwezig waren in de wortelharen van de zijwortels (Fig. 7–9). Twee tot vier dagen later werden een groot aantal dode waardplantcellen in de buitenste cortexcellen van de hoofdwortel gevonden, terwijl het binnenste gedeelte van de cortex geen veranderingen vertoonde (Fig. 10 en 11). Deze resultaten wijzen er op dat in de resistente variëteit een overgevoeligheidsreactie in de cortex opgetreden is waardoor verdere groei vanPlasmodiophora brassicae verhinderd werd.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号